ECLI:NL:RBAMS:2016:4591

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
13/751331-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel van beslissing over de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel in verband met detentieomstandigheden

Op 12 juli 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Roemeens Europees Aanhoudingsbevel (EAB) voor de overlevering van een opgeëiste persoon. De rechtbank heeft eerder beslissingen genomen in een vergelijkbare zaak en persisteert bij deze beslissingen. De rechtbank stelt vast dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in Roemenië, gezien de detentieomstandigheden in de Gherla gevangenis. De rechtbank heeft de beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB uitgesteld, wat betekent dat de beslistermijnen van artikel 22 OLW zijn geschorst. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld, waarbij meerdere strafbare feiten zijn genoemd. De rechtbank weigerde de overlevering voor bepaalde feiten, maar stelde de beslissing uit om aanvullende gegevens te verkrijgen over de detentieomstandigheden. De rechtbank benadrukt dat de Roemeense autoriteiten de verplichting hebben om te zorgen voor humane detentieomstandigheden en dat de opgeëiste persoon recht heeft op een eerlijke behandeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.C. Enkelaar, voorzitter, en mrs. A.K. Glerum en B. Poelert, rechters, in aanwezigheid van griffier R. Rog.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751331-16
RK nummer: 16/3624
Datum uitspraak: 12 juli 2016
UITSTEL VAN DE BESLISSING OVER DE OVERLEVERING
Het Europees aanhoudingsbevel (EAB) is uitgevaardigd op 13 april 2016 door
Court of Justice Baia Mare (Roemenië)en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedatum] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [detentie adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De officier van justitie heeft op 19 mei 2016 een vordering tot het in behandeling nemen van het EAB ingediend.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 juni 2016. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn raadsman, mr. B.R. Koenders, advocaat te Amsterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een penal sentence no. 250 of 17 februari 2016 of Court of Justice Baia Mare, definitive by non-appeal on 15 maart 2016, file no. 12149/182/2014.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaren en 7 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
De Roemeense autoriteiten hebben bij e-mail van 11 mei 2016 toegelicht, dat het voornoemde vonnis een zogenaamd “verzamelvonnis” betreft, waarin naast het feit dat is berecht en bestraft (feit 1: de diefstal van 6 mobiele telefoons op 5 januari 2012), voor de hoogte van de straf vier onderliggende vonnissen zijn meegewogen en is een hernieuwde, samengestelde straf opgelegd voor in totaal vier strafbare feiten. Het betreft:
2. criminal sentencevan
the Court of Cluj Napocavan 23 december 2014 met
zaaknummer 12914/211/2013, wegens een diefstal van twee autobanden in de nacht van 30 op 31 augustus 2009;
3. criminal sentencevan
the Local Court Turdavan 17 oktober 2012, met
zaaknummer 6609/328/2011, wegens het besturen van een personenauto zonder rijbewijs op 28 februari 2010;
4. criminal sentencevan
the Local Court Huedinvan 29 februari 2008, met
zaaknummer 1658/242/2007, wegens het besturen van een personenauto zonder rijbewijs op 3/4 augustus 2007;
5. criminal sentencevan
the Local Court Cluj –Napocavan 23 maart 2008 met
zaaknummer 15233/211/2007, wegens een diefstal met geweld die in vereniging is gepleegd op 1/2 november 2007;
De hiervoor genoemde straf is derhalve opgelegd voor in totaal 5 strafbare feiten.
De Roemeense autoriteiten hebben eerder bij EAB van 30 januari 2014 de overlevering gevraagd voor de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens de feiten waarop de hiervoor onder 2. tot en met 5. genoemde vonnissen zien.
De rechtbank heeft op dit eerdere EAB beslist op 13 augustus 2015 en 11 december 2015 (parketnummer 13.751.661-14; RK nummer: 15/3169). Daarbij heeft de rechtbank het volgende beslist:
  • de overlevering van de opgeëiste persoon wordt
  • de overlevering van de opgeëiste persoon wordt

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Nu zich in dit verband geen relevante nova hebben voorgedaan, zal de rechtbank thans, voor zover het onderhavige EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens de feiten 2 tot en met 5 waarop de vonnissen zien met zaaknummers
12914/211/2013, 6609/328/2011, 1658/242/2007 en 15233/211/2007,gelijkluidend aan haar eerdere uitspraken beslissen. Voor de overwegingen die tot deze beslissingen hebben geleid verwijst de rechtbank naar de eerdere uitspraken, die als bijlage aan deze uitspraak worden gehecht.
Met betrekking tot de gevraagde overlevering voor zover deze ziet op de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens feit 1, waarop het vonnis van 17 februari 2016 of
Court of Justice Baia Mare(no. 12149/182/2014) ziet, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat het EAB met betrekking tot feit 1 strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis, dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met c OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12 sub d OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld (i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Nu uit het Europees aanhoudingsbevel niet blijkt dat aan de eisen van artikel 12 sub d OLW is voldaan, is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond van toepassing.
Dit brengt mee dat de overlevering, voor zover deze ziet op de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens feit 1, waarop het vonnis van 17 februari 2016 of
Court of Justice Baia Mare(no. 12149/182/2014) ziet, zal worden geweigerd.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Nu zich in dit verband geen relevante nova hebben voorgedaan, zal de rechtbank thans, voor zover het onderhavige EAB betrekking heeft op het gedeelte dat van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens de feiten 3 tot en met 5 waarop de vonnissen zien met zaaknummers
6609/328/2011, 1658/242/2007 en 15233/211/2007,gelijkluidend aan haar eerdere uitspraken beslissen. Voor de overwegingen die tot deze beslissingen hebben geleid verwijst de rechtbank naar de eerdere uitspraken, die als bijlage aan deze uitspraak worden gehecht.

6.Overige verweren

6.1.
De te ondergane straf
Het standpunt van de verdediging.
Ter zitting heeft de raadsman van de opgeëiste persoon zorgen geuit over de duur van de bij toewijzing van het EAB te ondergane straf. Naast het onderhavige EAB wordt heden ter zitting nog een ander EAB behandeld, namelijk een EAB van 18 april 2016, parketnummer 13/751332-16, RK-nummer 16/3623. Dat EAB betreft een eveneens een verzamelvonnis, waarbij een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaar en 8 maanden is opgelegd. Volgens de raadsman bestaat, nu in dit andere EAB slechts één feit is vermeld en geen informatie is opgenomen waaruit blijkt dat het in beide gevallen om een cumulatief vonnis gaat, het risico dat de opgeëiste persoon een totale vrijheidsstraf van 11 jaar en 3 maanden zal moeten ondergaan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie deelt de vrees van de raadsman niet en stelt dat voldoende duidelijk is dat ook het andere EAB een cumulatief vonnis betreft, zodat van een optelling van de in de EAB’s genoemde straffen tot het door de verdediging genoemde totaal geen sprake is.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit een door de officier van justitie overgelegde e-mail van de Roemeense autoriteiten van 11 mei 2016 blijkt duidelijk, dat de beide EAB’s die ter zitting van 28 juni 2016 aan de orde zijn geweest verzamelvonnissen betreffen, zodat van een dubbele bestraffing geen sprake zal zijn. De rechtbank gaat er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit dat de mededelingen in de voormelde e-mail juist zijn.
6.2.
Detentieomstandigheden
Het standpunt van de verdediging
Ter zitting heeft de raadsman van de opgeëiste persoon zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een dreigende flagrante schending van artikel 3 EVRM en heeft daartoe gerefereerd aan een uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak Aranyosi en Căldăraru (5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198). Uit informatie van de Roemeense autoriteiten blijkt dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk zal worden gedetineerd in de Gherla gevangenis. De raadsman heeft aan de rechtbank een overzicht overgelegd waaruit blijkt dat in die gevangenis sprake is van overpopulatie. Verder heeft de raadsman erop gewezen dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens recentelijk in de zaak [naam] , 22765/12 nog een schending van artikel 3 EVRM heeft aangenomen met betrekking tot de Gherla gevangenis, waarbij behalve de overbevolking ook de slechte verwarming in deze gevangenis aan de orde kwam.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een gering aantal vierkante meters celruimte kan volstaan als sprake is van genoeg compenserende omstandigheden. Hij wist erop dat uit de informatie van de Roemeense autoriteiten blijkt dat in de Gherla gevangenis ook sprake is van activiteiten buiten de cel, dat er genoeg buitenruimte is. De officier van justitie concludeert dan ook dat de weigeringsgrond van artikel 11 OLW niet aan de orde is.
Het oordeel van de rechtbank.
Inleiding
Zoals de rechtbank op 28 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2630) reeds - meer uitvoerig - heeft overwogen, moet op basis van een reeks arresten van Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het rapport met betrekking tot Roemenië van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) van 5 tot 17 juni 2014, worden vastgesteld dat er vanwege de
algemenedetentieomstandigheden in Roemenië, met name vanwege overbevolking in de gevangenissen, een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest).
In zo een geval rust op de rechtbank de verplichting om te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat
de opgeëiste persoondit gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat (zie
Aranyosi en Căldăraru, punt 92).
Door de Roemeense autoriteiten verstrekte aanvullende gegevens
De Roemeense autoriteit heeft in dit geval bij brief van 23 juni 2016 het volgende meegedeeld.
  • Na overlevering zal betrokkene 21 dagen in quarantaine doorbrengen in ‘the Bucharest Rahova Penitentiary, alwaar sprake is van een minimum aan “personal space” van 2-3 vierkante meter.
  • Na de quarantaineperiode zal betrokkene, gelet op de duur van de opgelegde vrijheidsstraf waarschijnlijk terecht komen in een gesloten regiem. Gelet op zijn woonplaats betreft dit waarschijnlijk ‘the Gherla Penitentiary’. De cellen in het gesloten regiem hebben daar allemaal een raam, 2 bij 1,45 meter groot. Iedere cel heeft een toiletdeel waartoe gedetineerden permanent toegang hebben, voorzien van 2 wasruimtes en 2 toiletten. De cellen zijn voorzien van tenminste een tafel en twee stoelen een TV en een opbergruimte.
  • Koud drinkwater wordt permanent verstrekt, warm water volgens het badrooster, tweemaal wekelijks.
  • In verband met hygiëne wordt periodiek op insecten gecontroleerd. Maandelijks ontvangen gedetineerden toiletartikelen.
  • Gedetineerden die geen arbeid uitvoeren, geen onderwijs genieten of deelnemen aan trainingen, kunnen ten minste 4 uur per dag andere activiteiten ontplooien zoals wandelen, een opleiding volgen, sporten of religieuze activiteiten.
  • Gegarandeerd wordt dat betrokkene zijn straf zal uitzitten in ‘the Gherla penitentiary’ of een andere faciliteit waar hij zal beschikken over 2 – 3 vierkante meter aan “personal space”, inclusief zijn bed en ander meubilair.
  • Het indienen van een klacht is mogelijk.
Beoordeling
Uit de aanvullende gegevens concludeert de rechtbank dat de opgeëiste persoon in Roemenië zijn straf zal uitzitten in een cel waar hij in ieder geval zal beschikken over minder dan 3 vierkante meter, en waarbij evengoed sprake kan zijn van 2 m2 “personal space”.
Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, levert de hoeveelheid van 2 m2 “personal space” het sterke vermoeden (“strong presumption”) op, dat de detentieomstandigheden vernederend zijn in de zin van artikel 3 EVRM en artikel 4 Handvest.
Dit vermoeden kan echter worden weerlegd door het cumulatieve effect van alle detentieomstandigheden, waarbij van de uitvaardigende justitiële autoriteit verwacht mag worden dat, waar zij van mening is dat zich dergelijke compenserende omstandigheden voordoen, zij hiervan een gemotiveerde en gedetailleerde opgave doet. De rechtbank verwijst ook op dit punt naar haar - meer uitvoerige - overwegingen in de uitspraak van 28 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2630).
De rechtbank acht - anders dan de officier van justitie - de verstrekte gegevens in dit geval onvoldoende om op basis daarvan aan te kunnen nemen dat in de gevangenis Gherla van “compenserende” omstandigheden zoals hiervoor bedoeld sprake is. Uit een door de raadsman overgelegd overzicht blijkt dat de bevolkingsgraad in de Gherla gevangenis 152% is, terwijl de toelichting in de brief van 23 juni 2016 niet zodanig gedetailleerd is dat de rechtbank kan toetsen of de feitelijke detentieomstandigheden in de gevangenis van Gherla in hun geheel zodanig gunstig zijn, dat deze het op zichzelf onvoldoende aantal m2 aan “personal space” kunnen compenseren.
De rechtbank concludeert dan ook dat een reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon in geval van overlevering in Roemenië zal worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest.
Conclusie
Zoals in de eerder genoemde uitspraak van 28 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2630) overwogen, brengt het voorgaande niet met zich mee dat de overlevering moet worden geweigerd, maar dat de uitvaardigende lidstaat een redelijke termijn moet worden gegund om het gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling weg te nemen.
De rechtbank zal de beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB derhalve uitstellen totdat zij aanvullende gegevens verkrijgt op grond waarvan zij het bestaan van een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling kan uitsluiten.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt een uitleg conform de verplichtingen van primair en secundair Unierecht van artikel 22, vierde lid, OLW in dit kader mee, dat de beslistermijnen worden geschorst (ECLI:NL:RBAMS:2016:2630).
De rechtbank wijst erop dat zij gedurende de periode van schorsing van de beslistermijnen ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de opgeëiste persoon de noodzaak van het voortduren van de overleveringsdetentie blijft toetsen (artikel 21, achtste lid, jo. artikel 64, eerste lid, OLW).

7.Beslissingen

WEIGERTde overlevering van [opgeëiste persoon] voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens de feiten waarop de vonnissen met zaaknummers 12914/211/2013 en 12149/182/2014 zien.
en overigens:
STELT UITde beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB.
ONDERBREEKTdaartoe het onderzoek ter zitting.
VERSTAATdat de beslistermijnen met ingang van heden zijn opgeschort.
Aldus gedaan door
mr. A.C. Enkelaar, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juli 2016.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.