ECLI:NL:RBAMS:2017:1694

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
16 maart 2017
Zaaknummer
13.751.039-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering en detentieomstandigheden in Litouwen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 maart 2017 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een Litouwse verdachte, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gebaseerd op een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 12 december 2016 door het Klaipėda Regional Court in Litouwen was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1983, was niet ingeschreven in de basisregistratie en verbleef op een onbekend adres in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 28 februari 2017 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn recht op verdediging gewaarborgd door zijn raadsman, mr. P.R. de Korte.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB en de detentieomstandigheden in Litouwen onderzocht. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet, omdat de opgeëiste persoon niet op alle zittingen in hoger beroep aanwezig was. De rechtbank oordeelde echter dat de opgeëiste persoon zijn verdediging had kunnen voeren en dat de voorwaarden voor toepassing van artikel 12 niet vervuld waren. De rechtbank verwierp het primaire verweer en wees het subsidiaire verzoek om aanhouding van de behandeling af.

Daarnaast werd er aandacht besteed aan de detentieomstandigheden in Litouwen. De verdediging stelde dat er een reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in Litouwse gevangenissen. De rechtbank concludeerde echter dat er onvoldoende bewijs was voor een dergelijk gevaar en dat de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank besloot dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren, waardoor de overlevering werd toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.039-17
RK nummer: 17/441
Datum uitspraak: 14 maart 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 januari 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 december 2016 door
the Klaipėda Regional Court(Litouwen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedatum] 1983,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen, maar verblijvende op het adres [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 februari 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. P.R. de Korte, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Litouwse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
court judgments which came into force:
-
judgment of Klaipėda District Court of January 12, 2011;
-
judgment of Klaipėda Regional Court of June 23, 2011.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog drie jaren, vier maanden en 18 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis van het
Klaipėda Regional Courtvan 23 juni 2011.
De vonnissen betreffen het feit zoals dit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Inhoud van de stukken
Onderdeel b) van het EAB houdt onder meer het volgende in:
[opgeëiste persoon] made an appeal on Judgment of January 12, 2011 of Klaipėda District Court in appeal order. An appeal complaint of convict [opgeëiste persoon] was satisfied partially by Judgment of June 23, 2011 of Klaipėda Regional Court. In cassation order the judgment was not appealed.
Onderdeel d) van het EAB houdt onder meer het volgende in:
It is stated if the person took part in judicial investigation after which the decision was adopted:
1. X Yes, the person participated himself in judicial investigation after which the decision was adopted
(…)
Bij faxbericht van 27 februari 2017 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit onder meer laten weten:
In reply to your letter we have to inform that the convicted [opgeëiste persoon] , born
on [geboortedatum] 1983, did not participate in person on June 23, 2011 at Klaipėda Regional Court, when the judgment was accepted and pronounced.
But we have to draw your attention, that the convicted [opgeëiste persoon] participated in person in Klaipėda Regional Court when his appeal complaint was heard and he was aware of the adoption and pronouncement of the judgment. Participation of the convicted person in the pronouncement of the judgment is not compulsory. A copy of the judgment of June 23, 2011 of Klaipėda Regional Court was sent to the convicted [opgeëiste persoon] to the place of his residence according to the address indicated by him (…).
4.2
Verklaring van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft desgevraagd verklaard dat:
- hij op de eerste zitting in hoger beroep aanwezig is geweest;
- hij niet op de volgende zittingen aanwezig is geweest, omdat hij inmiddels naar het buitenland was vertrokken;
- zijn gemachtigde raadsman namens hem op de volgende zittingen het woord heeft gevoerd;
- hij zijn raadsman had gemachtigd om hem in alle instanties te verdedigen en om zo nodig alle rechtsmiddelen in te stellen.
4.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De opgeëiste persoon wist niet van de zittingen in hoger beroep. De oproepingen voor die zittingen en de uitspraak zijn hem niet (in persoon) uitgereikt. Litouwen is in een soortgelijk geval veroordeeld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens wegens schending van het recht op een eerlijk proces (EHRM 12 januari 2016, 42139/08 ( [naam] /Litouwen)). Er is geen garantie geboden dat de opgeëiste persoon recht heeft op een nieuw proces.
Het faxbericht van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 27 februari 2017 roept meer vragen dan dit bericht beantwoordt. Volgens de opgeëiste persoon zijn er in hoger beroep meerdere zittingen geweest. Bij het faxbericht zitten geen onderliggende stukken waaruit de aanwezigheid van de opgeëiste persoon volgt. Het faxbericht noemt niet de datum van de zitting waarop de opgeëiste persoon aanwezig zou zijn geweest. In tegenstelling tot eerdere mededelingen blijkt dat de opgeëiste persoon niet bij de uitspraak aanwezig was.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling van het EAB aan te houden, teneinde om aanvullende gegevens te verzoeken.
4.4
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primaire verweer niet kan slagen en heeft verzet tegen inwilliging van het subsidiaire verzoek.
4.5
Oordeel van de rechtbank
Indien de behandeling ter terechtzitting zich over meerdere zittingen heeft uitgestrekt, zoals de opgeëiste persoon heeft gesteld, is niet vereist dat de opgeëiste persoon op al die zittingen in persoon is verschenen (zie bijv. Rb. Amsterdam 24 januari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:858).
Uit het faxbericht van 27 februari 2017 volgt dat de opgeëiste persoon bij de inhoudelijke behandeling in hoger beroep in persoon is verschenen. De opgeëiste persoon erkent dat hij op een zitting in hoger beroep aanwezig is geweest.
Onder deze omstandigheden is de voorwaarde voor toepassing van artikel 12 OLW, te weten dat ‘de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid’, niet vervuld. De opgeëiste persoon heeft immers zijn verdediging kunnen voeren (vgl. Rb. Amsterdam 14 februari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:838).
Bovendien heeft de opgeëiste persoon verklaard dat zijn gemachtigde raadsman op de volgende zittingen in hoger beroep namens hem het woord heeft gevoerd. Zo artikel 12 OLW al van toepassing is en zo al sprake is van meerdere zittingen, dan volgt uit de verklaring van de opgeëiste persoon dat zich de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder b, OLW heeft voorgedaan
De rechtbank verwerpt dan ook het primaire verweer en wijst het subsidiaire verzoek af.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Litouwen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Detentieomstandigheden in Litouwen

6.1
Standpunt van de verdediging
Onder verwijzing naar:
- rapporten van het CPT van 27 augustus 2013 en 11 maart 2014;
- EHRM 8 december 2015, 40828/12, 29292/12, 69598/12, 40163/13, 66281/13, 70048/13 en 70065/13 ( [naam] e.a./Litouwen);
- de beslissing van het EHRM in de zaak [naam] /Litouwen van juni 2016 en
- beslissingen van het
High Court of Northern Irelandvan
22 februari 2013 ( [naam] ) en het HighCourt of Justice of England and Wales van 24 februari 2014 (
[naam] v. Minister of Justice, Republic of Lithuania & [naam]),
heeft de raadsman primair betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat een reële kans bestaat dat de opgeëiste persoon in Litouwen zal worden behandeld in strijd met het EVRM en het Handvest van de grondrechten van de EU (hierna: Handvest).
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling van het EAB aan te houden, teneinde nadere informatie in te winnen over de gevangenis waarin de opgeëiste persoon na overlevering zal worden geplaatst.
6.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primaire verweer niet kan slagen en heeft zich verzet tegen inwilliging van het subsidiaire verzoek.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Heeft de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen dat er
in het algemeeneen reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 Handvest, dan moet zij beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering
voor de opgeëiste persoonaanwezig is.
Daarbij moet zij zich
allereerstbaseren op
objectieve,
betrouwbare,
nauwkeurigeen
naar behoren bijgewerktegegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen.
Deze gegevens kunnen met name blijken uit internationale rechterlijke beslissingen, zoals de arresten van het EHRM, uit rechterlijke beslissingen van de uitvaardigende lidstaat en uit besluiten, rapporten en andere documenten die zijn opgesteld door de organen van de Raad van Europa of die tot het systeem van de Verenigde Naties behoren (HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 ( [naam] en [naam] ), punten 88-89).
Het rapport van het CPT van 4 juni 2014, waarin onder meer melding wordt gemaakt van overbevolking in Litouwse gevangenissen, heeft betrekking op een bezoek aan Litouwen in de periode van 27 november 2012 tot 4 december 2012. In het arrest [naam] /Litouwen heeft het EHRM schendingen van artikel 3 EVRM vastgesteld vanwege overbevolking in Litouwse gevangenissen in de periode van 2008 tot en met 2012. De beslissingen van de Britse overleveringsrechters dateren uit 2013 en 2014.
De gegevens die uit dit rapport en uit deze beslissingen blijken, zijn weliswaar verontrustend, maar niet ‘naar behoren bijgewerkt’ (zie bijv. Rb. Amsterdam 23 september 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:6014). In dit verband is ook van belang dat het EHRM, onder verwijzing naar de reactie van Litouwen op het CPT-rapport, heeft opgemerkt dat ‘there have been positive developments as regards new legislative measures that have been in force in Lithuania since July 2012 in order to tackle the prison overcrowding issue (…)’, ook al voegt het EHRM daaraan toe dat deze nieuwe wetgeving ‘is yet to bear fruit’ ( [naam] /Litouwen, § 105).
Anders dan de raadsman meent, heeft het EHRM nog geen uitspraak gedaan in de zaak [naam] /Litouwen, maar heeft het EHRM in juni 2016 een hoorzitting gehouden in deze zaak. De klacht in deze zaak heeft betrekking op het verblijf in een ‘secret prison’ in Litouwen van een terrorismeverdachte en zijn ‘rendition’ door Litouwen aan de Verenigde Staten van Amerika. Deze zaak is dus niet relevant voor de beoordeling van de detentieomstandigheden in de onderhavige zaak.
Ook ambtshalve beschikt de rechtbank niet over
objectieve,
betrouwbare,
nauwkeurigeen
naar behoren bijgewerktegegevens over de detentieomstandigheden in Litouwen waaruit een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden in Litouwse gevangenissen volgt.
De rechtbank komt dan ook niet toe aan de beoordeling of voor de opgeëiste persoon een dergelijk reëel gevaar bestaat.
De rechtbank verwerpt het primaire verweer en wijst het subsidiaire verzoek af.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 van de Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Klaipėda Regional Court(Litouwen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.C. Enkelaar, voorzitter,
mrs. J. Edgar en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 maart 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C