ECLI:NL:RBAMS:2017:858

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
13/751925-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 januari 2017 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 11 november 2016 en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 4 juli 2016 door de Poolse autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1987 in Polen, was betrokken bij een strafzaak die leidde tot een vonnis van 8 april 2015, waarbij hij was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 1 jaar en 6 maanden.

Tijdens de openbare zitting op 10 januari 2017 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn aanwezigheid bij eerdere zittingen besproken. De raadsman van de opgeëiste persoon voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet bij elke afzonderlijke terechtzitting aanwezig was geweest. De rechtbank verwierp dit verweer, verwijzend naar eerdere jurisprudentie en oordeelde dat de opgeëiste persoon voldoende gelegenheid had gehad om zijn verdediging te voeren.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij opmerkte dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751925-16
RK nummer: 16/7759
Datum uitspraak: 24 januari 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 november 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 juli 2016 door
the Circuit Court in Świdnica(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
wonende op het adres [adres te plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 januari 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. V.J.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 8 april 2015 van
the District Court of Dzierżoniów, met kenmerk: II K 863/14.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De raadsman heeft – zakelijk weergegeven – betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. Deze bepaling dient aldus te worden uitgelegd dat de opgeëiste persoon bij iedere afzonderlijke terechtzitting waar hij op grond van het EVRM een aanwezigheidsrecht had, aanwezig moet zijn geweest. Dat een opgeëiste persoon op enig moment in de gelegenheid is geweest om zijn visie op de zaak naar voren te
brengen, is niet voldoende. Het zou immers in strijd zijn met artikel 47 en 48 Handvest en het aanwezigheidsrecht van verdachten ex artikel 6 EVRM, als een opgeëiste persoon niet steeds bij alle terechtzittingen de mogelijkheid heeft gehad om zijn verdedigingsrechten uit te oefenen. De waarborgen van artikel 12 OLW – zoals het deugdelijk oproepen van verdachten, of hun vertegenwoordiging ter terechtzitting door een gemachtigd raadsman – gelden daarom ook voor iedere terechtzitting. Op de terechtzitting van 8 april 2015 waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest, is een getuige á charge gehoord waarna op dezelfde zitting vonnis is gewezen. Deze terechtzitting was dus bij uitstek een gelegenheid om zijn verdedigingsrechten uit te oefenen. De opgeëiste persoon is op de zitting van 16 februari 2015, waar hij wel aanwezig was, weliswaar op de hoogte gesteld van de zitting van 8 april 2015, doch dit kan niet worden gezien als een deugdelijke oproeping in persoon, mede omdat hij niet is gewezen op de mogelijke gevolgen van het niet-verschijnen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet geldt. De opgeëiste persoon is immers verschenen ter terechtzitting van 16 februari 2015 en is op die zitting bovendien op de hoogte gebracht van de voortzetting op 8 april 2015.
De rechtbank overweegt als volgt. Het verweer van de raadsman dat een opgeëiste persoon bij iedere afzonderlijke terechtzitting aanwezig moet zijn geweest, vindt geen steun in het recht. De rechtbank verwijst hierbij naar haar uitspraak van 22 januari 2013 (ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ0687) waarin reeds werd overwogen dat de enkele omstandigheid dat de behandeling van de strafzaak zich over meer dan één terechtzitting heeft uitgestrekt, terwijl de opgeëiste persoon niet op al deze terechtzittingen in persoon is verschenen, nog niet de toepasselijkheid van artikel 12 OLW meebrengt.
In onderhavige zaak geldt dat het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid. Uit de aanvullende brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 15 december 2016 volgt dat dit de tweede zitting was, en wel op 16 februari 2015. Op de eerste zitting op 14 januari 2015 was alleen getuige [getuige] verschenen. Over de zitting van 16 februari 2015 vermeldt de aanvullende brief het volgende:
That day, after hearing the charges against him, the accused admitted that he had committed the offences alleged to him and provided explanations as to the circumstances thereof. Because of the fact that the witness [getuige] failed to appear that day the Court adjourned the trial until the 8th of April 2015 in order that the said witness could be duly summoned, which the accused [opgeëiste persoon] was informed of.
Over de zitting van 8 april 2015 en het feit dat de opgeëiste persoon was geïnformeerd over deze datum vermeldt de aanvullende brief nog het volgende:
On the 8th of April 2015 the accused did not appear and so, pursuant to Art. 376 §1 of the criminal procedure code (k.p.k.), the Court conducted the trial in the absence of the accused [opgeëiste persoon] as although he had been duly informed of the date of subsequent court hearing on the 16th of February 2015, after he had provided the explanations, he did not appear at that court hearing without providing any good reason or justification for his non-attendance. After the witness [getuige] was heard on the 8th of April 2015 the Court handed down a judgment.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW in onderhavige zaak niet geldt. De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Genoegzaamheid

De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd wegens ongenoegzaamheid van de stukken. Het EAB voldoet immers niet aan artikel 2 OLW omdat het vermeldt dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, terwijl uit de aanvullende Poolse informatie van 15 december 2016 volgt dat de opgeëiste persoon slechts op één van de drie zittingen aanwezig is geweest.
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder punt 4 van deze uitspraak, is de rechtbank van oordeel dat de informatie ten aanzien van de aanwezigheid van de opgeëiste persoon bij het proces in Polen zoals vermeld in het EAB niet tegenstrijdig is aan de informatie in de aanvullende brief van de uitvaardigende autoriteit 15 december 2016. Van ongenoegzaamheid van de stukken is daarom geen sprake. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen

7.Artikel 11 OLW

De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 11 OLW. Overlevering zou een flagrante schending van artikel 6 EVRM opleveren omdat er sprake is van een bij verstek veroordeelde persoon die niet ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en die na zijn overlevering geen recht heeft op een nieuwe beoordeling van zijn zaak. Dat sprake is van een versteksituatie volgt uit het feit dat het niet ondubbelzinnig vaststaat dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de voorgenomen terechtzittingen, noch of hij ervan in kennis is gesteld dat een vonnis kan worden gewezen wanneer hij niet ter terechtzitting zou verschijnen, aldus de raadsman.
Onder punt 4 van deze uitspraak is reeds overwogen dat in deze zaak van een versteksituatie geen sprake is. Het verweer kan reeds hierom niet slagen. De rechtbank verwerpt het verweer.

8.Recht op informatie

De raadsman heeft subsidiair betoogd dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden teneinde de officier van justitie op te dragen het straf- en overleveringsdossier bij de Poolse autoriteiten op te vragen en aan de stukken toe te voegen. Op deze manier wenst de raadsman antwoorden te verkrijgen op de volgende vragen: hoe is de opgeëiste persoon opgeroepen voor de zittingen van 14 januari 2015 en 8 april 2015, is de opgeëiste persoon bijgestaan door een (gemachtigd) raadsman, welke rechters hadden zitting op 16 februari 2015 en 8 april 2015 en is de volledige inhoud van het vonnis aan de opgeëiste persoon betekend?
Daargelaten of in het algemeen verlangd kan worden dat het volledige buitenlandse strafdossier aan het overleveringsdossier wordt toegevoegd, overweegt de rechtbank dat de beantwoording van de door de raadsman voorgelegde vragen, door hetgeen onder punt 4 van deze uitspraak omtrent artikel 12 OLW reeds is overwogen, niet relevant is voor onderhavige beslissing. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7, 11 en 12 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Świdnica(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.C. Enkelaar, voorzitter,
mrs. W.A.J.P. van den Reek en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 januari 2017.
De voorzitter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.