ECLI:NL:RBAMS:2016:6014

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
23 september 2016
Zaaknummer
13.751.483-16, 16/4666
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering en detentieomstandigheden in Letland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 september 2016 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een persoon aan Letland op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 5 juli 2016, en de behandeling vond plaats op 30 augustus 2016. De opgeëiste persoon, geboren in 1989 in Letland, is momenteel gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Letland onderzocht, met bijzondere aandacht voor de medische zorg voor gedetineerden met Hepatitis C.

De verdediging heeft aangevoerd dat de detentieomstandigheden in Letland, met name de medische zorg, onvoldoende zijn en dat dit kan leiden tot een schending van de rechten van de opgeëiste persoon onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. De officier van justitie heeft echter betoogd dat er geen bewijs is voor een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in Letland.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging om aanhouding van de behandeling van het EAB afgewezen en de overlevering toegestaan. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon mogelijk een rol kan spelen bij de beslissing over een eventueel uitstel van de feitelijke overlevering. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.483-16 (EAB 1)
RK-nummer: 16/4666
Datum uitspraak: 13 september 2016
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 juli 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 mei 2016 door
the Prosecutor’s General Office of the Republic of Latvia(Letland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] (Letland),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentie adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 augustus 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. C.H. Pentinga, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Russische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision of the Liepāja Court of 7 April 2016 on application of arrest tot he accused, reference 11261113014.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan één naar het recht van Letland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

5.Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

5.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de behandeling van het EAB aan te houden, teneinde de Letse autoriteiten aanvullende informatie te laten verschaffen over de inrichting waar de opgeëiste persoon (na veroordeling) in Letland zal verblijven, de concrete aanwezige medische zorg ten aanzien van Hepatitis C en de kosten van die medische zorg. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De opgeëiste persoon heeft Hepatitis C. Er bestaat een medische noodzaak tot behandeling. Daarvoor is nodig dat een duidelijker beeld wordt verkregen van het type Hepatitis C. Uit verschillende rapporten, te weten:
- het CPT-rapport van 11 maart 2014,
- het rapport
National monitoring bodies of prison conditions and the European standardsvan het
European Prison Observatoryvan januari 2015 en
- het rapport
Improving Prison Conditions by Strengthening the Monitoring of HIV, HCV, TB and Harm Reduction. Mapping Report Latviavan het
Latvian Centre for Human Rightsuit 2015,
blijken ernstige zorgen over het ontbreken van kwalitatief goede en financieel toegankelijke medische zorg voor gedetineerden met Hepatitis C in Letse gevangenissen.
Op grond van artikel 11 OLW bestaat momenteel een gegrond vermoeden dat inwilliging van het overleveringsverzoek zal leiden tot een flagrante schending van de in artikel 3 van het EVRM en het overeenkomstige artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) vastgelegde rechten van de opgeëiste persoon.
De behandeling van de zaak moet dan ook worden aangehouden om nadere informatie of garanties van de Letse autoriteiten te verkrijgen.
Voor het geval dat de rechtbank het verzoek om aanhouding van de behandeling van het EAB afwijst, heeft de raadsvrouw betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op dezelfde gronden als waarop dat verzoek berust.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de raadsvrouw geen bewijzen heeft aangevoerd voor een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Letland in het algemeen, dat een eventuele behandeling in Nederland mogelijk een reden voor uitstel van de feitelijke overlevering zou kunnen opleveren, maar dat het Openbaar Ministerie daarover pas zal beslissen, nadat de rechtbank de overlevering heeft toegestaan.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Heeft de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen dat er
in het algemeeneen reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 Handvest, dan moet zij beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering
voor de opgeëiste persoonaanwezig is. Daarbij moet zij zich allereerst baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen (HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punten 88-89).
Het CPT heeft bij zijn bezoek in 2013 aan de gevangenissen in Jelgava en Riga en het Penitentiair Ziekenhuis in Olaine vastgesteld dat:
- zich ten opzichte van het bezoek in 2011 verbeteringen in de penitentiaire gezondheidszorg hebben voorgedaan (‘e.g. supply of medication; access to specialist care (…)’)
- de Letse autoriteiten een aantal tekortkomingen nog steeds moeten redresseren (bijvoorbeeld dat gedetineerden betrekkelijk dure medicijnen zelf moeten betalen);
- het medisch onderzoek van een gedetineerde bij zijn eerste opname in de gevangenis in het algemeen ‘in a satisfactory manner’ wordt uitgevoerd en
- het CPT onder de indruk is van de kwaliteit van de gezondheidszorg in het Penitentiair Ziekenhuis in Olaine, zij het dat het CPT bezorgd is over de afname van de capaciteit van deze inrichting.
Het rapport van het
European Prison Observatorybetreft een vergelijkend onderzoek naar detentieomstandigheden in verschillende landen. Dit rapport haalt wat betreft de situatie in Letland het CPT-rapport aan en verschaft als zodanig geen andere of meer recente gegevens over de gezondheidszorg in de Letse gevangenissen.
Het rapport van het
Latvian Centre for Human Rightsheeft vooral betrekking op het voorkomen, diagnosticeren en monitoren van aandoeningen als HIV, AIDS, Hepatitis en tuberculose. Dit rapport bevat overigens wel de opmerking dat het budget voor penitentiaire gezondheidszorg ontoereikend is.
Deze rapporten leiden naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer tot de conclusie dat de medische gezondheidszorg in de Letse gevangenissen op dit moment zodanig is, dat gedetineerden die aan Hepatitis C lijden in het algemeen een reëel gevaar van een onmenselijke of een vernederende behandeling lopen.
Ambtshalve heeft de rechtbank evenmin kennis van bewijzen waaruit een dergelijk algemeen gevaar blijkt. De rechtbank heeft kennisgenomen van een recente beslissing van het
Hanseatisches Oberlandesgericht in Bremenwaarin deze rechter wel tot de conclusie komt dat er bewijzen zijn voor zo een algemeen gevaar. [1] Het
Oberlandesgerichtbaseert zich op het CPT-rapport van 11 maart 2014 en op twee arresten van het EHRM uit 2012. [2] Beide arresten hebben betrekking op detentieperioden in 2005. [3] Deze arresten hebben daarom naar het oordeel van de rechtbank nauwelijks actualiteitswaarde en leveren dus geen ‘naar behoren bijgewerkte gegevens’ in de zin van het arrest
Aranyosi en Căldăraruop. De beslissing van het
Oberlandesgerichtleidt dan ook niet tot een ander oordeel.
De rechtbank concludeert dat zij niet over bewijzen beschikt dat personen die lijden aan Hepatitis C in het algemeen een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling lopen vanwege het ontbreken van voldoende en financieel toegankelijke medische zorg.
De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding van de behandeling van het EAB en verwerpt het verweer.
Een en ander laat vanzelfsprekend onverlet dat de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon een rol zou kunnen spelen bij de beslissing over een eventueel uitstel van de feitelijke overlevering op grond van artikel 35, derde lid, OLW.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Prosecutor’s General Office of the Republic of Latviaten behoeve van het in Letland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. C. Klomp en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 september 2016.
De voorzitter is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
B

Voetnoten

1.
2.EHRM 28 februari 2012, nr. 30779/05 (Melnitis/Letland); EHRM 18 december 2012, nr. 8543/04 (Čuprakovs/Letland)
3.Het arrest Melnitis/Letland heeft betrekking op detentie in de gevangenis in Valmiera, het arrest Čuprakovs/Letland op detentie in het Penitentiair Ziekenhuis in Riga.