5.3Volgens vaste jurisprudentie van de Raadlevert schending van de inlichtingenplicht een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre eiseres verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden. Het is dan aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij indien zij destijds wel aan de inlichtingenplicht had voldaan over de periode in geding recht had op bijstand. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het recht op bijstand in de te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld, aangezien eiseres in onvoldoende mate duidelijkheid heeft verschaft over haar financiële situatie. De verklaring op de hoorzitting dat [naam 2] in ruil voor gebruik van haar rekening eiseres contant geld gaf en dat contante geld gebruikte voor haar levensonderhoud is niet onderbouwd en daarom niet te verifiëren. Verweerder was dan ook op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw (zie bijlage) gehouden om de verleende bijstand vanaf 19 oktober 2016 in te trekken.
ten aanzien van de terugvordering (zaak AMS 17/3511)
6. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder van terugvordering had moeten afzien omdat zij in een zeer kwetsbare situatie verkeerde. Zij kon persoonlijk niet tegen
[naam 2] op. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van artikel 58, achtste lid, van de Pw (zie bijlage) kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Volgens vaste jurisprudentie kunnen dringende redenen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.Uit de enkele stelling van eiseres dat zij in een kwetsbare positie verkeerde omdat zij niet tegen [naam 2] op kon, volgt, wat daar ook van zij, niet dat de terugvordering voor haar onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen heeft.Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om van terugvordering af te zien.
ten aanzien van de betalingsverplichting (zaak AMS 17/3520)
7. Omdat de gronden tegen de intrekking en de terugvordering niet slagen, en eiseres tegen de betalingsverplichting geen afzonderlijke gronden heeft ingediend, volgt hieruit dat ook het beroep tegen het bestreden besluit III ongegrond wordt verklaard. Wat de gemachtigde van eiseres op de zitting nader heeft aangevoerd, ziet enkel op het besluit van 3 april 2017 waarbij de betalingsverplichting is opgeschort en valt daarmee buiten de omvang van deze zaak, zodat ook dat punt geen bespreking behoeft.
8. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.