ECLI:NL:CRVB:2015:4411
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van verzwegen bankrekeningen en inlichtingenplicht
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 1 december 1993 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die eerder de bestreden besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. De aanleiding voor de intrekking van de bijstand was een anonieme tip over de handel van appellante in tweedehands goederen, wat leidde tot een onderzoek door de Dienst Werk en Inkomen (DWI). Dit onderzoek onthulde dat appellante meerdere bankrekeningen had, waarvan zij geen melding had gemaakt bij de DWI. De DWI had appellante uitgenodigd om bankafschriften te overleggen, maar zij gaf hier geen gehoor aan.
Het college heeft vervolgens de bijstand van appellante ingetrokken met terugwerkende kracht tot 31 december 2012, omdat zij op dat moment beschikte over vermogen dat de vrij te laten vermogensgrens overschreed. Appellante betwistte de ingangsdatum van de intrekking en stelde dat deze pas kon ingaan op de datum van opschorting van de bijstand. De Raad oordeelt echter dat de context en bewoordingen van de besluiten bepalend zijn voor de grondslag van de intrekking, en dat het college niet gebonden was aan de datum van opschorting.
De Raad bevestigt dat appellante de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van haar bankrekeningen en dat de intrekking van de bijstand op juiste gronden heeft plaatsgevonden. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank blijft in stand.