ECLI:NL:CRVB:2016:4367
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- F. Hoogendijk
- J.L. Boxum
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand en terugvordering in verband met gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante ontving sinds 7 juni 2011 bijstand op basis van de Wet Werk en Bijstand (WWB) als alleenstaande ouder. Het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard heeft op 24 januari 2013 de bijstand van appellante ingetrokken, omdat zij niet had gemeld dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met een andere persoon. Dit besluit werd in rechte onaantastbaar verklaard door een eerdere uitspraak van de Raad op 30 juni 2015. Het college heeft vervolgens de kosten van de onterecht ontvangen bijstand teruggevorderd, wat leidde tot de onderhavige procedure.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de intrekking van de bijstand onrechtmatig was, omdat zij geen gezamenlijke huishouding voerde. Daarnaast stelde zij dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, onder andere vanwege haar kwetsbare positie en gezondheidsproblemen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtmatigheid van de intrekking van de bijstand vaststaat en dat de terugvordering op grond van artikel 58 van de WWB verplicht was. De door appellante aangevoerde redenen voor terugvordering zijn niet als dringende redenen erkend, omdat deze niet leidden tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.