4.3.1.Uitgangspunten bewijswaardering ten aanzien van feit 1 en 2
Bij de beoordeling of sprake is van mensenhandel zoals bedoeld in artikel 273f lid 1 Sr wordt gekeken naar drie bestanddelen, te weten een aantal dwangmiddelen, een aantal handelingen en het oogmerk van uitbuiting. Niet ten aanzien van ieder subonderdeel is de vaststelling van al deze bestanddelen nodig om tot een bewezenverklaring te komen.
Ten aanzien van het bewijzen van de feitelijke gedragingen geldt het volgende. Het bewijsminimum zoals neergelegd in artikel 342, tweede lid, Sv geldt voor de gehele tenlastelegging, niet voor elk onderdeel ervan. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval (zie onder meer ECLI:NL:HR:2012:BQ6144). Toepassing van voormeld criterium betekent in de onderhavige zaak dat in sommige gevallen op grond van de verklaring van één getuige een in de tenlastelegging genoemde feitelijke gedraging wordt bewezen, indien die verklaring niet op zichzelf staat. Voorts is bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een dwangmiddel als bedoeld in artikel 273f Sr, daar waar dat voor het betreffende dwangmiddel relevant is, gekeken naar de bewezenverklaarde feitelijke gedragingen in onderlinge samenhang.
De rechtbank merkt op dat zowel verdachte als zijn medeverdachten er voor hebben gekozen om ter zake van de jegens hen bestaande verdenking geen verklaring af te leggen en op vragen van de rechtbank zich integraal te zullen beroepen op hun zwijgrecht.
4.3.2.Ten aanzien van feit 1 (mensenhandel t.a.v. [persoon 1] )
Algemene beschouwing ten aanzien van de bewezenverklaarde mensenhandel
De rechtbank maakt uit het dossier het volgende op met betrekking tot het verloop van de uitbuiting van [persoon 1] door verdachte en de medeverdachten.
De uitbuiting is begonnen in de zomer van 2011 in Hongarije, waar [persoon 1] destijds in contact kwam met verdachte en zijn partner [persoon 6] . [persoon 1] had net een kind gekregen en verkeerde in een financieel slechte positie. Aan [persoon 1] werd voorgespiegeld dat zij in Amsterdam veel geld in de prostitutie kon verdienen, en dat zij de helft van haar verdiensten mocht houden. Vanaf augustus 2011 heeft de uitbuiting zich in Nederland voortgezet, in die zin dat [persoon 1] toen in Amsterdam in de prostitutie is gaan werken.
Toen [persoon 1] een aantal maanden in Nederland werkte, ontstond er een liefdesrelatie tussen haar en verdachte. Verdachte heeft zijn relatie met [persoon 6] echter nooit geheel beëindigd, waar [persoon 1] van op de hoogte was. Vanaf haar aankomst in Nederland heeft [persoon 1] haar verdiensten afgestaan aan verdachte. [persoon 1] hield niets tot weinig van haar verdiende geld over om haar eigen familie en ex-schoonfamilie in Hongarije van te onderhouden.
Deze gang van zaken heeft zich gedurende een aantal jaren voortgezet. Nadat [persoon 1] eind 2011 een aantal maanden in Zürich in de prostitutie had gewerkt samen met [medeverdachte 3] , is zij teruggekeerd naar Amsterdam om daar bijna onafgebroken tot aan 2015 in de prostitutie te werken. Uit het dossier blijkt dat gedurende de gehele periode onder meer door ,edeverdachte [medeverdachte 2] grote geldbedragen via bankrekeningen en Western Union zijn overgemaakt naar [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en aan hen gelieerde personen in Hongarije. Niet aannemelijk is geworden dat deze geldbedragen aan de ex-schoonfamilie en de zoon van [persoon 1] , die in behoeftige en soms nijpende financiële omstandigheden verkeerden, ten goede zijn gekomen.
Dwangmiddelen
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft bediend van de dwangmiddelen dwang, andere feitelijkheden, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie, en [persoon 1] daarmee heeft bewogen zich beschikbaar te stellen als prostituee en hem uit de opbrengst daarvan te bevoordelen.
Uit de verklaringen van [persoon 1] , [persoon 3] en [persoon 6] komt naar voren dat het feit dat [persoon 1] op jonge leeftijd een zoon had gekregen terwijl zij in een slechte financiële situatie verkeerde, haar motiveerde om in het buitenland in de prostitutie geld te gaan verdienen. [persoon 1] bevond zich aldus in een kwetsbare positie waar verdachte misbruik van heeft gemaakt door haar in Nederland in de prostitutie te brengen en te houden. Uit de tapgesprekken blijkt dat verdachte de zoon van [persoon 1] in Hongarije weleens bezocht terwijl [persoon 1] in Nederland aan het werk was.
Uit de telefoontaps en sms-berichten komt naar voren dat verdachte en [persoon 1] een liefdesrelatie onderhielden, maar dat verdachte regelmatig valse beloftes jegens [persoon 1] deed dat hij haar zou komen opzoeken in Nederland. Voorts komt uit de gesprekken en de berichten naar voren dat verdachte [persoon 1] misleidde door de relatie met haar voort te zetten, terwijl hij ook een relatie onderhield met [persoon 6] en hij niet van plan was om deze, zoals hij deed voorkomen, te beëindigen. Integendeel, hij verwerkte een kind bij [persoon 6] in de periode dat hij ook een relatie met [persoon 1] onderhield.
Omtrent het door verdachte op [persoon 1] uitgeoefende overwicht is het volgende gebleken. Verdachte en de medeverdachten waren, in tegenstelling tot [persoon 1] , reeds bekend in de prostitutiewereld en Amsterdam. Zij hebben haar in Amsterdam gehuisvest en haar wegwijs gemaakt op de Wallen. Uit de telefoontaps komt naar voren dat verdachte aangaf naar welke personen [persoon 1] geld moest overmaken en dat zij van verdachte regelmatig van telefoonnummer moest wisselen. [persoon 1] heeft bovendien zelf verklaard dat in overleg met verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] is afgesproken dat verdachte aangaf aan wie zij haar geld moest overmaken. Meerdere getuigen hebben verklaard dat [persoon 1] haar geld afgaf aan verdachte. Ook volgt uit de telefoontaps dat [persoon 1] aan verdachte en medeverdachten toestemming moest vragen voor het overmaken van geld naar haar eigen familie. Toen [persoon 1] geld van medeverdachte [medeverdachte 2] moest lenen voor een vliegticket, heeft zij gezegd dat verdachte hier niets over mocht weten.
Uit verschillende getuigenverklaringen blijkt dat [persoon 1] verdachte veelvuldig belde tussen haar werkzaamheden door, om aan hem door te geven wat haar verdiensten waren. Ook doordat [persoon 1] door verdachte en de medeverdachten zowel in Amsterdam als in Zürich werd gehuisvest, hadden zij een bepaalde mate van controle over haar.
De rechtbank acht gelet op het bovenstaande ondanks de ontkenning door [persoon 1] en de mededeling van een aantal getuigen dat hen niets was opgevallen voldoende redengevend bewijs voorhanden. Hoewel de telefoontaps slechts op een beperkte periode zien, acht de rechtbank deze gelet op de veelheid en inhoud daarvan voldoende maatgevend voor verhouding tussen [persoon 1] en verdachte en de medeverdachten en daarmee voor de gehele tenlastegelegde periode.
Handelingen
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte de handelingen heeft verricht zoals opgenomen in de bewezenverklaring.
Oogmerk van uitbuiting
In relatie tot de seksindustrie spreken de wetgever en de Hoge Raad van een uitbuitingssituatie indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren (zie HR 5 februari 2002, LJN: AD5235, waarin wordt verwezen naar de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel waarmee art. 250ter (oud) Sr werd geïntroduceerd. Art. 250ter (oud) en art. 250a (oud) Sr zijn voorlopers van het huidige art. 273f Sr.) De aard van het te verrichten werk is in deze uitleg van groot gewicht. Bij gedwongen tewerkstelling in de seksindustrie is per definitie sprake van uitbuiting, de lichamelijke integriteit is dan altijd in het geding.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat [persoon 1] onder dwang door verdachte (met toepassing van een aantal van de in artikel 273f Sr vermelde dwangmiddelen) prostitutiewerkzaamheden heeft verricht. Reeds hierom kan uitbuiting worden bewezen. Dat verdachte het oogmerk op uitbuiting had volgt uit de omstandigheid dat hij zelf degene was die vervolgens haar onder zijn dwang de prostitutiewerkzaamheden liet verrichten. Dat [persoon 1] mogelijk vrijwillig voor de prostitutie had gekozen, maakt een en ander niet anders.
Ten aanzien van artikel 273f lid 1 sub 3 Sr heeft de Hoge Raad overwogen dat moet worden aangenomen dat de omschreven gedragingen alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. 'Uitbuiting' moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel.Hetzelfde geldt ten aanzien van artikel 273f lid 1 sub 4 Sr.
Medeplegen
Bij de beantwoording van de vraag wanneer de samenwerking tussen verdachten zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen kan worden gesproken moeten de concrete omstandigheden van het geval worden beoordeeld. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen – bijvoorbeeld in de vorm van "in vereniging" – een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.
Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Toegepast op deze zaak komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
Uit de processtukken kan worden opgemaakt dat [persoon 6] en medeverdachte [medeverdachte 3] met verdachte hebben samengewerkt met betrekking tot de door de officier van justitie genoemde feitelijke gedragingen die onderdeel uitmaken van de onder 1 ten laste gelegde mensenhandel. Voor de conclusie dat daarbij sprake was van een zodanige samenwerking tussen verdachte enerzijds en [persoon 6] en [medeverdachte 3] anderzijds dat deze kan worden aangemerkt als de voor een bewezen verklaring van medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, biedt het dossier voldoende aanknopingspunten.
Ten aanzien van [persoon 1] leidt de rechtbank meer specifiek uit de bewijsmiddelen af dat verdachte en [persoon 6] er gezamenlijk voor hebben gezorgd dat [persoon 1] vanuit Hongarije naar Nederland werd vervoerd om in de prostitutie te gaan werken. Zij hebben haar in Nederland gehuisvest en wegwijs gemaakt. Verder leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat de woningen aan de [adressen] aan verdachte en [persoon 6] ter beschikking stonden en dat zij daar allen (op enig moment) ook zelf hebben verbleven. Verdachte, [persoon 6] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben allen gezamenlijk voordeel getrokken uit de uitbuiting van [persoon 1] .
Daarnaast leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 3] [persoon 1] mee heeft genomen naar Zwitserland, alwaar [persoon 1] door haar in de prostitutie werd gebracht. [medeverdachte 3] kon dit doen vanwege de liefdesrelatie die verdachte met [persoon 1] onderhield.
Verdachte en de anderen vervulden aldus ieder een eigen, elkaar over en weer aanvullende rol bij het tot stand brengen en houden van de uitbuitingssituatie van [persoon 1] . Op basis van de hiervoor geformuleerde uitgangspunten komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte, en de anderen in zodanige mate aan de uitbuitingssituatie hebben bijgedragen, dat van bewuste en nauwe samenwerking – in de zin van medeplegen – sprake is.
4.3.3.Ten aanzien van feit 2 (mensenhandel t.a.v. [persoon 2] )
Partiële vrijspraak
De rechtbank spreekt verdachte vrij ten aanzien van de mensenhandel van [persoon 2] voor de periode na 11 maart 2008, nu uit het dossier onvoldoende blijkt van de betrokkenheid van verdachte bij de mensenhandel na deze datum.
Algemene beschouwingen ten aanzien van de bewezenverklaarde mensenhandel
De rechtbank stelt aan de hand van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaringen van [persoon 2] , het volgende vast ten aanzien van het verloop van de bewezenverklaarde mensenhandel.
[persoon 2] is als scholier in Hongarije in contact gekomen met [persoon 10] , de dochter van [medeverdachte 3] . Tijdens het begin van de middelbare schooltijd, zo rond 2000, is de moeder van [persoon 2] overleden. Haar broer is destijds in een instelling terecht gekomen en de verstandhouding met haar vader was niet goed. [persoon 2] is bevriend geraakt met [persoon 10] , waardoor zij regelmatig bij het gezin thuis kwam. Uiteindelijk is zij in Hongarije bij het gezin ingetrokken. Zij is vervolgens door het gezin ingezet om geld te verdienen. Zo moest zij als minderjarige stelen. Vanaf voorjaar 2005 is zij, vooral onder invloed van verdachte, met wie zij toen ook een liefdesrelatie had, in Hongarije in de prostitutie gaan werken. Tot november 2005 heeft zij vervolgens in Hongarije als prostituee gewerkt. In november 2005 is zij vervolgens vooral door toedoen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] naar Nederland gegaan en is zij gaan werken in Alkmaar tot eind december 2005. Vervolgens heeft zij weer een korte periode in Hongarije als prostituee gewerkt om in januari 2006 weer naar Nederland te gaan. Van januari 2006 tot februari/maart 2006 heeft zij vervolgens weer in Alkmaar als prostituee gewerkt. In maart 2006 is zij in Amsterdam gaan werken als prostituee. De rechtbank maakt uit de verklaringen van [persoon 2] op dat zij telkens een periode van tweeëneenhalve maand werken in Amsterdam afwisselde met een periode van een halve maand verblijven thuis in Hongarije. Dat heeft geduurd tot 3 december 2008, toen [persoon 2] als verdachte van mensenhandel in Nederland is aangehouden en in voorlopige hechtenis is genomen. Na haar invrijheidstelling in maart 2009 is [persoon 2] weer in Amsterdam als prostituee gaan werken. Uit de verklaringen van [persoon 2] volgt dat zij in die periode geld moest verdienen om met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] naar Canada te kunnen gaan om aldaar werkzaamheden te gaan verrichten. In mei 2009 is [persoon 2] naar Canada gegaan met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en zij zijn daar gebleven tot juli 2009. Van juli 2009 tot mei 2010 heeft [persoon 2] vervolgens in Hongarije verbleven. In deze periode heeft zij niet gewerkt als prostituee. In mei 2010 is zij weer naar Amsterdam gegaan om daar te gaan werken in de prostitutie. In die periode kreeg zij een relatie met [persoon 9] . Uiteindelijk is zij met hulp van deze [persoon 9] in december 2010 gestopt met het werken in de prostitutie voor verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] .
Bewijswaardering
[persoon 2] , die medeverdachte is van verdachte in de zaak 13Shogun wat betreft mensenhandel met betrekking tot een aantal slachtoffers, heeft aanvankelijk ontlastend verklaard over zichzelf en haar medeverdachten. Pas in maart 2015 heeft zij belastend verklaard voor verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Daarbij heeft zij ook gesteld zelf te zijn uitgebuit door deze personen.
De rechtbank is, met de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de belastende verklaringen van [persoon 2] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Van belang is dat de door haar in 2008 afgelegde verklaringen dat zij niet werd uitgebuit niet strookten met de inhoud van de telefoontapgesprekken destijds. De door [persoon 2] later afgelegde belastende verklaringen tegen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] komen daarentegen wel overeen met de inhoud van de tapgesprekken. Verder vinden die belastende verklaringen ondersteuning in de verklaringen van [persoon 11] en [persoon 12] , slachtoffers van onder meer verdachte in het onderzoek 13Shogun. Ook de verklaring van [persoon 4] biedt ondersteuning. Zij heeft verklaard van verdachte te hebben gehoord dat [persoon 2] ook voor de familie heeft gewerkt. Ook de verklaringen van getuigen [getuige 2] , [persoon 9] en [persoon 8] ondersteunen de betrouwbaarheid van [persoon 2] . Dat een deel van de inhoud daarvan informatie betreft die zij van [persoon 2] hebben vernomen, doet daar niet aan af. Verder passen de belastende verklaringen van [persoon 2] bij de financiële gegevens in het dossier.
Dwangmiddelen
De rechtbank acht bewezen dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zich tezamen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan uitbuiting van [persoon 2] , zoals hieronder overwogen. Zij hebben aanvankelijk misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin [persoon 2] verkeerde toen haar moeder overleed en zij niet kon terugvallen op haar vader en broer. Zij hebben haar opgenomen in hun gezin en daarmee een afhankelijkheidsrelatie gecreëerd die zij vervolgens hebben gebruikt om haar geld te laten verdienen voor het gezin. In eerste instantie moest [persoon 2] stelen en vanaf het voorjaar van 2005 moest zij in de prostitutie gaan werken. Uit de verklaringen van [persoon 2] volgt dat verdachte een belangrijke rol heeft gehad bij het brengen van [persoon 2] in de prostitutie in Hongarije. Daarbij was ook sprake van misleiding, in die zin dat hij gebruik maakte van de omstandigheid dat [persoon 2] verliefd op hem was. [persoon 2] werd (later) ook misleid doordat haar – in strijd met de waarheid – werd voorgehouden dat zij haar verdiensten als prostituee afstond aan “het gezin” om daar later ook zelf (financieel) van te kunnen profiteren. Daarnaast werd [persoon 2] vooral door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] gecontroleerd bij haar prostitutiewerkzaamheden en werd zij een enkele keer ook bedreigd met geweld in het kader van haar uitbuiting, zoals volgt uit de taps.
Vooral de beginperiode van de tenlastelegging is van belang met het oog op bewezenverklaring van de dwangmiddelen ‘misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’. Uit het voorgaande volgt dat die misleiding en dat misbruik is aangevangen toen [persoon 2] in het gezin van (onder meer) verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] werd opgenomen zo rond 2000. De rechtbank is van oordeel dat de toepassing van deze dwangmiddelen, mede nu [persoon 2] volgens haar verklaringen gedurende de gehele periode onderdeel van het gezin is blijven uitmaken, een voortdurend karakter heeft en dus ook aan de orde is gedurende de gehele tenlastegelegde periode.
Wat betreft de dwangmiddelen ‘dwang’, ‘andere feitelijkheden’ en ‘dreiging met geweld en feitelijkheden’ geldt dat daarvoor in de bewijsmiddelen concrete onderbouwing moet worden gevonden, in die zin dat daarvan in de tenlastegelegde periode sprake moet zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is. Zo volgt niet alleen uit haar verklaring maar ook uit telefoontaps in het onderzoek 13Shogun dat sprake is geweest van controle van [persoon 2] tijdens haar werkzaamheden en dat er in dat verband bedreigingen zijn geuit.
De rechtbank acht niet bewezen dat door verdachte of de medeverdachten daadwerkelijk geweld is gebruikt ten aanzien van [persoon 2] . Hoewel in sommige gevallen, zoals hierboven beschreven, op grond van de verklaring van één getuige een in de tenlastelegging genoemde feitelijke gedraging kan worden bewezen, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [persoon 2] over de mishandeling jegens haar op zichzelf staat. Hier acht de rechtbank enkel de verklaring van [persoon 2] niet voldoende voor een bewezenverklaring van het dwangmiddel ‘geweld’.
Handelingen
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte de handelingen heeft verricht zoals opgenomen in de bewezenverklaring.
Medeplegen
Wat betreft de algemene overwegingen ten aanzien van het leerstuk van het medeplegen, verwijst de rechtbank naar het onder 4.4.2. overwogene.
Toegepast op deze zaak komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
Op basis van de hiervoor geformuleerde uitgangspunten en de beschrijving van de dwangmiddelen komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in zodanige mate aan de uitbuitingssituatie hebben bijgedragen, dat van bewuste en nauwe samenwerking – in de zin van medeplegen – sprake is.
4.3.4.Ten aanzien van feit 3 (gewoontewitwassen)
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen worden bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met de medeverdachten heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van een deel van de verdiensten uit de door [persoon 2] en [persoon 1] verrichte prostitutiewerkzaamheden.
De rechtbank overweegt nog als volgt.
Gelet op het feit dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan – kort gezegd – de uitbuiting in de prostitutie van voornoemde vrouwen, gaat het om gelden uit eigen misdrijf en moet sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van gedragingen die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter hebben.
De rechtbank houdt het ervoor dat verdachte en de medeverdachten het geld onder andere hebben gebruikt om in Nederland en in Hongarije in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Ook gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte en medeverdachten met de prostitutie inkomsten andere (luxe)goederen zoals een auto en een woning hebben aangeschaft. Op basis van de stukken is aannemelijk geworden dat zij over dergelijke goederen beschikken en ook overigens in relatieve luxe leven. Nergens kan uit worden afgeleid dat zij in de tenlastegelegde periode zelf een andere bestendige bron van inkomsten hadden en daarvan in hun eigen levensonderhoud konden voorzien of andere goederen konden kopen. Met deze uitgaven hebben verdachte en medeverdachten de geldbedragen die uit misdrijf afkomstig waren het legale betalingscircuit ingebracht en daarmee veilig gesteld. Door het geld aldus over een langere periode en bij een reeks van gelegenheden om te zetten en te gebruiken hebben verdachte en de medeverdachten de criminele herkomst ervan verhuld en zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.