In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de Gemeente Amsterdam over de legesverordening 2012. De eiser had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het gedeeltelijk slopen van een gebouw en het nieuw bouwen van een woonhuis, waarvoor een aanslag leges van € 24.292 was opgelegd. De eiser stelde dat de legesverordening onverbindend was vanwege overschrijding van de opbrengstlimiet, omdat de baten van de bouwleges de kosten zouden overstijgen. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast hiervoor bij de eiser lag en dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht had gegeven in de geraamde baten en lasten. De rechtbank concludeerde dat de totale geraamde baten voor leges in 2012 ruim 2,5 miljoen euro bedroegen, terwijl de geraamde lasten meer dan 3,6 miljoen euro waren, waardoor er geen sprake was van overschrijding van de opbrengstlimiet.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de gehanteerde tarieven voor de leges niet onredelijk waren. De rechtbank benadrukte dat voor de toetsing van de onredelijkheid van de heffing niet gekeken moest worden naar het totaal van de leges voor alle activiteiten, maar naar de leges voor elke activiteit afzonderlijk. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak en verlaagde de aanslag leges tot € 23.454. Tevens werd de Gemeente Amsterdam veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.