ECLI:NL:RBAMS:2016:2765

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
13-752134-15 RK 16-360
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Syrische asielzoeker aan Spanje in verband met drugshandel

In deze zaak verzochten de Spaanse autoriteiten om de overlevering van een in Nederland wonende man van Syrische afkomst, die als erkend asielzoeker in Nederland verblijft. De man was op 17 maart 2014 aangehouden op een schip dat onder de vlag van Sierra Leone voer en verdovende middelen vervoerde. De Spaanse rechtbank had aanvankelijk geoordeeld dat zij geen rechtsmacht had en liet de verdachten op 11 april 2014 vrij. Echter, het Spaanse Hof vernietigde deze beslissing en heropende de zaak op 11 september 2014. De rechtbank in Amsterdam verwierp het verweer van de opgeëiste persoon dat hij niets wist van de verdovende middelen, omdat hij dit niet kon aantonen tijdens de zitting. Ook het beroep op humanitaire redenen werd afgewezen, aangezien de Hoge Raad eerder had bepaald dat dergelijke redenen geen rol spelen bij de beoordeling van de overlevering.

De rechtbank behandelde de vordering op 3 maart 2016, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. Het onderzoek werd geschorst om de opgeëiste persoon bij te staan met een tolk. Na het inwinnen van informatie over de rechtsmacht van Spanje, concludeerde de rechtbank dat Spanje rechtsmacht had over de strafbare feiten. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet kon aantonen dat hij onschuldig was aan de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht. De rechtbank stelde vast dat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, onder de lijst van bijlage 1 van de Overleveringswet vallen, en dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden.

Uiteindelijk besloot de rechtbank om de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en er geen juridische belemmeringen waren. De uitspraak werd gedaan door de rechtbank op 10 mei 2016, waarbij de rechters de beslissing in aanwezigheid van de griffier uitspraken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.752.134-15
RK-nummer: 16/360
Datum uitspraak: 10 mei 2016
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 januari 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 september 2014 door
the Central Investigating Court No. 3 (National High Court)(Spanje) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedatum] 1979,
niet ingeschreven in de Basisregistratie personen, maar verblijvend op het adres
[adres] , [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 maart 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. B.A.C. van Tuinen.
Het onderzoek is geschorst voor onbepaalde tijd teneinde de opgeëiste persoon te doen bijstaan door een tolk in de Arabisch-Syrische taal. Op 5 april is het onderzoek hervat, in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.A.C. van Tuinen, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Arabisch-Syrische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
Het onderzoek is op 5 april aangehouden tot 26 april 2016 teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de Spaanse autoriteiten na te vragen hoe het (uitvaardigen van het) EAB zich verhoudt tot de vrijlating van de opgeëiste persoon op 11 april 2014 en tot de door de officier van justitie gemelde – kennelijk gewijzigde – (rechtsmacht) wetgeving in Spanje.
Op 26 april 2016 heeft de rechtbank het onderzoek voortgezet. Gehoord zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon, deze keer bijgestaan door mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, die waarnam voor de raadsman van de opgeëiste persoon, en door een tolk voor de Arabisch-Syrische taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon opnieuw onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting bevestigd dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Syrische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
order of committal to prison dated 04/09/2014.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Spanje strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Rechtsmacht van de uitvaardigende lidstaat

Naar aanleiding van het onderzoek van 5 april 2016 en in opdracht van de rechtbank zijn door het Internationaal Rechtshulpcentrum (I.R.C.) Amsterdam vragen gesteld aan Sirene Spanje
(e-mail van 11 april 2016), welke vragen zijn doorgeleid naar de bevoegde justitiële autoriteit in Spanje.
De ‘Central Investigating Court no. 3’ te Madrid heeft hierop bij brief van 12 april 2016 het volgende geantwoord:
‘ [opgeëiste persoon] was arrested om 17 March 2014, being ordered his imprisonment on 18 March 2014. On 11 April 2014 his release was agreed because the stay of proceedings was ordered due to the lack of competence on the part of the Spanish jurisdiction to hear the facts of the case. Subsequently, on 11 September 2014, the proceedings were reopened because the Criminal Chamber of the Supreme Court held an appeal brought by the Public Prosecutor’s Office on the grounds of infringement of procedural rules, which declared the Spanish jurisdiction competent to hear the facts of the case’.
Standpunt raadsmanDit antwoord is te vaag om daaruit af te kunnen leiden dat de beslissing van de Centrale rechtbank in de zaak van de opgeëiste persoon om het onderzoek te staken en de opgeëiste persoon in vrijheid te stellen, in Spanje is vernietigd. Nadere inlichtingen zijn nodig. Om die reden verzoekt de raadsman aanhouding van de behandeling.
Standpunt officier van justitie
Hier geldt het vertrouwensbeginsel. Het EAB is uitgevaardigd en dit gegeven in combinatie met de brief van 12 april 2016 rechtvaardigt de conclusie dat Spanje rechtsmacht toekomt.
Oordeel rechtbank
Onder verwijzing naar haar eerdere uitspraak van 14 november 2014 (ECLI:NL:RBAMS: 2014:9846) overweegt de rechtbank ook in onderhavige zaak als volgt.
Uit de brief van 12 april 2016 leidt de rechtbank af dat, naar het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit, Spanje rechtsmacht heeft over de in het EAB bedoelde strafbare feiten. Het beginsel van wederzijdse erkenning en het wederzijdse vertrouwen waarop dit beginsel berust, brengen mee dat de rechtbank – in beginsel – moet vertrouwen op de juistheid van dat oordeel (zie bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 28 mei 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BM6381; Rb. Amsterdam 4 juni 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BM6780). De rechtbank neemt dan ook aan dat Spanje rechtsmacht kan uitoefenen over de aan het EAB ten grondslag liggende strafbare feiten en ziet geen aanleiding voor het inwinnen van nadere informatie.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en onder 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
en
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Spanje telkens een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten.
Hij heeft verklaard dat zijn land – Syrië – in oorlog is en dat hij moest vluchten. Hij zag kans om als enige passagier aan boord te komen van het schip, dat later is geënterd. Hij wist echter niets af van de lading verdovende middelen die op dit schip is aangetroffen.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zijn gestelde onschuld niet onomstotelijk tijdens het verhoor ter zitting heeft kunnen aantonen. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die buiten het grondgebied van de uitvaardigende staat zijn gepleegd, terwijl naar Nederlands recht geen vervolging zou kunnen worden ingesteld indien de feiten buiten Nederland zouden zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor die feiten.
De officier van justitie is ter zitting mondeling tot dezelfde conclusie gekomen en is daarbij afgeweken van haar aan de rechtbank overgelegde samenvatting ingevolgde artikel 26, tweede lid OLW, waarbij zij verwijst naar de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW.
De officier van justitie heeft overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • de Spaanse kust is de kust die het meest dichtbij de pleegplaats gelegen is;
  • het onderzoek is in Spanje aangevangen;
  • de Spaanse autoriteiten hebben door middel van het uitvaardigen van het EAB aangegeven [de opgeëiste persoon] te willen vervolgen;
  • medeverdachten van de opgeëiste persoon worden ook in Spanje vervolgd.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Spaanse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Niet zou zijn gebleken dat de verzochte overlevering aan de Spaanse autoriteiten en de verdere vervolging in Spanje de voorkeur verdient, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten.
Daartoe is het volgende aangevoerd:
De vraag of door middel van overlevering het optreden van Spanje moet worden gesteund dient ontkennend te worden beantwoord. Het optreden van de Spaanse marine (in casu het op volle zee enteren van een schip dat onder de vlag van Sierra Leone vaart) is in strijd met het internationale zeerecht, mede in aanmerking genomen dat Sierra Leone geen partij is bij het Verdrag inzake de sluikhandel over zee, ter uitvoering van artikel 17 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.Daarnaast dienen de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon zwaarder te wegen dan de belangen die met overlevering zijn gemoeid. De opgeëiste persoon heeft zich als vluchteling uit Syrië in Nederland gevestigd en de asielstatus verkregen, hij heeft een vrouw, een jong kind en werk in Nederland en hij wil zijn toekomst in Nederland opbouwen.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, van de OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt, met name niet voor zover het de namens de opgeëiste persoon aangevoerde redenen van humanitaire aard betreft (zie de Hoge Raad in zijn uitspraken van 28 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY6633 en ECLI:NL:HR:2006:AY6634).
Voor zover de raadsman bij het benadrukken van de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon een (verkapt) beroep heeft willen doen op artikel 6, vijfde lid OLW moet gelden dat de opgeëiste persoon als derdelander niet aan de in dat artikellid genoemde vereisten voldoet.
Evenmin raakt de stelling dat de actie van de Spaanse marine een wettelijke basis ontbeert, de weigeringsgrond van artikel 13 OLW. Deze stelling betreft een verweer dat voor de Spaanse rechter zal moeten worden gevoerd en kan in dit kader niet leiden tot weigering van de overlevering.
Voor zover de raadsman mede heeft bedoeld te stellen dat inwilliging van het verzoek tot overlevering zou leiden tot een flagrante schending van enig in het EVRM gewaarborgd fundamenteel recht van de opgeëiste persoon, is het verweer onvoldoende met feiten en omstandigheden onderbouwd.
Gelet op de door haar aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Hetgeen de raadsman en de opgeëiste persoon in zijn laatste woord hebben aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, onder b, van de OLW bedoelde weigeringsgrond.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Central Investigating Court No. 3 (National High Court)ten behoeve van het in Spanje tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.C. Enkelaar, voorzitter,
mrs. M. Woerdman en M.J.J.P. Luchtman, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 mei 2016.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.