ECLI:NL:RBAMS:2016:2462

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
AMS - 15 _ 5773
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag tijdelijke maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 door gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft eiser, een man afkomstig uit Benin zonder rechtmatig verblijf in Nederland, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een tijdelijke maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte heeft volstaan met een verwijzing naar de bed-bad-broodvoorziening zonder de noodzaak voor een maatwerkvoorziening te onderzoeken. Verweerder heeft in het primaire besluit van 17 april 2015 de aanvraag afgewezen en in het bestreden besluit van 1 september 2015 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft medische gegevens overgelegd, maar verweerder heeft geoordeeld dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangetoond die een maatwerkvoorziening rechtvaardigen.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser, gezien zijn verblijfsstatus, geen aanspraak kan maken op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in beginsel kan volstaan met een verwijzing naar een algemene voorziening zoals de bed-bad-broodvoorziening. Eiser heeft niet aangetoond dat hij zich heeft gemeld bij de GGD, en daarom kon verweerder concluderen dat het bestreden besluit niet in strijd is met het geldende beleid. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, zowel voor de aanspraak op een maatwerkvoorziening als voor het verzoek om opvang en aanspraken op grond van het beleid van verweerder.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, afhankelijk van het deel van de uitspraak waartegen beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/5773

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2016 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. H.E. Benjamins).

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een tijdelijke maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Bij besluit van 1 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1966
,stelt afkomstig te zijn uit Benin en heeft geen rechtmatig verblijf (meer) in Nederland. Op 5 februari 2015 heeft eiser een melding en aanvraag ingediend om een tijdelijke maatwerkvoorziening. Eiser heeft daarbij medische gegevens overgelegd. Verweerder heeft het verzoek aangemerkt als een aanvraag om een maatwerkvoorziening als bedoeld in de Wmo 2015.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft eiser het afwijzingsbesluit van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet overgelegd. Met (een kantoorgenoot van) de gemachtigde van eiser is afgesproken in deze zaak geen hoorzitting te houden, maar de bezwaren uit de hoorzitting van 28 mei 2015 in een soortgelijk geval zo veel mogelijk mee te nemen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan onder meer ten grondslag gelegd dat eiser vanwege zijn verblijfsstatus en gelet op het koppelingsbeginsel op grond van de Wmo 2015 geen aanspraak heeft op een maatwerkvoorziening. In het bestreden besluit is verder vermeld dat een bed-bad-broodvoorziening is ingericht en opengesteld, die vrij toegankelijk is voor elke vreemdeling zonder rechtmatig verblijf. Die bed-bad-broodvoorziening is namelijk een algemene voorziening en geen maatwerkvoorziening. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangetoond, die maken dat meer dan de bed-bad-broodvoorziening noodzakelijk is. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van het Fonds Gevolgen Vreemdelingenwetgeving (FGV).
3. Eiser stelt in beroep – samengevat – dat verweerder ten onrechte heeft volstaan met een verwijzing naar de bed-bad-broodvoorziening zonder onderzoek te doen naar de noodzaak voor een maatwerkvoorziening. Eiser beroept zich daarbij op zijn medische situatie. Voorts maakt eiser aanspraak op leefgeld bijvoorbeeld op grond van het FGV naar de norm van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva).
4.1.
Eiser heeft verder een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Eiser heeft daartoe een verklaring van een hulpverlener overgelegd.
4.2.
Gelet op het voorgaande en gelet op hetgeen de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:282) heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden afgewezen, omdat eiseres geen ondertekende eigen verklaring omtrent de afwezigheid van vermogen heeft overgelegd. Eiseres heeft het voor onderhavige procedure verschuldigde griffierecht betaald.
5. Op grond van artikel 1.2.2 van de Wmo 2015 komt een vreemdeling voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening slechts in aanmerking indien hij rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
6. De rechtbank wijst voorts op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) en de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 26 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3415, ECLI:NL:CRVB:2015:3803 en ECLI:NL:CRVB:2015:3834). Uit deze uitspraken blijkt dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk is voor de opvang van niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen en dat, anders dan voorheen, de door gemeenten getroffen specifieke opvangvoorzieningen voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen op wie het koppelingsbeginsel van toepassing is, niet (meer) worden aangemerkt als (maatschappelijke) opvang op grond van de Wmo 2015.
7. De besluitvorming van verweerder berust voor een deel op de Wmo 2015 en voor een deel op de bed-bad-broodvoorziening en het overig beleid van verweerder met betrekking tot vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf. De Raad heeft in zijn uitspraak van 24 februari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:622) overwogen dat, gelet op de hierboven aangehaalde uitspraak ECLI:NL:CRVB:2015:3834, niet hij maar de Afdeling bevoegd is kennis te nemen van hoger beroepen gericht tegen uitspraken die zien op de bed-bad-broodvoorziening en het (overige) gemeentelijke FGV-beleid. Daarom zal de rechtbank de gronden in verband met de Wmo 2015 en de gronden in verband met het verzoek om opvang en in verband met het beleid van verweerder ten aanzien van vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf afzonderlijk beoordelen.
Aanspraak op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015
8. Omdat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft, kan hij gelet op het voorgaande geen aanspraak maken op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. Daarom was verweerder ook niet gehouden onderzoek te doen naar de noodzaak voor een maatwerkvoorziening.
9. De rechtbank zal het beroep voor zover het betreft de aanspraak op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 dan ook ongegrond verklaren.
Verzoek om opvang en aanspraken op grond van het beleid van verweerder
10. De rechtbank verwijst naar de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling van 26 november 2015. Uit deze uitspraak volgt, dat vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf zich tot de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie kunnen wenden voor opvang in een vrijheidsbeperkende locatie (VBL). Het gevolg van de keuze van een meerderjarige vreemdeling zonder rechtmatig verblijf op wie de plicht rust om Nederland uit eigen beweging te verlaten, om zich niet bereid te verklaren mee te werken aan vertrek, te weten dat de staatssecretaris hem de toegang tot de VBL weigert, komt in beginsel voor diens risico. Voorts is in een VBL medisch noodzakelijke zorg voorhanden. Ten slotte volgt uit deze uitspraak dat slechts in een procedure over een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt beoordeeld of een vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Naar het oordeel van de rechtbank dient eiser zich voor opvang dan ook tot de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie te wenden.
11. Verweerder heeft beleid ontwikkeld voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf. Er is een bed-bad-broodvoorziening ingericht en opengesteld. Voorts kan op grond van dit beleid een bepaalde categorie vreemdelingen een uitkering uit het FGV krijgen, te weten vreemdelingen met medische problematiek en juridisch perspectief. Omdat vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf worden geacht zich voor opvang tot de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie te wenden, kunnen op grond van de stelling dat de bed-bad-broodvoorziening niet adequaat is, zo deze onderbouwd zou zijn, geen rechten aan het beleid worden ontleend.
12. Verweerder kan in beginsel volstaan te verwijzen naar een algemene voorziening, zoals de bed-bad-broodvoorziening. Verweerder heeft eiser daarvoor in het primaire besluit naar de GGD verwezen. Gesteld noch gebleken is dat eiser zich gemeld heeft bij de GGD. Daarom kon verweerder in het bestreden besluit overwegen dat eiser met de overgelegde medische stukken geen bijzondere omstandigheden heeft aangetoond, die maken dat meer dan de bed-bad-broodvoorziening noodzakelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet gezegd worden dat het bestreden besluit in strijd is met het (geldende) beleid.
Eiser heeft voorts niet onderbouwd dat hij voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van het FGV. De stukken die eiser heeft ingediend zijn daartoe onvoldoende. Omdat het een aanvraagsituatie betreft, ligt het op de weg van eiser om zijn aanspraken te onderbouwen. Verweerder heeft daarom terecht besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van het FGV.
13. De rechtbank zal het beroep voor zover het betreft het verzoek om opvang en de aanspraken op grond van het beleid van verweerder dan ook ongegrond verklaren.
Proceskosten en griffierecht
13. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing I

De rechtbank verklaart het beroep voor zover het betreft aanspraak op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 ongegrond.

Rechtsmiddel I

Tegen dit deel van de uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Beslissing II

De rechtbank verklaart het beroep voor zover het betreft het verzoek om opvang en aanspraken op grond van het beleid van verweerder ongegrond.

Rechtsmiddel II

Tegen dit deel van de uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: