ECLI:NL:RBAMS:2016:2449

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
AMS - 15 _ 4921
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet nemen van besluit ter beëindiging van opvang en aanspraken op maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015

In deze zaak heeft eiser, een man geboren in 1981 en afkomstig uit Somalië, beroep ingesteld tegen het niet nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam met betrekking tot de beëindiging van zijn opvang. Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor een tijdelijke maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), welke was afgewezen. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat het belang bij het ontvangen van een beëindigingsbesluit ligt in het verkrijgen van weer opvang. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser kort na de beëindiging van de opvang opnieuw opvang heeft gekregen, waardoor hij geen belang meer heeft bij een besluit over de eerdere beëindiging.

De rechtbank heeft in de uitspraak van 29 april 2016 geoordeeld dat de aanvraag van eiser om een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 ongegrond is, omdat hij niet rechtmatig in Nederland verblijft. De rechtbank heeft ook de aanspraken van eiser op grond van het beleid van verweerder beoordeeld en geconcludeerd dat de geboden opvang in het [huis] als besluit moet worden gezien. Eiser heeft niet aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor een uitkering op grond van het FGV. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het beroep tegen het niet nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/4921 en 15/7602

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2016 in de zaken tussen

[de man] ,te Amsterdam, eiser
(gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. S.M.E. Dreyer).

Procesverloop

In de zaak geregistreerd onder nummer AMS 15/4921

Bij besluit van 17 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een tijdelijke maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Bij besluit van 30 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en bij deze rechtbank een voorlopige voorziening gevraagd. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 2 september 2015 heeft de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening afgewezen.

In de zaak geregistreerd onder nummer AMS 15/7602

De rechtbank heeft op 23 november 2015 een beroepschrift ontvangen tegen het niet nemen van een besluit.
Verweerder heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen schriftelijke reactie gegeven.

In beide zaken

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2016. De rechtbank heeft de zaken AMS 15/8190, 15/8303, 15/5507, 16/230, 15/7386, 15/7439, 15/4921, 15/7602, 15/5867, 15/6172, 15/6128 en 15/5828 gevoegd behandeld. Namens eisers heeft mr. W.G. Fischer de beroepen toegelicht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. ’t Jong.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de gevoegde zaken weer gesplitst, met uitzondering van de zaken AMS 15/4921 en 15/7602.
Overwegingen

In beide zaken

1.1.
Eiser geboren op [de man] 1981, stelt afkomstig te zijn uit Somalië en heeft geen rechtmatig verblijf (meer) in Nederland. Op 5 februari 2015 heeft eiser een melding en aanvraag ingediend om een tijdelijke maatwerkvoorziening. Eiser heeft daarbij medische informatie overgelegd. Verweerder heeft het verzoek aangemerkt als een aanvraag om een maatwerkvoorziening als bedoeld in de Wmo 2015.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Eiser heeft daarbij medische informatie overgelegd. Met (een kantoorgenoot van) de gemachtigde van eiser is afgesproken in deze zaak geen hoorzitting te houden, maar de bezwaren uit de hoorzitting van 28 mei 2015 in een soortgelijk geval zo veel mogelijk mee te nemen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan onder meer ten grondslag gelegd dat eiser vanwege zijn verblijfsstatus en gelet op het koppelingsbeginsel op grond van de Wmo 2015 geen aanspraak heeft op een maatwerkvoorziening. In het bestreden besluit is verder vermeld dat eiser op grond van het beleid inmiddels opvang heeft gekregen in het [huis] en dat eiser recht heeft op deze opvang zolang hij de indicatie van de GGD voor crisisopvang behoudt. Verweerder heeft deze opvang aangemerkt als maatwerkvoorziening op grond van het beleid en eiser 24-uursopvang toegekend. Voorts heeft verweerder eiser proceskostenvergoeding tot een bedrag van € 490,- toegekend.
3.1.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat is geregistreerd onder nummer AMS 15/4921.
3.2.
Bij uitspraak van 2 september 2015 heeft de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daarbij onder meer het volgende overwogen:
Verzoeker heeft verzocht om maatwerk op grond van de Wmo. Dit verzoek is in eerste instantie afgewezen maar uiteindelijk heeft verzoeker alsnog opvang gekregen. Deze opvang heeft eerst plaatsgevonden in het [huis] en deze is vervolgens voortgezet aan het [adres] . Verzoeker is echter uit deze opvang gezet wegens drankmisbruik en een vechtpartij. Op enig moment is verzoeker toch weer toegelaten tot de opvang aan het [adres] maar is uiteindelijk vanwege wederom drankmisbruik en bedreiging van het personeel weer uit de opvang gezet. Vervolgens is verzoeker wegens zijn alcoholmisbruik opgenomen geweest in de Jellinekkliniek. In deze kliniek heeft verzoeker een zogeheten Detox-programma gevolgd. Deze behandeling is op 1 september 2015 beëindigd. Verweerder heeft nu aangeboden om verzoeker opvang te bieden in de bed-bad- en broodvoorziening en heeft toegezegd te zullen kijken of verzoeker een dagstructuur kan worden geboden. Bovendien heeft verweerder ter zitting toegezegd een poging te doen om van de GGD de door hen gestelde indicatie op papier te krijgen.
3.3.
Vervolgens heeft eiser verweerder bij faxbrief van 15 november 2015 in gebreke gesteld wegens het niet nemen van een beëindigingsbesluit voor de 24-uursopvang. Daarna heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet nemen van dit beëindigingsbesluit, dat geregistreerd is onder nummer AMS 15/7602.
4. Op grond van artikel 1.2.2 van de Wmo 2015 komt een vreemdeling voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening slechts in aanmerking indien hij rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
5. De rechtbank wijst voorts op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) en de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 26 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3415, ECLI:NL:CRVB:2015:3803 en ECLI:NL:CRVB:2015:3834). Uit deze uitspraken blijkt dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk is voor de opvang van niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen en dat, anders dan voorheen, de door gemeenten getroffen specifieke opvangvoorzieningen voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen op wie het koppelingsbeginsel van toepassing is, niet (meer) worden aangemerkt als (maatschappelijke) opvang op grond van de Wmo 2015.
6. De besluitvorming van verweerder berust voor een deel op de Wmo 2015 en voor een deel op de bed-bad-broodvoorziening en het overig beleid van verweerder met betrekking tot vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf. De Raad heeft in zijn uitspraak van 24 februari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:622) overwogen dat, gelet op de hierboven aangehaalde uitspraak ECLI:NL:CRVB:2015:3834, niet hij maar de Afdeling bevoegd is kennis te nemen van hoger beroepen gericht tegen uitspraken die zien op de bed-bad-broodvoorziening en het (overige) gemeentelijke FGV-beleid. Daarom zal de rechtbank de gronden in verband met de Wmo 2015 en de gronden in verband met het verzoek om opvang en in verband met het beleid van verweerder ten aanzien van vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf afzonderlijk beoordelen.
In de zaak geregistreerd onder nummer AMS 15/4921
7. Eiser stelt in beroep – samengevat – dat de grondslag van de geboden voorziening en de wijze waarop wordt uitgestroomd onduidelijk zijn. Eiser verzoekt verweerder de afgegeven indicatie van de GGD in geding te brengen. Voorts maakt eiser aanspraak op leefgeld bijvoorbeeld op grond van het FGV naar de norm van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva).
Aanspraak op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015
8. Omdat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft, kan hij gelet op het voorgaande geen aanspraak maken op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. Daarom heeft verweerder terecht een maatwerkvoorziening afgewezen.
9. De rechtbank zal het beroep voor zover het betreft de aanspraak op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 dan ook ongegrond verklaren.
Aanspraken op grond van het beleid van verweerder
10. Verweerder heeft beleid ontwikkeld voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf. Er is een bed-bad-broodvoorziening ingericht en opengesteld en er is crisis- en ziekenboegopvang. Voorts kan op grond van dit beleid een bepaalde categorie vreemdelingen een uitkering uit het FGV krijgen, te weten vreemdelingen met medische problematiek en juridisch perspectief.
11. Naar het oordeel van de rechtbank moet de vermelding in het bestreden besluit dat eiser opvang heeft gekregen in het [huis] , worden gezien als besluit. Verweerder heeft daarmee voldaan aan de verplichting om de geboden opvang in een besluit vast te leggen. Voorts is grondslag van de geboden crisisopvang niet onduidelijk of onvoldoende gemotiveerd, zoals eiser stelt, maar heeft deze een basis in beleid van verweerder.
12. Eiser heeft voorts niet onderbouwd dat hij voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van het FGV. De stukken die eiser heeft ingediend zijn daartoe onvoldoende. Omdat het een aanvraagsituatie betreft, ligt het op de weg van eiser om zijn aanspraken te onderbouwen. Verweerder heeft daarom terecht besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van het FGV.
12. Hetgeen door eiser overigens is aangevoerd, kan niet leiden tot een andersluidend besluit.
12. De rechtbank zal het beroep voor zover het betreft de aanspraken op grond van het beleid van verweerder dan ook ongegrond verklaren.
In de zaak geregistreerd onder nummer AMS 15/7386
12. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet nemen van een besluit ter beëindiging van de opvang op grond van het beleid in het [huis] .
Aanspraken op grond van het beleid van verweerder
16.1.
Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
16.2.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a) het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b) twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
17. Verweerder heeft ter zitting erkend, dat een beëindigingsbesluit genomen had moeten worden. Eiser heeft verweerder bij faxbrief van 15 november 2015 in gebreke gesteld en verzocht binnen drie dagen alsnog een beëindigingsbesluit te nemen.
17. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting beaamd dat in dit geval sprake is van spoedeisendheid. De rechtbank zal daarom partijen volgen dat in dit geval de beslistermijn na ingebrekestelling geacht is te zijn verkort tot drie dagen.
17. De rechtbank stelt vast dat dit verzoek om een beëindigingsbesluit ziet op de eerste keer dat eiser de toegang tot de opvang is ontzegd. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting verklaard dat het belang bij het ontvangen van een beëindigingsbesluit ligt in het bewerkstellingen weer opvang te verkrijgen. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser kort na de beëindiging van de opvang in het [adres] weer opvang heeft gekregen. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen belang meer bij een besluit over die eerdere beëindiging, omdat hij heeft gekregen wat hij met het opvragen van het beëindigingsbesluit probeerde te bewerkstellingen, namelijk voortzetten van de opvang.
17. De rechtbank zal het beroep niet ontvankelijk verklaren. Op grond van artikel 4:17, zesde lid, van de Awb is verweerder geen dwangsom verschuldigd.
In beide zaken
Proceskosten en griffierecht
21. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
In de zaak geregistreerd onder nummer AMS 15/4921

Beslissing I

De rechtbank verklaart het beroep voor zover het betreft aanspraak op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 ongegrond.

Rechtsmiddel I

Tegen dit deel van de uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Beslissing II

De rechtbank verklaart het beroep voor zover het betreft de aanspraken op grond van het beleid van verweerder ongegrond.

Rechtsmiddel II

Tegen dit deel van de uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
In de zaak geregistreerd onder nummer 15/7602

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet ontvankelijk.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: