ECLI:NL:RBAMS:2016:2358

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
21 april 2016
Zaaknummer
AMS - 15 _ 7521
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van tijdelijke maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning aan vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder. Eiseres, geboren in 1981 en afkomstig uit Somalië, heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland. Op 23 april 2015 heeft zij een aanvraag ingediend voor een tijdelijke maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, met als reden dat eiseres geen aanspraak kan maken op een maatwerkvoorziening omdat zij niet rechtmatig in Nederland verblijft. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat verweerder de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen, omdat zij geen bewijs heeft geleverd dat de bed-bad-broodvoorziening voor haar niet toereikend is. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet gehouden was om nader onderzoek te verrichten en dat de aanvraag van eiseres correct is getoetst aan het geldende beleid. Eiseres heeft ook een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de beslissing van verweerder bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/7521

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2016 in de zaak tussen

[de vrouw] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. E.T. 't Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een tijdelijke maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Eiseres heeft op 18 november 2015 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaarschrift.
Bij besluit van 24 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft het beroep gehandhaafd. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2016. De rechtbank heeft de zaken AMS 15/6717, 16/2213, 15/7340, 15/7697, 15/6632, 15/7583, 15/7521, 16/116, 15/4949, 15/4856 en de aangehouden zaken 15/4870 en 15/5837 gevoegd behandeld.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. ’t Jong. Tevens was A.O. Adam, tolk in de Somalische taal, aanwezig.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de gevoegde zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1981
,stelt afkomstig te zijn uit Somalië en heeft geen rechtmatig verblijf (meer) in Nederland. Op 23 april 2015 heeft eiseres een melding en aanvraag ingediend om een tijdelijke maatwerkvoorziening. Verweerder heeft het verzoek aangemerkt als een aanvraag om een maatwerkvoorziening als bedoeld in de Wmo 2015 en eiseres bij brief van 3 juni 2015 verzocht de beschikbare medische stukken alsmede een medische toestemmingsverklaring en eventuele verblijfsrechtelijke stukken op te sturen.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij faxbrief van 15 oktober 2015 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld.
1.3.
Op 18 november 2015 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan onder meer ten grondslag gelegd dat eiseres vanwege haar verblijfsstatus en gelet op het koppelingsbeginsel op grond van de Wmo 2015 geen aanspraak heeft op een maatwerkvoorziening. In het bestreden besluit is verder vermeld dat een bed-bad-broodvoorziening is ingericht en opengesteld, die vrij toegankelijk is voor elke vreemdeling zonder rechtmatig verblijf. Die bed-bad-broodvoorziening is namelijk een algemene voorziening en geen maatwerkvoorziening. De verantwoordelijkheid en bevoegdheid voor opvang van vreemdelingen zonder rechtmatige verblijfsstatus ligt bij de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en niet bij de gemeente. Omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is, is op grond van artikel 4:17 van de Awb geen dwangsom verschuldigd.
3. Eiseres stelt – samengevat – dat verweerder ten onrechte het beroep kennelijk ongegrond heeft verklaard. Voorts heeft verweerder niet aan haar eigen beleid getoetst. Ten slotte is de grondslag van dat beleid niet duidelijk.
4.1.
Eiseres heeft verder een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Eiseres heeft daartoe een verklaring omtrent inkomen en vermogen overgelegd.
4.2.
Gelet op het voorgaande en gelet op hetgeen de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:282) heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden toegewezen. Eiseres hoeft in deze procedure geen griffierecht te betalen.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 24 december 2015 een beslissing heeft genomen in de procedure gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen wordt op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede geacht te zijn gericht tegen het bestreden besluit. Dit betreft een inhoudelijke beslissing op bezwaar. Omdat inmiddels een reële beslissing is genomen heeft eiseres geen procesbelang meer bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen.
6. Op grond van artikel 1.2.2 van de Wmo 2015 komt een vreemdeling voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening slechts in aanmerking indien hij rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
7. De rechtbank wijst voorts op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) en de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 26 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3415, ECLI:NL:CRVB:2015:3803 en ECLI:NL:CRVB:2015:3834). Uit deze uitspraken blijkt dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk is voor de opvang van niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen en dat, anders dan voorheen, de door gemeenten getroffen specifieke opvangvoorzieningen voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen op wie het koppelingsbeginsel van toepassing is, niet (meer) worden aangemerkt als (maatschappelijke) opvang op grond van de Wmo 2015.
8. De besluitvorming van verweerder berust voor een deel op de Wmo 2015 en voor een deel op de bed-bad-broodvoorziening en het overig beleid van verweerder met betrekking tot vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf. De Raad heeft in zijn uitspraak van 24 februari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:622) overwogen dat, gelet op de hierboven aangehaalde uitspraak ECLI:NL:CRVB:2015:3834, niet hij maar de Afdeling bevoegd is kennis te nemen van hoger beroepen gericht tegen uitspraken die zien op de bed-bad-broodvoorziening en het (overige) gemeentelijke FGV-beleid. Daarom zal de rechtbank de gronden in verband met de Wmo 2015 en de gronden in verband met het verzoek om opvang en in verband met het beleid van verweerder ten aanzien van vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf afzonderlijk beoordelen.
Aanspraak op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015
9. Omdat eiseres niet rechtmatig in Nederland verblijft, kan zij gelet op het voorgaande geen aanspraak maken op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. Eiseres erkent dit. Daarom kon verweerder het bezwaar van eiseres, voor zover het betreft de maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015, kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
10. De rechtbank zal het beroep voor zover het betreft de aanspraak op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 dan ook ongegrond verklaren.
Verzoek om opvang en aanspraken op grond van het beleid van verweerder
11. De rechtbank verwijst naar de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling van 26 november 2015. Uit deze uitspraak volgt, dat vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf zich tot de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie kunnen wenden voor opvang in een vrijheidsbeperkende locatie (VBL). Het gevolg van de keuze van een meerderjarige vreemdeling zonder rechtmatig verblijf op wie de plicht rust om Nederland uit eigen beweging te verlaten, om zich niet bereid te verklaren mee te werken aan vertrek, te weten dat de staatssecretaris hem de toegang tot de VBL weigert, komt in beginsel voor diens risico. Voorts is in een VBL medisch noodzakelijke zorg voorhanden. Ten slotte volgt uit deze uitspraak dat slechts in een procedure over een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt beoordeeld of een vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Naar het oordeel van de rechtbank dient eiseres zich voor opvang dan ook tot de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie te wenden.
12. Verweerder heeft beleid ontwikkeld voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf. Er is een bed-bad-broodvoorziening ingericht en opengesteld en er is crisis- en ziekenboegopvang. Voorts kan grond van dit beleid een bepaalde categorie vreemdelingen een uitkering uit het FGV krijgen, te weten vreemdelingen met medische problematiek en juridisch perspectief.
13. Verweerder kan in beginsel volstaan te verwijzen naar een algemene voorziening, zoals de bed-bad-broodvoorziening. Omdat eiseres geen begin van bewijs heeft overgelegd dat de bed-bad-broodvoorziening voor haar niet toereikend is, was verweerder niet gehouden nader onderzoek te verrichten en heeft verweerder terecht besloten dat eiseres niet in aanmerking komt voor een andere voorziening op grond van het beleid. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet gezegd worden dat verweerder de aanvraag van eiseres niet heeft getoetst aan het (geldende) beleid. Omdat eiseres ook in bezwaar haar aanspraken niet heeft onderbouwd, ook niet na daartoe expliciet in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft verweerder het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
14. De rechtbank zal het beroep voor zover het betreft het verzoek om opvang en de aanspraken op grond van het beleid van verweerder dan ook ongegrond verklaren.
Proceskosten en griffierecht
15. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding. Eiseres is in deze procedure vrijgesteld van betaling van het griffierecht.

Beslissing I

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen niet‑ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit voor zover het betreft aanspraak op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 ongegrond.

Rechtsmiddel I

Tegen dit deel van de uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Beslissing II

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen niet‑ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit voor zover het betreft het verzoek om opvang en aanspraken op grond van het beleid van verweerder ongegrond.

Rechtsmiddel II

Tegen dit deel van de uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: