ECLI:NL:RBAMS:2016:2350
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toegang tot crisisopvang en maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder. Eiser, geboren in 1965 en afkomstig uit Egypte, heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland. Hij heeft op 23 april 2015 een aanvraag ingediend voor een tijdelijke maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Verweerder heeft deze aanvraag op 25 juni 2015 afgewezen, maar heeft eiser wel toegang tot crisisopvang verleend zolang er een indicatie van de GGD is. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar is ongegrond verklaard bij het bestreden besluit van 8 oktober 2015.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij hij aanvoert dat verweerder ten onrechte de geboden 24-uursopvang niet in een besluit heeft vastgelegd en dat de indicatie van de GGD niet is overgelegd. De rechtbank overweegt dat de vermelding van toegang tot crisisopvang in het besluit van verweerder moet worden gezien als een besluit. De rechtbank stelt vast dat de grondslag van de geboden crisisopvang niet onduidelijk is en dat deze is gebaseerd op het beleid van verweerder. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor een uitkering op grond van het Fonds Gevolgen Vreemdelingenwetgeving (FGV).
De rechtbank concludeert dat eiser, vanwege zijn verblijfsstatus, geen aanspraak kan maken op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, zowel voor de aanspraak op een maatwerkvoorziening als voor de aanspraken op grond van het beleid van verweerder. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, afhankelijk van het onderdeel van de uitspraak.