ECLI:NL:RBAMS:2016:2348

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
21 april 2016
Zaaknummer
AMS - 15 _ 4949
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tijdelijke maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 voor vreemdeling zonder rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser, geboren in 1970 en afkomstig uit Somalië, had een aanvraag ingediend voor een tijdelijke maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Deze aanvraag werd door verweerder afgewezen, met als argument dat eiser vanwege zijn verblijfsstatus geen aanspraak kon maken op een maatwerkvoorziening. Eiser had gesteld dat hij naar de GGD was gegaan, maar verweerder betwistte dit. De rechtbank oordeelde dat, hoewel eiser gebruik had gemaakt van de bed-bad-broodvoorziening, dit niet betekende dat hij recht had op een maatwerkvoorziening. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet verplicht was om onderzoek te doen naar de noodzaak voor een maatwerkvoorziening, aangezien eiser niet rechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, zowel voor de aanspraak op een maatwerkvoorziening als voor het verzoek om opvang op basis van het beleid van verweerder. Eiser was vrijgesteld van het betalen van griffierecht, maar de rechtbank zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/4949

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2016 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. H.E. Benjamins).

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een tijdelijke maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Bij besluit van 30 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2016. De rechtbank heeft de zaken AMS 15/6717, 16/2213, 15/7340, 15/7697, 15/6632, 15/7583, 15/7521, 16/116, 15/4949, 15/4856 en de aangehouden zaken 15/4870 en 15/5837 gevoegd behandeld.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. W.G. Fischer, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. ’t Jong. Tevens was A.O. Adam, tolk in de Somalische taal, aanwezig
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de gevoegde zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1970
,stelt afkomstig te zijn uit Somalië en heeft geen rechtmatig verblijf (meer) in Nederland. Op 3 februari 2015 heeft eiser een melding en aanvraag ingediend om een tijdelijke maatwerkvoorziening. Eiser heeft daarbij medische stukken ingediend. Verweerder heeft het verzoek aangemerkt als een aanvraag om een maatwerkvoorziening als bedoeld in de Wmo 2015.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met (een kantoorgenoot van) de gemachtigde van eiser is afgesproken in deze zaak geen hoorzitting te houden, maar de bezwaren uit de hoorzitting van 28 mei 2015 in een soortgelijk geval zo veel mogelijk mee te nemen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan onder meer ten grondslag gelegd dat eiser vanwege zijn verblijfsstatus en gelet op het koppelingsbeginsel op grond van de Wmo 2015 geen aanspraak heeft op een maatwerkvoorziening. In het bestreden besluit is verder vermeld dat een bed-bad-broodvoorziening is ingericht en opengesteld, die vrij toegankelijk is voor elke vreemdeling zonder rechtmatig verblijf. Die bed-bad-broodvoorziening is namelijk een algemene voorziening en geen maatwerkvoorziening. Eiser kan zich in verband met zijn medische problematiek melden bij de GGD voor een ziekenboeg- of crisisopvangindicatie. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van het Fonds Gevolgen Vreemdelingenwetgeving (FGV).
3. Eiser stelt in beroep – samengevat – dat verweerder ten onrechte heeft volstaan met een verwijzing naar de bed-bad-broodvoorziening zonder onderzoek te doen naar de noodzaak voor een maatwerkvoorziening. Voorts maakt eiser aanspraak op leefgeld bijvoorbeeld op grond van het FGV naar de norm van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva).
4.1.
Eiser heeft verder een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Eiser heeft daartoe een verklaring omtrent inkomen en vermogen overgelegd.
4.2.
Gelet op het voorgaande en gelet op hetgeen de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:282) heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden toegewezen. Eiser hoeft in deze procedure geen griffierecht te betalen.
5. Op grond van artikel 1.2.2 van de Wmo 2015 komt een vreemdeling voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening slechts in aanmerking indien hij rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
6. De rechtbank wijst voorts op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) en de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 26 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3415, ECLI:NL:CRVB:2015:3803 en ECLI:NL:CRVB:2015:3834). Uit deze uitspraken blijkt dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk is voor de opvang van niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen en dat, anders dan voorheen, de door gemeenten getroffen specifieke opvangvoorzieningen voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen op wie het koppelingsbeginsel van toepassing is, niet (meer) worden aangemerkt als (maatschappelijke) opvang op grond van de Wmo 2015.
7. De besluitvorming van verweerder berust voor een deel op de Wmo 2015 en voor een deel op de bed-bad-broodvoorziening en het overig beleid van verweerder met betrekking tot vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf. De Raad heeft in zijn uitspraak van 24 februari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:622) overwogen dat, gelet op de hierboven aangehaalde uitspraak ECLI:NL:CRVB:2015:3834, niet hij maar de Afdeling bevoegd is kennis te nemen van hoger beroepen gericht tegen uitspraken die zien op de bed-bad-broodvoorziening en het (overige) gemeentelijke FGV-beleid. Daarom zal de rechtbank de gronden in verband met de Wmo 2015 en de gronden in verband met het verzoek om opvang en in verband met het beleid van verweerder ten aanzien van vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf afzonderlijk beoordelen.
Aanspraak op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015
8. Omdat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft, kan hij gelet op het voorgaande geen aanspraak maken op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. Daarom was verweerder ook niet gehouden onderzoek te doen naar de noodzaak voor een maatwerkvoorziening.
9. De rechtbank zal het beroep voor zover het betreft de aanspraak op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 dan ook ongegrond verklaren.
Verzoek om opvang en aanspraken op grond van het beleid van verweerder
10. De rechtbank verwijst naar de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling van 26 november 2015. Uit deze uitspraak volgt, dat vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf zich tot de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie kunnen wenden voor opvang in een vrijheidsbeperkende locatie (VBL). Het gevolg van de keuze van een meerderjarige vreemdeling zonder rechtmatig verblijf op wie de plicht rust om Nederland uit eigen beweging te verlaten, om zich niet bereid te verklaren mee te werken aan vertrek, te weten dat de staatssecretaris hem de toegang tot de VBL weigert, komt in beginsel voor diens risico. Voorts is in een VBL medisch noodzakelijke zorg voorhanden. Ten slotte volgt uit deze uitspraak dat slechts in een procedure over een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt beoordeeld of een vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Naar het oordeel van de rechtbank dient eiser zich voor opvang dan ook tot de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie te wenden.
11. Verweerder heeft beleid ontwikkeld voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf. Er is een bed-bad-broodvoorziening ingericht en opengesteld en er is crisis- en ziekenboegopvang. Voorts kan grond van dit beleid een bepaalde categorie vreemdelingen een uitkering uit het FGV krijgen, te weten vreemdelingen met medische problematiek en juridisch perspectief. Omdat vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf worden geacht zich voor opvang tot de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie te wenden, kunnen op grond van de stelling dat de bed-bad-broodvoorziening niet adequaat is, zo deze onderbouwd zou zijn, geen rechten aan het beleid worden ontleend.
12. Eiser heeft voorts gesteld dat hij naar de GGD is geweest zoals in het primaire en bestreden besluit hem is aangeraden, maar dat daarna ten onrechte niets is gebeurd. Hoewel verweerder heeft bestreden dat eiser bij de GGD is geweest, is tussen partijen niet in geschil dat eiser enige tijd gebruik heeft gemaakt van de bed-bad-broodvoorziening. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat op de locatie van de bed-bad-broodvoorziening altijd medewerkers van de GGD rondlopen die vreemdelingen monitoren als het mis dreigt te gaan. Niet kan daarom gezegd worden dat eiser niet zal zijn gezien door de GGD mocht de noodzaak daartoe bestaan. Evenmin wordt hierdoor echter aannemelijk dat eiser op grond van GGD-informatie een maatwerkvoorziening had moeten worden toegekend. Dat betekent dat verweerder kon volstaan te verwijzen naar een algemene voorziening, zoals de bed-bad-broodvoorziening.
13. Eiser heeft verder niet onderbouwd dat hij voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van het FGV. De stukken die eiser heeft ingediend zijn daartoe onvoldoende. Omdat het een aanvraagsituatie betreft, ligt het op de weg van eiser om zijn aanspraken te onderbouwen en kan eiser niet volstaan met een verwijzing naar een dossier dat bij verweerder bekend zou zijn, wat daar ook van zij. Voorts kan een beoordeling door de GGD niet afdoen aan het feit dat eiser niet aan alle voorwaarden voor een uitkering uit het FGV voldoet. Daarmee wordt immers niet onderbouwd dat ook eisers vreemdelingrechtelijke situatie uitzichtloos is. Verweerder heeft daarom terecht besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van het FGV.
14. De rechtbank zal het beroep voor zover het betreft het verzoek om opvang en de aanspraken op grond van het beleid van verweerder dan ook ongegrond verklaren.
Proceskosten en griffierecht
15. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding. Eiser is in deze procedure vrijgesteld van betaling van het griffierecht.

Beslissing I

De rechtbank verklaart het beroep voor zover het betreft aanspraak op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 ongegrond.

Rechtsmiddel I

Tegen dit deel van de uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Beslissing II

De rechtbank verklaart het beroep voor zover het betreft het verzoek om opvang en aanspraken op grond van het beleid van verweerder ongegrond.

Rechtsmiddel II

Tegen dit deel van de uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: