4.2.Gelet op het voorgaande en gelet op hetgeen de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:282) heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden afgewezen, omdat eiseres geen ondertekende eigen verklaring omtrent de afwezigheid van vermogen heeft overgelegd. Eiseres heeft het voor onderhavige procedure verschuldigde griffierecht betaald. 5. Op grond van artikel 1.2.2 van de Wmo 2015 komt een vreemdeling voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening slechts in aanmerking indien hij rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
6. De rechtbank wijst voorts op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) en de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 26 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3415, ECLI:NL:CRVB:2015:3803 en ECLI:NL:CRVB:2015:3834). Uit deze uitspraken blijkt dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk is voor de opvang van niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen en dat, anders dan voorheen, de door gemeenten getroffen specifieke opvangvoorzieningen voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen op wie het koppelingsbeginsel van toepassing is, niet (meer) worden aangemerkt als (maatschappelijke) opvang op grond van de Wmo 2015. 7. De besluitvorming van verweerder berust voor een deel op de Wmo 2015 en voor een deel op de bed-bad-broodvoorziening en het overig beleid van verweerder met betrekking tot vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf. De Raad heeft in zijn uitspraak van 24 februari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:622) overwogen dat, gelet op de hierboven aangehaalde uitspraak ECLI:NL:CRVB:2015:3834, niet hij maar de Afdeling bevoegd is kennis te nemen van hoger beroepen gericht tegen uitspraken die zien op de bed-bad-broodvoorziening en het (overige) gemeentelijke FGV-beleid. Daarom zal de rechtbank de gronden in verband met de Wmo 2015 en de gronden in verband met het verzoek om opvang en in verband met het beleid van verweerder ten aanzien van vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf afzonderlijk beoordelen. Aanspraak op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015
8. Eisers hebben in afwachting van de procedure voor de verblijfsvergunning weliswaar rechtmatig verblijf in Nederland, maar kunnen gelet op het koppelingsbeginsel in artikel 1.2.2 van de Wmo 2015 desondanks geen aanspraak maken op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. Daarom was verweerder ook niet gehouden onderzoek te doen naar de noodzaak voor een maatwerkvoorziening.
9. De rechtbank zal het beroep voor zover het betreft de aanspraak op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 dan ook ongegrond verklaren.
Verzoek om opvang en aanspraken op grond van het beleid van verweerder
10. De rechtbank verwijst naar de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling van 26 november 2015. Uit deze uitspraak volgt, dat vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf zich tot de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie kunnen wenden voor opvang in een vrijheidsbeperkende locatie (VBL). Uit de overgelegde uitspraken in de vreemdelingenprocedure van eisers volgt echter dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie eisers niet uit mogen zetten. Daarbij blijkt uit het dossier en het verhandelde ter zitting dat eisers onderdak hadden en hebben. Hieruit volgt dat de beroepsgrond van eisers dat niet van hun gevergd kan worden naar een VBL te gaan, hoewel op zichzelf aannemelijk, hier niet aan de orde is. De beroepsgrond faalt dan ook.
11. Verweerder heeft beleid ontwikkeld voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf. Er is een bed-bad-broodvoorziening ingericht en opengesteld. Voorts kan grond van dit beleid een bepaalde categorie vreemdelingen een uitkering uit het FGV krijgen, te weten vreemdelingen met medische problematiek en juridisch perspectief.
12. Eisers hebben niet onderbouwd dat zij voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van het FGV. De stukken die eisers hebben ingediend inzake de jeugdhulpverlening zijn daartoe onvoldoende, omdat dit geen medische situatie betreft. Omdat het een aanvraagsituatie betreft, ligt het op de weg van eisers om hu aanspraken te onderbouwen. De enkele verwijzing naar een lijst met gevallen van vreemdelingen die wel een uitkering op grond van het FGV ontvangen is onvoldoende om een beroep op het gelijkheidsbeginsel te onderbouwen. Verweerder heeft daarom terecht besloten dat eisers niet in aanmerking komen voor een uitkering op grond van het FGV.
13. De rechtbank zal het beroep voor zover het betreft het verzoek om opvang en de aanspraken op grond van het beleid van verweerder dan ook ongegrond verklaren.
Proceskosten en griffierecht
14. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.