ECLI:NL:RBAMS:2016:2032

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
11 april 2016
Zaaknummer
AMS - 15 _ 4897
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake tijdelijke maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 voor vreemdeling zonder rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 april 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, een man afkomstig uit Somalië zonder rechtmatig verblijf, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiser had een aanvraag ingediend voor een tijdelijke maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), welke door verweerder was afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 13 april 2015 opvang ontvangt in de crisisopvang, maar dat dit niet in een besluit was vastgelegd, wat een gebrek in de besluitvorming opleverde. De rechtbank heeft de relevante wetgeving en eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep in overweging genomen, en geconcludeerd dat eiser geen aanspraak kan maken op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015, omdat hij niet rechtmatig in Nederland verblijft. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat het bestreden besluit vernietigd moet worden voor zover het betreft de crisisopvang, omdat verweerder dit niet adequaat had gemotiveerd.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.488,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/4897

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2016 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. E.T. 't Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een tijdelijke maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Bij besluit van 30 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2016. De rechtbank heeft de zaken AMS 15/4826, 15/5026, 15/5856, 15/4870, 15/4897, 15/5086 en 15/5837 gevoegd behandeld.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens de overige eisers heeft mr. W.G. Fischer de beroepen toegelicht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. ’t Jong.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de gevoegde zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1974
,stelt afkomstig te zijn uit Somalië en heeft geen rechtmatig verblijf (meer) in Nederland. Op 4 februari 2015 heeft eiser een melding en aanvraag ingediend om een tijdelijke maatwerkvoorziening. Verweerder heeft het verzoek aangemerkt als een aanvraag om een maatwerkvoorziening als bedoeld in de Wmo 2015.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft hiertegen op 3 april 2015 bezwaar gemaakt. Eiser wordt namelijk sinds 13 april 2015 in een voorziening van verweerder opgevangen, sinds kort aan het [adres] . Met (een kantoorgenoot van) de gemachtigde van eiser is afgesproken in deze zaak geen hoorzitting te houden, maar de bezwaren uit de hoorzitting van 28 mei 2015 in een soortgelijk geval zo veel mogelijk mee te nemen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan onder meer ten grondslag gelegd dat eiser vanwege zijn verblijfsstatus en gelet op het koppelingsbeginsel op grond van de Wmo 2015 geen aanspraak heeft op een maatwerkvoorziening. In het bestreden besluit is verder vermeld dat een bed-bad-broodvoorziening is ingericht en opengesteld, die vrij toegankelijk is voor elke vreemdeling zonder rechtmatig verblijf. Die bed-bad-broodvoorziening is namelijk een algemene voorziening en geen maatwerkvoorziening. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van het Fonds Gevolgen Vreemdelingenwetgeving (FGV).
3. Eiser stelt in beroep – samengevat – dat verweerder ten onrechte de geboden opvang niet in een besluit heeft vastgelegd. Voorts maakt eiser aanspraak op leefgeld bijvoorbeeld op grond van het FGV naar de norm van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva).
4.1.
Eiser heeft verder een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Eiser heeft daartoe een verklaring omtrent inkomen en vermogen overgelegd.
4.2.
Gelet op het voorgaande en gelet op hetgeen de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:282) heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden toegewezen. Eiser hoeft in deze procedure geen griffierecht te betalen.
5. Op grond van artikel 1.2.2 van de Wmo 2015 komt een vreemdeling voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening slechts in aanmerking indien hij rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
6. De rechtbank wijst voorts op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) en de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 26 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3415, ECLI:NL:CRVB:2015:3803 en ECLI:NL:CRVB:2015:3834). Uit deze uitspraken blijkt dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk is voor de opvang van niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen en dat, anders dan voorheen, de door gemeenten getroffen specifieke opvangvoorzieningen voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen op wie het koppelingsbeginsel van toepassing is, niet (meer) worden aangemerkt als (maatschappelijke) opvang op grond van de Wmo 2015.
7. De besluitvorming van verweerder berust voor een deel op de Wmo 2015 en voor een deel op de bed-bad-broodvoorziening en het overig beleid van verweerder met betrekking tot vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf. De Raad heeft in zijn uitspraak van 24 februari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:622) overwogen dat, gelet op de hierboven aangehaalde uitspraak ECLI:NL:CRVB:2015:3834, niet hij maar de Afdeling bevoegd is kennis te nemen van hoger beroepen gericht tegen uitspraken die zien op de bed-bad-broodvoorziening en het (overige) gemeentelijke FGV-beleid. Daarom zal de rechtbank de gronden in verband met de Wmo 2015 en de gronden in verband met het beleid van verweerder ten aanzien van vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf afzonderlijk beoordelen.
Aanspraak op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015
8. Omdat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft, kan hij gelet op het voorgaande geen aanspraak maken op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. Daarom was verweerder ook niet gehouden onderzoek te doen naar de noodzaak voor een maatwerkvoorziening.
9. De rechtbank zal het beroep voor zover het betreft de aanspraak op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 dan ook ongegrond verklaren.
Aanspraken op grond van het beleid van verweerder
10. Verweerder heeft beleid ontwikkeld voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf. Er is een bed-bad-broodvoorziening ingericht en opengesteld en er is crisis- en ziekenboegopvang. Voorts kan grond van dit beleid een bepaalde categorie vreemdelingen een uitkering uit het FGV krijgen, te weten vreemdelingen met medische problematiek en juridisch perspectief.
11. Aan eiser wordt sinds 13 april 2015, dus na het maken van bezwaar en voor het nemen van het bestreden besluit, op grond van dit beleid opvang geboden in de crisisopvang. Zoals verweerder ter zitting heeft erkend had het toekennen van deze opvang in een besluit vastgelegd moeten worden. Het bestreden besluit vertoont daarom een gebrek en komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
12. Eiser heeft voorts niet onderbouwd dat hij voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van het FGV. Omdat het een aanvraagsituatie betreft, ligt het op de weg van eiser om zijn aanspraken te onderbouwen. Verweerder heeft daarom terecht besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van het FGV.
13. De rechtbank zal het beroep voor zover het betreft de aanspraken op grond van het beleid van verweerder dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij geen crisisopvang is toegekend. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover dat wordt vernietigd in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder het toekennen van crisisopvang moet motiveren. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Proceskosten en griffierecht
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Ten aanzien van de op de zitting gevoegd behandelde zaken is sprake van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp). Dit heeft tot gevolg dat in de fase van beroep deze zaken ten aanzien van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand moeten worden beschouwd als één zaak. De rechtbank verwijst naar het bepaalde in de artikel 3, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bbp. Gelet op bijlage C2 bij het Bbp is de wegingsfactor 1,5. In beroep komt het bedrag aan proceskosten neer op € 1.488,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1,5). Omdat in deze zaak een vergoeding is toegekend voor het indienen van het beroepschrift wordt in de overige zaken voor deze proceshandeling geen meer vergoeding toegekend.
Eiser heeft in deze procedure geen griffierecht betaald, zodat dat niet vergoed hoeft te worden.

Beslissing I

De rechtbank verklaart het beroep voor zover het betreft aanspraak op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 ongegrond.

Rechtsmiddel I

Tegen dit deel van de uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Beslissing II

De rechtbank
- verklaart het beroep voor zover het betreft de aanspraken op grond van het beleid van verweerder gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij op grond van het beleid geen crisisopvang is toegekend;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.488,-.

Rechtsmiddel II

Tegen dit deel van de uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: