Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Hof van Beroep te Antwerpen(België) van 28 februari 2011. Deze rechterlijke beslissing houdt onder meer in de veroordeling tot de vrijheidsbenemende straf van drie jaren van:
1.Procesgang
PbEU2008,
2.Identiteit veroordeelde
3.Feiten
Hof van Beroep te Antwerpenheeft veroordeelde op 28 februari 2011 tot een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren veroordeeld. Op 6 december 2011 heeft het
Hof van Cassatie van Belgiëhet cassatieberoep tegen dit arrest verworpen. Het arrest van het
Hof van Beroep te Antwerpenis met ingang van die datum onherroepelijk. Veroordeelde heeft op
Trb. 1971, 137 (hierna: EVIG).
Trb. 1983, 74 (hierna: VOGP), als basis van de overname vermeld.
Hof van Beroep te Antwerpenis gewezen vóór 5 december 2011, terwijl dit arrest pas na die datum onherroepelijk is geworden.
uitlegvan artikel 28, tweede lid, Kaderbesluit 2008/909/JBZ zal stellen, heeft de officier van justitie voorgesteld een vraag te stellen naar de
geldigheidvan deze bepaling. De officier van justitie beoogt daarmee het Hof van Justitie te brengen tot het oordeel dat het in deze bepaling opgenomen overgangsrecht ongeldig is vanwege strijd met het beginsel van wederzijdse erkenning, zodat Kaderbesluit 2008/909/JBZ steeds van toepassing is en de aan het overgangsrecht verbonden problemen zich niet meer kunnen voordoen. In aanmerking genomen dat Kaderbesluit 2008/909/JBZ en andere op het beginsel van wederzijdse erkenning gebaseerde Unierechtelijke instrumenten niet zonder enige beperking of uitzondering uitvoering geven aan dat beginsel van wederzijdse erkenning, heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank niet althans onvoldoende inzichtelijk gemaakt met welke regel van primair Unierecht of met welk algemeen beginsel van Unierecht dit overgangsrecht onverenigbaar zou zijn. De rechtbank zal de door de officier van justitie gestelde vraag dan ook niet aan het Hof van Justitie voorleggen.