Uitspraak
Hof van Beroep te Antwerpen(België) van 28 februari 2011. Deze rechterlijke beslissing houdt onder meer in de veroordeling tot de vrijheidsbenemende straf van drie jaar van:
1.Procesgang
2.Identiteit veroordeelde
3.Toepasselijk recht
PbEUL 327, p. 27) geïmplementeerd. De Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (hierna: WETS) is op 1 november 2012 in werking getreden en treedt in plaats van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS). Artikel 5:2, eerste, tweede en derde lid, WETS luidt als volgt:
Deze wet treedt in de relatie met de lidstaten van de Europese Unie in de plaats van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen.
Het eerste lid is niet van toepassing in relatie tot een andere lidstaat van de Europese Unie voor zover en voor zolang die lidstaat niet de maatregelen heeft getroffen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan het kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PbEU L 327) of het kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen (PbEU L 337).
Deze wet is niet van toepassing op rechterlijke uitspraken als bedoeld in artikel 2:1 die voor 5 december 2011 onherroepelijk zijn geworden.
De Partijen verbinden zich om elkander wederzijds in zo ruim mogelijke mate samenwerking te verlenen met betrekking tot de overbrenging van gevonniste personen overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag.
Een op het grondgebied van een Partij gevonniste persoon kan, overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag, naar het grondgebied van een andere Partij worden overgebracht, ten einde de tegen hem uitgesproken veroordeling te ondergaan. Te dien einde kan hij de Staat van veroordeling of de Staat van tenuitvoerlegging zijn wens te kennen geven om overeenkomstig het onderhavige Verdrag te worden overgebracht.
De overbrenging kan door de Staat van veroordeling of door de Staat van tenuitvoerlegging worden verzocht.
Dit Verdrag laat onverlet de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit uitleveringsverdragen en andere verdragen inzake internationale samenwerking in strafzaken die voorzien in de overbrenging van personen die zijn aangehouden voor confrontatie- of bewijsdoeleinden.
Indien twee of meer Verdragsluitende Staten reeds een overeenkomst of verdrag hebben gesloten betreffende de overbrenging van veroordeelden of hun betrekkingen te dezer zake anderszins hebben geregeld, of in de toekomst alsnog zullen regelen, hebben zij de bevoegdheid die overeenkomst of dat verdrag toe te passen, of die betrekkingen dienovereenkomstig te regelen, in plaats van het onderhavige Verdrag.
Het onderhavige Verdrag laat onverlet de bevoegdheid van de Staten die partij zijn bij het Europese Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen om onderling bilaterale of multilaterale overeenkomsten te sluiten betreffende in dat Verdrag geregelde onderwerpen, ten einde de bepalingen daarvan aan te vullen of de toepassing van de daarin neergelegde beginselen te vergemakkelijken.
Indien een verzoek om overbrenging valt binnen het toepassingsgebied van zowel het onderhavige Verdrag als het Europese Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen of een andere overeenkomst of ander verdrag betreffende de overbrenging van veroordeelden, geeft de verzoekende Staat, bij het doen van het verzoek, aan, op grond van welk instrument zulks wordt gedaan.
4.Toelaatbaarheid
5.Onderzoek onvolledig met het oog op strafoplegging
Klopt het dat de veroordeelde, uitgaande van een voorwaardelijke invrijheidstelling na 1/3e van de straf, in België in aanmerking komt voor een tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in de vorm van het ondergaan van één jaar elektronische detentie?
Zijn er voorwaarden verbonden aan deze vorm van tenuitvoerlegging en, zo ja, welke?
Kan een inschatting worden gegeven in hoeverre de veroordeelde aan deze voorwaarden voldoet?