ECLI:NL:RBAMS:2015:541

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2015
Publicatiedatum
5 februari 2015
Zaaknummer
AMS 14/3136, 14/3614, 14/4284, 14/3490, 14/3508, 14/4092, 14/5009 en 14/4157
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de LFNP-functies en de toepassing van de hardheidsclausule in bestuursrechtelijke zaken

Op 6 februari 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een serie bestuursrechtelijke zaken met betrekking tot de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nationale Politie (LFNP). De eisers, bestaande uit verschillende politieambtenaren, hebben beroep ingesteld tegen besluiten van de korpschef van politie die hen toekenden aan LFNP-functies. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestreden besluiten zijn genomen op basis van de LFNP-systematiek, die in twee stappen is ingevoerd: eerst de vaststelling van de uitgangspositie van de ambtenaren en vervolgens de matching met de LFNP-functies. De rechtbank heeft geoordeeld dat de keuze voor een organiek systeem, waarbij functies meer abstract zijn beschreven, niet onrechtmatig is en dat de rechterlijke toetsing terughoudend dient te zijn. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers, waaronder de toepassing van de hardheidsclausule, verworpen. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten in rechte standhouden en verklaart de beroepen ongegrond. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de werkgever in de inrichting van functies binnen de politie en de noodzaak voor een uniforme functiewaardering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
Zaaknummers:
AMS 14/3136, 14/3614, 14/4284, 14/3490, 14/3508, 14/4092, 14/5009 en 14/4157

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 februari 2015 in de zaken tussen

1. [naam 1]wonende te Amstelveen, eiser 1, gemachtigde mr. J.P.L.C. Dijkgraaf (14/3136)
2.[naam 2]wonende te Diemen, eiseres 2, gemachtigde mr. J.P.L.C. Dijkgraaf (14/3614),
3. [naam 3],wonende te Amsterdam, eiser 3, gemachtigde[naam 9] (14/4282)
4. [naam 4],wonende te Amstelveen, eiser 4, gemachtigde mr. P. de Haas (14/3490)
5.[naam 5]wonende te Amsterdam, eiser 5, gemachtigde mr. W. Dieks (14/3508)
6. [naam 6],wonende te Kudelstaart, eiseres 6, gemachtigde mr. W. Dieks (14/4092)
7. [naam 7]wonende te Amsterdam, eiseres 7, gemachtigde mr. W.J. Dammingh (14/5009)
8. [naam 8]wonende te Amsterdam, eiser 8, gemachtigde mr. W.J. Dammingh (14/4157)
hierna gezamenlijk ook te noemen: eisers,
en
de korpschef van politie (de korpschef), verweerder
(gemachtigden mr. F.A.M. Bot, mr. M. Horst, mr. H.G.J. Breuer en[naam 10] )

Procesverloop

Bij besluiten van 16 december 2013 (de primaire besluiten) heeft verweerder eisers op de hoogte gesteld van de op hen betrekking hebbende toekenning van en overgang naar een functie uit het Landelijk Functiegebouw Nationale Politie (LFNP).
Bij onderscheiden besluiten van 25 april 2014, 30 april 2014, 2 mei 2014, 28 mei 2014, 4 juni 2014, 12 juni 2014 en 4 juli 2014 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de tegen bovengenoemde besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft de zaken gelijktijdig behandeld ter zitting van 2 december 2014.
Eisers 1, 3, 5, 6 en 7 zijn verschenen, bijgestaan door hun respectieve gemachtigden. Eiser 4 is niet verschenen; evenmin is eiser vertegenwoordigd door de door mr. De Haas aangekondigde gemachtigde mr. G.M. Terlingen. Eiser 8 is vertegenwoordigd door zijn directe collega [betrokkene], bijgestaan door eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door bovengenoemde gemachtigden.

Overwegingen

feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Kader en uitgangspunten toetsing bestuursrechter
l.1 In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Er is vervolgens een stelsel van 92 organieke functies met daarbij behorende functiebeschrijvingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per organieke functie. Aan de functies zijn daar waar nodig geacht werkterreinen, aandachtsgebieden en specifieke functionaliteiten gekoppeld. Dit geheel wordt aangeduid als het LFNP.
1.2
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 19 juni 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2092) stelt de rechtbank vervolgens vast dat invoering van het LFNP in twee stappen gebeurt.
De eerste stap is de vaststelling van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011. In dit verband word(t)(en) de uitgangspositie(s) omschreven als: de functie(s) en in samenhang daarmee de functiebeschrijving(en) en/of de schriftelijk opgedragen werkzaamheden en/of bijzondere situaties (zoals outplacement) van een ambtenaar op enig moment vanaf 31 december 2009, zoals vastgelegd in een besluit of in besluiten. Met het oog op het bepalen van de uitgangspositie(s) wordt aan alle ambtenaren een voorgenomen besluit uitgangspositie(s) gezonden. Daarin wordt onder meer gewezen op de mogelijkheid om eenmalig functieonderhoud aan te vragen op de wijze zoals omschreven in de artikelen 2 en 3 van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp). Toegekend functieonderhoud is van invloed op de uitgangspositie.
De tweede stap is de feitelijke matching van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar met een (organieke) functie uit het LFNP. Waar die functie ook is voorzien van een waardering, vindt in die tweede stap dus feitelijk tevens de waardering van de functie plaats.
2.1
Daarmee ligt in het kader van de invoering van het LFNP een andere situatie voor dan die welke bijvoorbeeld aan de orde was in de uitspraak van de Raad van 28 augustus 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2875). In die uitspraak was geen sprake van een procedureel afgescheiden eerste stap, maar diende de keuze voor de organieke functie direct gemaakt te worden op basis van de feitelijke werkzaamheden.
2.2
Zoals ter zitting ook is erkend door verweerder, had verweerder dan wel het bevoegd gezag in beginsel ook de mogelijkheid om bij het LFNP te kiezen voor een dergelijk, niet getrapt systeem, maar dat is niet gedaan.
Niet kan worden gezegd dat die keuze onrechtmatig is. Daarbij wijst de rechtbank er nog op dat de keuze voor een getrapt systeem ook in nauw overleg met de vakbonden is gemaakt.
Voorts wijst de rechtbank erop dat de gekozen procedure met twee stappen niet met zich brengt dat de feitelijke inhoud van de werkzaamheden in het geheel niet aan bod kan komen. Voor de vertaling van de feitelijke werkzaamheden naar de schriftelijke vastlegging daarvan, bestaat immers een speciale procedure: die tot functieonderhoud, waarbij de ambtenaar desgewenst ook bij de ambtenarenrechter kan opkomen tegen de uitkomst ervan. Dat is immers de eerste stap van de invoering van het LFNP.
2.3
De rechtbank stelt vervolgens vast dat in geen van de onderhavige zaken besluiten tot bepaling van de uitgangspositie als bestreden besluit ter toetsing voorliggen.
Eisers 1 tot en met 6 en eiser 8 hebben destijds tegen de op hen van toepassing verklaarde uitgangspositie (stap 1) geen rechtsmiddel aangewend. Evenmin hebben zij gebruik gemaakt van de mogelijkheid functieonderhoud aan te vragen. Eiseres 7 heeft wel functieonderhoud aangevraagd maar haar verzoek is op formele gronden afgewezen en zij heeft die procedure niet doorgezet.
De thans voorliggende zaken hebben daardoor tot onderwerp stap twee van de invoering van het LFNP, de matching.
2.4
Met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 27 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1023, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank allereerst dat de uitgangspositie van alle eisers in rechte vaststaat. Partijen zijn daaraan gebonden, evenals de rechtbank in haar oordeelsvorming in deze gedingen.
Daardoor zijn voor de hier in geding zijnde tweede stap van de invoering van het LFNP, niet de feitelijk uitgevoerde werkzaamheden beslissend, maar de werkzaamheden zoals schriftelijk vastgelegd in de functiebeschrijving dan wel uitgangspositie.
2.5
Eisers hebben weliswaar benadrukt dat er procedurele onduidelijkheid is gecreëerd door verweerder en/of dat door hun chef is aangeraden om af te zien van indiening van een verzoek om functieonderhoud, maar dat vormt geen grond om te oordelen dat de rechtbank thans de door verweerder in stap 1 gemaakte keuzes alsnog vol zou moeten toetsen.
Eisers hebben in vrijheid en al dan niet na overleg met hun vakbond kunnen beslissen om al dan niet een verzoek om functieonderhoud in te dienen. Zij wisten ook van het bestaan van die mogelijkheid, maar hebben er uiteindelijk zelf voor gekozen om daarvan geen gebruik te maken, of (waar het betreft eiseres 7) om de daarvoor gestarte procedure niet door te zetten.
2.6
Waar het betreft de thans aan de orde zijnde tweede stap tot invoering van het LFNP, overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat het LFNP uitgaat van zogeheten organieke functies.
Anders dan bij zogenoemde mens-functiebeschrijvingen gaat het daarbij niet om de beschrijving van de feitelijk uitgevoerde of feitelijk opgedragen werkzaamheden, maar om de door verweerder op te dragen werkzaamheden gegeven de inrichting van de organisatie zoals die verweerder voor ogen staat.
Verweerder dan wel het bevoegd gezag kan niet de vrijheid worden ontzegd om te kiezen voor een organiek systeem. Daarbij wijst de rechtbank er nog op dat verweerder niet de enige ambtenarenwerkgever is die heeft gekozen voor een dergelijk systeem. De hantering daarvan is ook in vele uitspraken van de Raad aanvaard.
2.7
Bij organieke functies bestaat geen verplichting voor de werkgever om die functies zo specifiek en concreet mogelijk in te vullen. Volstaan mag worden met algemener, meer abstracte beschrijvingen. De organieke aard van het functiesysteem biedt daarvoor juist de ruimte.
Dat voor een groot apparaat als de landelijke politie een functiegebouw resteert met niet meer dan 92 functies, is in dat licht evenmin onrechtmatig te achten, ook al maakt dat het voor de betrokken ambtenaren moeilijker om zich in een functie te herkennen.
Daarbij wijst de rechtbank er ook nog op dat de keuze voor een organiek systeem en de invulling van het LFNP met niet meer dan 92 functies ook niet geheel eigenmachtig tot stand is gebracht door het bevoegd gezag, maar dat sprake is geweest van nauw overleg en afstemming met de betrokken vakbonden.
2.8
Het organieke karakter van de functie, evenals de gegeven meer abstracte beschrijving ervan, brengt met zich dat de door de werkgever voor de betrokken ambtenaar gemaakte concrete functiekeuze door de ambtenarenrechter niet ten volle getoetst kan worden.
2.9
In het LFNP wordt de zwaarte van de functies bovendien gewogen in samenhang met de totale organisatieopbouw. Dit wordt ook tot uitdrukking gebracht door de in het systeem aan de functies verbonden inschaling. (Ook) In deze opzichten komt aan verweerder als werkgever beleidsvrijheid toe. In dit verband verwijst de rechtbank de uitspraak van de Raad van 30 juni 2005, gepubliceerd in TAR 2006/8).
Ook dat brengt mee dat de rechterlijke toetsing een terughoudende dient te zijn.
2.1
Naar vaste rechtspraak van de Raad gaat het bij die terughoudende toets om de vraag of de in geding zijnde functiekeuze op onvoldoende gronden berust; dit naast de overigens in aanmerking komende toetsing aan regels van geschreven en ongeschreven recht en de algemene rechtsbeginselen. De enkele omstandigheid dat een andere, hogere waardering dan wel keuze voor een hoger gewaardeerde of ingeschaalde functie op zichzelf verdedigbaar is, is in ieder geval ontoereikend om te concluderen dat die waardering op onvoldoende gronden berust (CRvB 3 juni 1999, ECLI:NL:CRVB:1999:AA4161, alsmede de reeds genoemde in TAR 2006/8 gepubliceerde uitspraak).
2.11
Deze toetsingsmaatstaf is anders dan die welke aan de orde is bij de beoordeling van besluiten over functieonderhoud of functiebeschrijving. In dergelijke gevallen kan het besluit door de rechter in beginsel ten volle worden getoetst, omdat daar niet de waardering van feiten centraal staat, maar de vaststelling ervan (zie overweging 4.1 uit de uitspraak van de Raad van 28 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2880, en de daar genoemde rechtspraak). Als gezegd is dat echter niet de situatie die thans ter beoordeling voorligt bij de rechtbank.
Beoordeling van de beroepen
3.1
De rechtbank stelt vast dat de beroepschriften van eisers een aantal identieke beroepsgronden bevatten, onder meer met betrekking tot formele aspecten van de ten aanzien van hen genomen besluiten en algemene aspecten van het LFNP-matchingsproces.
De rechtbank zal in het navolgende allereerst ingaan op deze gemeenschappelijke beroepsgronden. Daarna zal zij aandacht besteden aan de gronden die betrekking hebben op individuele aspecten in alle zaken.
Gemeenschappelijke beroepsgronden
3.2
De bestreden besluiten zijn namens de korpschef genomen door de (plaatsvervangend) programmadirecteur Human Resource Management (HRM). Eisers 3, 5, 6, 7 en 8 hebben aangevoerd dat deze persoon niet bij mandaat tot het nemen van de besluiten bevoegd was.
3.3
Bij beslissingen van 4 november 2014 heeft de korpschef de bestreden besluiten bekrachtigd.
3.4
Eisers hebben ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat zij persisteren in hun standpunt en dat zij een oordeel van de rechtbank verlangen over de bevoegdheidsvraag.
3.5
De rechtbank is van oordeel dat, zo al sprake zou zijn van een bevoegdheidsgebrek, dit gebrek met de bekrachtiging van de besluiten door de korpschef is geheeld, en eisers door dat gebrek niet zijn benadeeld. Het heeft eisers ook niet belemmerd in hun mogelijkheden tot rechtsbescherming. De rechtbank ziet aanleiding dit gestelde gebrek, voor zover al aanwezig, met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren. De rechtbank sluit hierbij aan bij recente oordelen over dezelfde problematiek van de rechtbanken Gelderland en Overijssel (ECLI:NL:RBGEL:2014:6447 en ECLI:NL:RBOVE:2014:6369).
3.6
Eisers 3 tot en met 8 hebben voorts aangevoerd dat verweerder de transponeringstabel ten onrechte heeft aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift. Ter zitting hebben zij nader toegelicht dat deze tabel moet worden gezien als een bundel individuele beschikkingen.
In dit verband hebben genoemde eisers verder naar voren gebracht dat verweerder lopende het matchingsproces de spelregels heeft veranderd, in die zin dat de Instructie organieke matching per 16 mei 2013 is gewijzigd en de matching vanaf dat moment, met terugwerkende kracht tot en met 31 januari 2012, primair plaatsvond op basis van de schaalindeling en niet (meer) op inhoud.
3.7
De rechtbank stelt in dit kader voorop dat de wijziging in het matchingsproces niet betekent dat een inhoudelijke beoordeling geheel achterwege blijft. Ook na de wijziging van 7 mei 2013 is eerst (op basis van inhoud) een domein bepaald en is vervolgens daarbinnen (met behulp van de transponeringstabel) gematcht op schaal.
Ter zitting is door verweerder verder onbetwist aangevoerd dat de wijziging van werkwijze op grond van de eerste ervaringen met het nieuwe systeem, gelet op de grote aantallen, noodzakelijk bleek en is ingegeven door overwegingen van beheersbaarheid en doelmatigheid.
Voorts is hierbij van belang dat de in het Georganiseerd Overleg in Politieambtenarenzaken (GOP) verenigde vakorganisaties met de wijziging van de te hanteren criteria bij de matching hebben ingestemd.
Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat de wijziging van aanpak onzorgvuldig is te achten. Daarbij wijst de rechtbank er nog in het bijzonder op dat met de invoering met terugwerkende kracht tot 31 januari 2012 ook het gelijkheidsbeginsel is gediend.
3.8
De rechtbank is van oordeel dat het LFNP-systeem ook overigens de -terughoudende- rechterlijke toetsing kan doorstaan. Mede in het licht van de onderlinge samenhang binnen het LFNP, en de ruimte die de werkgever heeft om te kiezen voor meer abstract omschreven functies, is er ook geen grond om daarover anders te oordelen ten aanzien van bepaalde concrete in geding zijnde functies.
De in het LFNP gekozen systematiek kan er weliswaar toe leiden dat een politieambtenaar overgaat naar een LFNP functie waarvan de inhoud afwijkt van zijn korpsfunctie, maar dat is uitdrukkelijk beoogd in de systematiek, en ook verklaarbaar uit het gegeven dat de werkzaamheden binnen verschillende politieregio’s worden ondergebracht in één nieuw landelijk functiegebouw.
De conclusie is dan ook dat verweerder de bestreden besluiten op het LFNP heeft mogen baseren. Onder die omstandigheden kan en zal de rechtbank in het midden laten of de transponeringstabel (bijvoorbeeld analoog aan het functieprofielenboek in de uitspraak van de Raad van 9 juli 2007, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3439) als een algemeen verbindend voorschrift moet worden aangemerkt. Verweerder mocht immers zelfs de transponeringstabel aan de bestreden besluiten ten grondslag leggen indien het niet een algemeen verbindend voorschrift betreft.
Individuele zaken
3.9
Naast de algemene beroepsgronden zijn ook specifieke beroepsgronden per zaak aangevoerd, mede onder verwijzing naar de hardheidsclausule.
3.1
Voordat de rechtbank per zaak op die gronden ingaat, stelt de rechtbank meer in zijn algemeenheid met betrekking tot de toepassing van de hardheidsclausule het volgende vast.
3.11
Zoals hiervoor gezegd, staat de uitgangspositie in de zaken van alle eisers in rechte vast. Dat betekent dat (ook) een beroep op de hardheidsclausule er niet toe kan leiden dat (alsnog) rekening wordt gehouden met werkzaamheden waarvoor functieonderhoud had kunnen worden gevraagd of met andere specifieke individuele elementen die in de uitgangspositie vastgelegd hadden kunnen zijn.
Waar de enkele omstandigheid dat een andere, hogere waardering of keuze voor een hoger gewaardeerde of ingeschaalde functie op zichzelf verdedigbaar is, ontoereikend is om te concluderen dat die waardering op onvoldoende gronden berust, vormt die omstandigheid ook geen reden om te oordelen dat verweerder de hardheidsclausule had dienen toe te passen.
3.12
Met inachtneming van deze overwegingen zal de rechtbank hierna ingaan op de beroepsgronden die betrekking hebben op individuele aspecten in elke zaak.
De zaak van eiser 1,[naam 1] (14/3136)
4.1
De uitgangspositie van eiser is vastgesteld op de functie Wijkteamchef (schaal 11). Hij is overgegaan naar de LFNP-functie Teamchef B (Schaal 10). Eiser is van mening dat hij had moeten overgaan naar de LFNP-functie Teamchef C (schaal 12). In dat kader heeft hij aangevoerd dat hij het niet eens is met het onderscheidend criterium dat is gehanteerd bij de indeling in functies in de schalen 11 en 12. Eiser houdt zich bezig met niet eerder verkende problematiek en heeft leiding gegeven aan specialisten (capaciteitsmanagers en informatiespecialisten), werkzaamheden die overeenkomen met die welke worden genoemd bij de functie Teamchef C. De gemaakte systeemkeuze pakt onrechtvaardig uit en doet geen recht aan de feitelijke situatie, aldus eiser. Evenals andere teamchefs met schaal 11 die zijn overgegaan naar Teamchef B schaal 10 is eiser bevreesd dat hij in de toekomst zijn huidige werk niet meer zal mogen doen.
4.2
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, nader toegelicht in het verweerschrift en ter zitting, op het standpunt gesteld dat de functiebeschrijving van Teamchef C meerdere elementen bevat die deze functie onderscheiden van die van Teamchef B. Bij de vormgeving van het nieuwe systeem is gestreefd naar minder functies en indeling in grotere teams waarin specialisten zitten in schaal 11 en leidinggevenden in schaal 12. Daarbij moet worden uitgegaan van de functietypering. De functie van Teamchef C is duidelijk zwaarder dan die van Teamchef B. De landelijke werkgroep ziet in de functie van eiser niet de verzwaring die hoort bij schaal 12. Het nieuwe systeem kent geen voor eiser vergelijkbare functie in schaal 11. Zijn oude functie in schaal 11 past beter bij Teamchef B. Ten aanzien van de categorie teamchefs waar eiser toe behoort heeft verweerder ter zitting meegedeeld dat deze groep extra goed is bekeken. Geen enkele teamchef met schaal 11 is overgegaan naar de LFNP-functie Teamchef C. Verweerder heeft daarbij meegedeeld dat alle teamchefs hun huidige positie en schaal behouden.
4.3
Naar ter zitting is gebleken heeft eiser na een sollicitatie alsnog, per 1 september 2014, de functie Teamchef C (schaal 12) verkregen. Bij de onderhavige beoordeling speelt dat feit echter geen rol.
Ten aanzien van het standpunt van eiser dat met de indeling als Teamchef B geen recht is gedaan aan de feitelijke situatie overweegt de rechtbank dat, zoals hiervoor is overwogen, sprake is van een organiek systeem, waarbij gebruik wordt gemaakt van formele functiebeschrijvingen. De feitelijke situatie is daarbij niet bepalend. Met betrekking tot de indeling van eisers functie overweegt de rechtbank voorts dat het aan verweerder is om gewicht te geven aan wat hij bepalend acht voor de indeling in een bepaalde schaal. Dat geldt ook in de situatie dat zowel voor de functie van teamchef in schaal 10 als voor die in schaal 12 aanknopingspunten zouden bestaan. Gelet op de beperkte toets van de bestuursrechter van ‘het al dan niet houdbaar zijn’ van de gemaakte keuze had verweerder hier de vrijheid om voor het meest vergelijkbare domein en vakgebied te kiezen. Dat verweerder heeft willen aansluiten bij het streven naar grotere teams en minder functies, en bij het ontbreken van een vergelijkbare functie in schaal 11 heeft gekozen voor de functie Teamchef B in schaal 10, is naar het oordeel van de rechtbank niet als onhoudbaar aan te merken. Hierbij is van belang dat is voldaan aan de voorwaarde van een salarisgarantie en dat eiser feitelijk wel zijn schaal 11 behoudt.
De zaak van eiseres 2, [naam 2] (14/3614)
4.4
De uitgangspositie van eiseres was aanvankelijk vastgesteld op de functie Operationeel Leidinggevende B Opsporing. Bij een nader besluit is de uitgangspositie per 8 november 2011 vastgesteld op de functie Chef Justitiële Dienst (schaal 11). Evenals eiser 1 is eiseres overgegaan naar de LFNP-functie Teamchef B (schaal 10). Eiseres betwist niet de indeling in het domein Leiding. Zij is echter van mening dat zij gelet op de haar feitelijk opgedragen werkzaamheden had moeten overgaan naar de LFNP-functie Teamchef C (schaal 12). Zij heeft grotendeels dezelfde gronden aangevoerd als eiser 1. De zaak van eiseres verschilt in die zin van die van eiser 1 dat voor eiseres per 8 november 2011 een nieuwe uitgangspositie is vastgesteld. Op dat moment was de termijn waarbinnen functieonderhoud kon worden gevraagd reeds vijf maanden verstreken.
4.5
Voor zover de gronden van eiseres tegen het bestreden besluit overeenkomen met die in de zaak van eiser 1, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor onder 4.3 heeft overwogen. Eventuele bezwaren tegen het feit dat functieonderhoud op procedurele gronden niet (meer) mogelijk was, kunnen in de onderhavige procedure niet aan de orde komen.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om in de zaak van eiseres tot een ander oordeel te komen dan in de zaak van eiser 1. De gemaakte keuze kan niet ‘als onhoudbaar’ worden aangemerkt.
De zaak van eiser 3, [naam 3] (14/4282)
4.6
Eisers situatie vertoont overeenkomsten met die van eiser 1. De uitgangspositie van eiser is eveneens vastgesteld op de functie Wijkteamchef (schaal 11) en ook eiser is overgegaan naar de LFNP-functie Teamchef B (schaal 10). Eiser is van mening dat hij had moeten overgaan naar de LFNP-functie Teamchef C (schaal 12). In dat kader heeft hij grotendeels dezelfde grieven naar voren gebracht als eiser 1, onder meer met betrekking tot het onderscheidend criterium dat bij de indeling in functies in de schalen 11 en 12 is gehanteerd en tot het feitelijk verrichten van werkzaamheden die overeenkomen met werkzaamheden die zijn genoemd bij de functie Teamchef C. Ter zitting heeft eiser zijn standpunt nader toegelicht en hieraan toegevoegd dat de problematiek in de buurt waar hij werkzaam is, [wijk], complex van aard is. Eiser heeft voorts verwezen naar het verslag van de hoorzitting in bezwaar waarin ten aanzien van de categorie leidinggevenden schaal 11 die gematcht worden naar Teamchef B schaal 10, de aanbeveling is gedaan “wellicht collectief bezien”. In het kader van zijn beroep op de hardheidsclausule heeft eiser gesteld dat hij financieel nadeel lijdt nu hij als gevolg van de nieuwe indeling geen recht heeft op periodieken voor Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW) in schaal 11.
4.7
Verweerder heeft een vergelijkbaar standpunt ingenomen als in de zaak van eiser 1. Aangaande de OVW-periodieken heeft verweerder in het verweerschrift toegelicht dat het recht van eiser op deze periodieken is verdisconteerd in zijn huidige schaal, schaal 11.
4.8
Voor zover de gronden van eiser tegen het bestreden besluit overeenkomen met die in de zaak van eiser 1, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor onder 4.3 heeft overwogen.
Ook in eisers geval is sprake van salarisgarantie en het behouden van schaal 11. De verwijzing naar het verslag van de hoorzitting baat eiser niet. De rechtbank overweegt hiertoe dat het hier gaat om een organiek systeem en dat er geen verplichting bestond voor de adviescommissie om de situatie op het door eiser genoemde punt nog eens te bezien. Verweerder heeft afdoende toegelicht hoe de matching van de categorie teamchefs waar eiser toe behoort is verlopen. Eisers stelling dat hij financieel nadeel lijdt van de indeling in de nieuwe functie begrijpt de rechtbank aldus dat de OVW-periodieken zijn gekoppeld aan de LFNP-functie, in eisers geval een functie in schaal 10. Verweerder heeft hierover in het verweerschrift, in aanvulling op het bestreden besluit, het volgende opgemerkt. Er is geen sprake van ernstig negatieve gevolgen door het bestreden besluit. Zoals ook uit de toelichting op artikel 8 van de Regeling blijkt, is in artikel 6 van het Bbp vastgelegd dat geen enkele ambtenaar door de invoering van het LFNP in salaris erop achteruit gaat. De voor de ambtenaar geldende salarisschaal en de vooruitzichten in die schaal blijven gegarandeerd. Eiser behoudt zijn huidige schaal, waarin de in het bestreden besluit aangehaalde zogenaamde OVW-periodieken zijn verdisconteerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat eiser, die een persoonlijke schaal 11 heeft behouden, in een nadeliger positie is komen te verkeren. Eiser heeft geen concretisering van de schade gegeven en ook een totaalbedrag is niet genoemd.
Het beroep op de hardheidsclausule slaagt niet.
De zaak van eiser 4,[naam 4] (14/3490)
4.9
De uitgangspositie van eiser is vastgesteld op de functie Senior Thematische Recherche (STR) (schaal 8). Als taakaccent is hier in 2011 aan toegevoegd digitaal rechercheren. Eiser is overgegaan naar de LFNP-functie Senior Tactische Opsporing (schaal 8). Eiser is van mening dat hij had moeten overgaan naar de LFNP-functie Operationeel Specialist (schaal 9). Hij betwist het vakgebied waarin hij is ingedeeld omdat hij niets doet met tactische recherche en zijn specialisme digitale recherche is.
4.1
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, nader toegelicht in het verweerschrift, op het standpunt gesteld dat voor het vakgebied Tactische Opsporing is gekozen omdat de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden uit de korpsfunctie daarmee het meest vergelijkbaar zijn. Gelet op de korpsfunctiebeschrijving en het functievergelijkingsformulier is de match niet onbegrijpelijk.
4.11
De rechtbank overweegt dat het feit dat een andere dan de gemaakte keuze ook verdedigbaar is, niet wil zeggen dat de wel gemaakte keuze, in dit geval voor de functie Operationeel Specialist, als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Ook het gewicht dat aan de salarisschaal conform het matchingsproces moet worden toegekend, past bij een keuze voor een functie op het niveau van schaal 8 in het geval van eiser. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt.
De zaak van eiser 5, [naam 5] (14/3508)
4.12
De uitgangspositie van eiser is vastgesteld op de functie Specialist team FTVO (schaal 7). Hij is overgegaan naar de LFNP-functie Generalist forensische opsporing (schaal 7). Eiser is van mening dat hij had moeten overgaan naar de LFNP-functie Senior forensische opsporing (schaal 8). In dat kader heeft hij er in beroep, en nader toegelicht ter zitting, op gewezen dat hij feitelijke werkzaamheden verricht die vallen onder de functiebeschrijving van de door hem gewenste functie. Zo houdt eiser zich bijvoorbeeld bezig met zaakscoördinatie. Eiser is ervaren als verkeersongevallenspecialist en heeft daarvoor een driejarige opleiding genoten. Het werk is zijn lust en zijn leven. Gelet op de functiebeschrijving van Generalist forensische opsporing, waarin taken met betrekking tot verkeer niet zijn genoemd, is eiser bevreesd dat hij in de toekomst ander werk moet gaan doen en zich bijvoorbeeld met inbraken bezig moet houden. Eiser heeft verder een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Andere medewerkers FTVO, die dezelfde werkzaamheden verrichten als eiser en dezelfde opleiding hebben genoten, zijn wel overgegaan naar de functie van Senior forensische opsporing. Eisers leidinggevende heeft te kennen gegeven dat eiser zich geen zorgen hoefde te maken omdat er gekeken zal worden naar de feitelijke werkzaamheden. Tijdens de hoorzitting is de aanbeveling gedaan de situatie van eiser nog eens te bezien. Dat is niet gebeurd. Eiser heeft voorts een beroep gedaan op de hardheidsclausule. De keuze voor de functie van Generalist pakt voor hem onbillijk en nadelig uit, nu eiser werkzaamheden die hij altijd verrichtte, mogelijk niet meer mag doen. Dat hij als specialist naar een functie in schaal 7 gaat, voelt als een degradatie.
4.13
Verweerder heeft het bestreden besluit, inhoudende de overgang van eiser naar de functie Generalist forensische opsporing, nader toegelicht ter zitting. Personen met deze functie zijn breed inzetbaar. Forensische opsporing omvat technisch recherchewerk, maar ook andere werkzaamheden, zoals taken met betrekking tot criminaliteit, inbraken. Bij andere korpsen dan Amsterdam was die brede inzetbaarheid al langer onderdeel van de functie. Veel collega’s denken hier positief over. Hoewel niet gegarandeerd kan worden dat dit altijd zo blijft, zal eiser wel blijven doen wat hij deed, met verkeersongevallenanalyse als hoofdtaak. Eiser gaat er verder financieel niet op achteruit.
Het belangrijkste verschil met de senior-functie is dat de laatste zich ook bezighoudt met zaakscoördinatie, dat wil zeggen het coördineren van het werk van collega’s. Alleen als van collega’s zaakscoördinatie al in hun functiebeschrijving stond, zijn zij overgegaan naar de functie Senior forensische opsporing.
4.14
Ten aanzien van eisers beroep dat hij op grond van zijn feitelijk verrichte werkzaamheden had moeten overgaan naar de functie van Senior forensische opsporing verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 4.3. Bepalend is niet wat eiser feitelijk deed maar wat in zijn schriftelijke functieomschrijving staat vermeld. Niet gebleken is dat in eisers geval zaakcoördinatie een van de onderdelen daarvan was. Dat betekent dat, voor zover eiser zich met zaakscoördinatie bezighoudt, verweerder daaraan geen gewicht heeft hoeven toekennen bij de bepaling van de nieuwe functie van eiser. Ten aanzien van de verwijzing naar de aanbeveling tijdens de hoorzitting overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.8, dat verweerder niet verplicht was een dergelijke aanbeveling te volgen. In het geval van eiser is voorts niet aannemelijk dat het nog eens bezien van zijn situatie, gelet op de bepalendheid van de functiebeschrijving, tot een ander resultaat zou hebben geleid.
4.15
Met betrekking tot eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat eiser hierbij doelt op collega’s FTVO die zich elders in het land eveneens met verkeersongevallen bezig houden. Nu het hier andere regio’s betreft, met voorheen verschillende bevoegde organen, is de rechtbank reeds op grond daarvan van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De rechtbank verwijst hier naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO3735). De rechtbank betrekt hierbij ook de te respecteren wens van verweerder om met de nieuwe functiestructuur op landelijk niveau uniformering te bewerkstelligen waar voorheen sprake was van verschillende rechtsposities in heel het land.
4.16
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op de hardheidsclausule evenmin. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden dat verweerder op grond van de hardheidsclausule tot het door eiser gewenste besluit had moeten overgaan. Eiser had een functie in schaal 7 en behoudt die schaal in de nieuwe functie. Er is dus geen sprake van een financiële achteruitgang. In het kader van dit beroep heeft eiser verder naar voren gebracht dat voor hem het belangrijkste is dat hij kan blijven doen wat hij deed. Op dit punt heeft verweerder ter zitting verklaard dat eiser zijn huidige werkzaamheden zal kunnen blijven voortzetten, met de analyse van verkeersongevallen als hoofdtaak. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder zich hieraan zal houden.
De zaak van eiseres 6, [naam 6] (14/4092)
4.17
De uitgangspositie van eiseres is vastgesteld op de functie Medewerker 5A, administratieve ondersteuning (schaal 5). Zij is overgegaan naar de LFNP-functie Administratief-secretarieel medewerker B (schaal 5). Eiseres is van mening dat zij had moeten overgaan naar de LFNP-functie Administratief-secretarieel medewerker C (schaal 6). In dat kader heeft zij aangevoerd dat de werkzaamheden die zij verricht niet overeenkomen met de inhoud van de functieomschrijving van Administratief-secretarieel medewerker B en meer vergelijkbaar zijn met die van Administratief-secretarieel medewerker C. Naar de mening van eiseres is zij als gevolg van de wijziging in de matchingsprocedure benadeeld, nu daarmee de schaal in plaats van de inhoud leidend is geworden. Eiseres wil graag haar huidige werkzaamheden blijven verrichten. Haar belang daarbij is ten onrechte niet meegewogen. Eiseres acht het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
Ter zitting heeft eiseres haar standpunt nader toegelicht. Zij heeft naar voren gebracht dat zij reeds 34 jaar bij de politie werkt; sinds 1993 in haar huidige functie. Haar capaciteiten liggen op administratief-secretarieel gebied en ze heeft goede beoordelingen. Juist daarom had van verweerder meer waardering en zorgvuldigheid bij de besluitvorming over de nieuwe indeling mogen worden verwacht.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft eiseres ter zitting niet gehandhaafd.
4.18
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, nader toegelicht in het verweerschrift en ter zitting, op het standpunt gesteld dat geen sprake is van strijd met het zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel. De keuze voor de LFNP-functie waartoe eiseres is overgegaan is gebaseerd op de Regeling overgang naar een LFNP-functie (de Regeling). Het is niet te zeggen of toepassing van de Regeling, zoals die luidde voor de wijziging tot een LFNP-functie in een hogere schaal zou hebben geleid.
4.19
De rechtbank overweegt dat de belangrijkste grief van eiseres de matching op schaal in plaats van op inhoud betreft. In aanvulling op hetgeen de rechtbank hierover in zijn algemeenheid eerder in deze uitspraak heeft overwogen, overweegt zij in het geval van eiseres dat uit de gedingstukken blijkt dat verweerder naast de schaal aan de hand van de functiebeschrijving ook de inhoud bij de besluitvorming heeft betrokken. Eiseres is het op zichzelf ook eens met het gekozen domein en vakgebied. Tussen eiseres en verweerder bestaat inhoudelijk dan ook een aanzienlijke mate van overeenstemming.
De keuze voor een bepaalde LFNP-functie houdt vooral verband met het organieke systeem van functiewaardering, waarbij op basis van meer abstracte functiebeschrijvingen tot waardering wordt overgegaan. Inherent hieraan is dat met een meer algemene motivering kan worden volstaan. Dat zegt echter niet dat er in het geheel niet inhoudelijk wordt gekeken; wel dat dat op een andere, meer abstracte wijze, gebeurt.
Op grond daarvan, gevoegd bij de ruimte die verweerder heeft om binnen een gekozen domein een functie te selecteren waarbij de schaal doorslaggevend is, is de rechtbank van oordeel dat verweerders besluit in het geval van eiseres niet strijdt met het motiveringsbeginsel en evenmin met het zorgvuldigheidsbeginsel.
4.2
Ten aanzien van de door eiseres ter zitting geschetste onzekerheid omtrent haar werkzaamheden in de toekomst en haar vrees deze op enig moment niet meer te mogen doen, door de rechtbank geduid als een beroep op de hardheidsclausule, overweegt de rechtbank het volgende.
Gebleken is dat op enig moment een wijziging zal worden aangebracht in de werkzaamheden van eiseres. Wanneer en hoe dit precies zal gebeuren is echter onzeker. De rechtbank kan daarmee in zijn huidige oordeelsvorming dan ook geen rekening houden.
Wel gaat de rechtbank ervan uit dat in het kader van die toekomstige besluitvorming rekening zal worden gehouden met de persoonlijke situatie van eiseres en de lange duur van haar dienstverband.
De zaak van eiseres 7,[naam 7] (14/5009)
4.21
De uitgangspositie van eiseres is vastgesteld op Projectleider PGM Geweld (schaal 9). Zij is overgegaan naar de LFNP-functie Operationeel Expert GGP (schaal 9). Eiseres is van mening dat zij had moeten overgaan naar de LFNP-functie Operationeel Specialist B (schaal 10). In dat kader heeft zij het volgende aangevoerd. Eiseres heeft functieonderhoud gevraagd. Dit verzoek is ten onrechte afgewezen op de grond dat zij haar werkzaamheden nog geen jaar verrichtte. Voor medewerkers met tijdelijke werkzaamheden is na verloop van tijd nieuw beleid opgesteld op grond waarvan zij alsnog functieonderhoud konden vragen. Het voelt voor eiseres als willekeur dat zij geen beroep op dit beleid kon doen. Eiseres verkeert in een bijzondere situatie: zij verrichtte werkzaamheden die afweken van haar korpsfunctie en daarvan is nooit een beschrijving opgesteld. De leidinggevende van eiseres heeft haar twee keer voorgedragen voor bevordering naar schaal 10. Als eiseres wel functieonderhoud had kunnen aanvragen zou haar uitgangspositie zijn bepaald op die van Projectleider schaal 10 en zou zij evenals haar collega-projectleiders in schaal 10 zijn overgegaan naar de LFNP-functie Operationeel Specialist B. Eiseres beroept zich in die zin op het gelijkheidsbeginsel. Nu dit niet is gebeurd is in haar geval sprake van een onbillijk resultaat. Eiseres verzoekt dan ook om toepassing van de hardheidsclausule.
4.22
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, nader toegelicht in het verweerschrift en ter zitting, op het volgende standpunt gesteld. Eiseres kwam niet in aanmerking voor functieonderhoud omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de feitelijk opgedragen werkzaamheden binnen de referteperiode ten minste een jaar moesten zijn verricht. Dat vloeit voort uit de systematiek van het LFNP en de daarbij gemaakte keuzes. Er is een aparte procedure geweest met betrekking tot functieonderhoud. De uitgangspositie staat vast; de hardheidsclausule is niet bedoeld om die alsnog ter discussie te stellen. Eiseres voldoet voorts niet aan de voorwaarden voor toepassing van het beleid met betrekking tot werkzaamheden die tijdelijk worden verricht. Eiseres had ook een andere korpsfunctie dan de collega’s met wie zij zich vergelijkt. Zij kan daarom geen geslaagd beroep doen op het gelijkheidsbeginsel.
4.23
Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank in de eerste plaats het volgende. Eiseres heeft ter zitting een document overgelegd dat betrekking heeft op medewerkers met tijdelijke werkzaamheden overgelegd. Naar verweerder heeft toegelicht, is dit stuk op enig moment tijdens recente onderhandelingen met de vakbonden vastgesteld.
De rechtbank overweegt dat het stuk specifiek betrekking heeft op medewerkers die tijdelijk andere werkzaamheden verrichtten dan de functie waarmee zij zijn gematcht. Het ziet voorts op een periode gelegen na de vaststelling van de LFNP-functie. Beide punten zijn in het geval van eiseres niet aan de orde. In de tweede plaats overweegt de rechtbank dat waar eiseres een vergelijking heeft gemaakt met collega-projectleiders in schaal 10, zij hierbij doelt op collega’s die werkzaam zijn bij andere korpsen. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.15 is de rechtbank van oordeel dat dit beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
4.24
Uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd leidt de rechtbank verder af dat zij gematcht had willen worden op haar feitelijke werkzaamheden. Naar de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen is in de gekozen systematiek echter niet het feitelijke werk maar de uitgangspositie bepalend voor de overgang naar een LFNP-functie.
Ten aanzien van het mede in dit kader door eiseres gedane beroep op de hardheidsclausule overweegt de rechtbank vervolgens dat voor eiseres het vragen van functieonderhoud op formele gronden niet mogelijk was. Maar ook dan blijft staan dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gematchte functie inhoudelijk gezien onhoudbaar was. Ook in financieel opzicht is geen sprake van onmiddellijk nadeel voor eiseres. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden dat verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule.
De zaak van eiser 8,[naam 8] (14/4157)
4.25
De rechtbank merkt allereerst op dat, naar ter zitting is vastgesteld, niet in geschil is dat het bezwaar tijdig is ingediend. Vervolgens overweegt de rechtbank het volgende.
4.26
De uitgangspositie van eiser is vastgesteld op Specialist APAA VIO Integrale beroepsvaardigheid (schaal 9). Hij is overgegaan naar de LFNP-functie Docent B, domein Ondersteuning (schaal 9). Eiser is van mening dat hij had moeten overgaan naar de LFNP-functie Operationeel Specialist A, domein Uitvoering (schaal 10). In dat kader heeft hij het volgende aangevoerd. Eiser heeft een executieve functie en is uitgerust met geweldsmiddelen. Naast het geven van onderricht aan executieve collega’s is eiser belast met wetshandhaving en advisering met betrekking tot onderzoekstactieken. Eiser wordt tevens ingezet in ME-verband bij grootschalig politieoptreden. Ook de plaats in de organisatie, in eisers functiebeschrijving staat dat hij op het bureau werkzaam is, duidt erop dat hij in het operationele werkveld werkzaam is. Gelet hierop dient eiser ingedeeld te worden in het voor hem meest vergelijkbare domein Uitvoering. Verweerder heeft de domeinkeuze onvoldoende gemotiveerd. In het kader van zijn beroep op de hardheidsclausule heeft eiser naar voren gebracht dat het verlies van de executieve takenstatus een smaller takenpakket betekent. Eiser wordt ook financieel benadeeld als gevolg van het in de toekomst mislopen van toeslagen voor verzwarende werkomstandigheden.
Ter zitting heeft eiser zijn standpunt uitvoerig toegelicht. Hij heeft erop gewezen dat er allerlei soorten docenten zijn. Voor hem, alsook voor zijn directe collega’s, allen IBT-docenten, geldt dat zij niet als ‘docent’ dienen te worden gekwalificeerd. Zij hebben een speciale positie. Eiser staat minder dan 20% voor de klas, in de overige tijd is hij in de praktijk, bijvoorbeeld op de schietbaan, werkzaam.
4.27
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, nader toegelicht in het verweerschrift en ter zitting, op het standpunt gesteld dat de matching met het LFNP-domein Ondersteuning niet onhoudbaar is. In het functievergelijkingsformulier is gemotiveerd dat voor dit domein is gekozen omdat uit de korpsfunctie blijkt dat een bijdrage wordt geleverd aan een effectief en efficiënt werkende politieorganisatie, terwijl tegelijkertijd uit de korpsfunctie blijkt dat geen of een beperkte bijdrage wordt geleverd aan operationele politietaken. Verweerder heeft in dit verband voorts verwezen naar de Handleiding uitvoering matching LFNP waarin het volgende staat vermeld: “het wezenskenmerk van een docent is de overdracht van kennis en/of het aanleren van vaardigheden. Indien uit een korpsfunctiebeschrijving blijkt dat in overwegende mate sprake is van de hiervoor bedoelde elementen, is het domein Ondersteuning, vakgebieden Docenten, het meest vergelijkbaar. Dat een docent mogelijkerwijs deelneemt of ter plaatse doceert aan de (dagelijkse) politiepraktijk en/of zelf risico loopt in het kader van de praktijklessen maakt vorenstaande niet anders, gelet op meergenoemde systeemkeuze.” Verweerder heeft er ter zitting op gewezen dat er veel discussie is geweest over de positie van docenten. De gemaakte keuze van de landelijke werkgroep matching komt verweerder niet onbegrijpelijk voor. Er is gematcht op het hoofdbestanddeel van de functie, in dit geval lesgeven. Eiser mag nog steeds operationeel werk doen.
4.28
De rechtbank stelt vast dat het eiser vooral gaat om de keuze van het domein waarin hij is ingedeeld en de zijns inziens gebrekkige motivering van die keuze. De rechtbank overweegt dat die motivering, naar verweerder ook heeft toegelicht, onder meer te vinden is in het functievergelijkingsformulier. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee afdoende gemotiveerd waarom eisers functie in het domein Ondersteuning en niet in het domein Uitvoering is ingedeeld. Hierbij is, evenals in de hiervoor besproken zaken van belang dat het feit dat ook een andere keuze van meest vergelijkbare LFNP-functie denkbaar was geweest, niet maakt dat de gemaakte keuze als onhoudbaar moet worden aangemerkt.
Tenslotte is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule op grond van door eiser gesteld financieel nadeel. Van dergelijk nadeel is niet gebleken. Zowel de oude als de nieuwe functie van eiser is een functie in schaal 9. Waar het eiser gaat om het mogelijke verlies van de OVW-vergoeding, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hieromtrent in rechtsoverweging 4.8 heeft overwogen.
Het beroep op de hardheidsclausule slaagt niet.
Conclusie
4.29
Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen grond is de door verweerder gemaakte keuzes ten aanzien van de LFNP-functies van eisers als onhoudbaar aan te merken. Dat betekent dat de bestreden besluiten in rechte stand houden.
4.3
De rechtbank zal de beroepen ongegrond verklaren.
4.31
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder de door eisers betaalde griffierechten moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, mrs. T.P.J. de Graaf en L.C. Bachrach, leden,
in aanwezigheid van mr. J.A. Lammertink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2015.
de griffier
de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschrift verzonden op:
D:B
SB