Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 augustus 2015 in de zaken tussen
Dobber Amsterdam Canal Cruises B.V., te Amsterdam, eiseres
Procesverloop
Overwegingen
A 2013. De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond aldus dat eiseres betoogt dat de segmentindeling voor haar onevenredige gevolgen heeft. De rechtbank stelt immers vast dat deze gronden zich niet zozeer richten tegen de in artikel 1.1, aanhef en onder k, van de RPA 2013 opgenomen indeling in segmenten als zodanig, maar dat eiseres vooral bezwaar heeft tegen de gevolgen van de segmentindeling. Het belangrijkste gevolg waarmee eiseres zich niet kan verenigen is dat een vaartuig op grond van artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de RPA 2013 slechts mag worden vervangen door een vaartuig dat tot hetzelfde segment behoort en even groot is als het oorspronkelijke vaartuig of kleiner is dan dat vaartuig.
- alle vergunningen in het segment bemand groot in of voor 2006 zijn verleend, zodat ze in 2020 tenminste 14 jaar oud zijn;
- de gemiddelde afschrijvingstermijn voor een vaartuig in dit segment 25 jaar is;
- de gemiddelde afschrijvingstermijn voor een motor in dit segment 10 jaar is;
- vaartuigen bij verlies van een vergunning voor gebied 1 kunnen worden ingezet in gebied 2 of verkocht kunnen worden nu het totale aantal vergunningen niet afneemt;
- vanaf mei 2013 bekend is dat de duur van vergunningen zal worden beperkt.
– waaronder de toegenomen drukte op de grachten alsmede de daardoor ervaren overlast – zijn beleidsdoelen, waaronder vermindering van de overlast, vergroening van de vloot, vergroten van de veiligheid en het verbeteren van de doorvaart, onvoldoende werden bereikt. In zoverre is er dus sprake van gewijzigde omstandigheden (toegenomen drukte en overlast) die in directe relatie staan tot de belangen milieu, veiligheid en vlotte en veilige doorvaart. Deze belangen kon verweerder al behartigen en aan de intrekking van een vergunning ten grondslag leggen op grond van artikel 2.3.1, tweede lid, van de Vob. Door de wijziging van artikel 2.4.5, vijfde lid, van de Vob, kon verweerder ook de wens om de kwaliteit en de samenstelling (divers aanbod) van het passagiersvervoer te verbeteren, alsmede het beperken van de overlast, bij de intrekking betrekken. Van een intrekking louter vanwege een gewijzigd beleidsmatig inzicht dat het wenselijk zou zijn om ruimte voor nieuwkomers te scheppen, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Van misbruik van bevoegdheid, voor zover eiseres bedoeld heeft dat aan te voeren, is evenmin sprake.
De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.
niet-bedrijfsmatige vaart en naar de afmeting van vaartuigen. De inbreuk ziet alleen op vaartuigen uit de (bedrijfsmatige) passagiersvaart in het segment bemand groot. Dit acht de rechtbank niet onredelijk. De rechtbank constateert verder dat verweerder niet enkel bij eiseres, maar bij alle betrokkenen met vaartuigen in het segment bemand groot de inbreuk op gelijke wijze heeft toegepast. Hieruit volgt dat, anders dan eiseres ter zitting heeft gesteld, degene met vaartuigen uit het segment bemand groot niet individueel en buitensporig worden getroffen vanwege het enkele feit dat de inbreuk alleen op betrokkenen met vaartuigen in dat segment wordt toegepast. De verwijzing van eiseres naar de het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 1991 (ECLI:NL:HR:AC4031) gaat hier niet op, nu anders dan in dat arrest hier niet van de ene op de andere dag de exploitatie is verboden, maar een overgangstermijn in acht wordt genomen en eiseres bovendien kan meedingen naar de vergunningen die voor de periode ná 1 januari 2020 worden verleend.
– anders dan bij ontneming van eigendom – geen sprake van een individuele en buitensporige last, indien een redelijke overgangstermijn is ingesteld. Deze overgangstermijn heeft tot doel dat de betrokkenen adequate maatregelen kunnen nemen om hun bron van inkomsten op de aankomende veranderingen af te stemmen. Als alternatief voor deze overgangstermijn kan een financiële compensatie worden toegekend. Zie onder meer het arrest Vékony, punt 35, en het arrest van 29 maart 2010, Brosset-Triboulet en anderen tegen Frankrijk, nr. 34078/02, punt 94.
Beslissing
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2015.