ECLI:NL:RBAMS:2015:4699

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2015
Publicatiedatum
23 juli 2015
Zaaknummer
AWB 13-5670, AWB 13-6031, AWB 13-5264, AWB 13-5429 en AWB 13-5422
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boetes opgelegd aan bouwbedrijven wegens illegale tewerkstelling van vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 juli 2015 uitspraak gedaan over de opgelegde bestuurlijke boetes aan een keten van bouwbedrijven wegens het illegaal tewerkstellen van 69 vreemdelingen. De rechtbank oordeelde dat waarneming van het werk door inspecteurs niet vereist is voor beboeting. Er was een discrepantie tussen twee aanwezigheidslijsten, waarbij de rechtbank de voor eisers meest gunstige lijst hanteerde. De rechtbank concludeerde dat niet voldaan was aan de eis dat werknemers 'vrij' moesten zijn op de arbeidsmarkt volgens artikel 1e van het besluit Wav. De boetes werden gematigd vanwege het inschakelen van een deskundige en de overschrijding van de redelijke termijn. Het onderste bouwbedrijf in de keten werd niet als werkgever in de zin van de Wav aangemerkt, ondanks dat het juridisch werkgever was. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en herstelde de hoogte van de boetes voor de betrokken eiseressen, waarbij de boete voor eiseres 1 werd vastgesteld op € 493.500,-- en voor eiseressen 2, 3 en 4 op € 245.500,--. De boete voor eiseres 5 werd ingetrokken, omdat deze niet als werkgever kon worden aangemerkt. De rechtbank veroordeelde de verweerder in de proceskosten en droeg hem op het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats [vestigingsplaats eiseres 3]
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 13/5670, AWB 13/6031, AWB 13/5264, AWB 13/5429 en
AWB 13/5422
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 16 juli 2015 in de zaak tussen
1.
[eiseres 1]eiseres 1,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres 1] ,
2.
[eiseres 2]eiseres 2,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres 2] ,
3.
[eiseres 3]eiseres 3,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres 3] ,
4.
[eiseres 4], eiseres 4,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres 4] ,
5.
[eiseres 5], eiseres 5,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres 5] ,
eiseressen,
(gemachtigden: van eiseressen onder 1 tot en met 3 respectievelijk mr. K. van Belle,
mr. B.L.G.M. van Gemert en mr. M.F. Wijngaarden, en van eiseressen onder 4 en 5 mr. S.M. Groen)
en

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.E. van der Kamp)

Procesverloop

Bij separate besluiten van 4 januari 2012 (de primaire besluiten I, II, III en IV) heeft verweerder aan respectievelijk eiseressen 1, 2, 3 en 4 een bestuurlijke boete opgelegd van ieder € 552.000,-- wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Bij besluit van 14 februari 2012 (het primaire besluit V) heeft verweerder aan eiseres 5 een bestuurlijke boete opgelegd van € 552.000,-- wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav.
Bij separate besluiten van 7 augustus 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiseressen 1, 4 en 5 ongegrond verklaard (respectievelijk de bestreden besluiten I, IV en V).
Bij besluit van 7 augustus 2013 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres 2 gegrond verklaard voor zover het gaat om de hoogte van de boete. Verweerder heeft het primaire besluit II herroepen voor zover de boete was opgelegd voor een bedrag van € 552.000,--. Verweerder heeft de boete vastgesteld op € 276.000,--.
Bij besluit van 8 augustus 2013 (het bestreden besluit III) heeft verweerder het bezwaar van eiseres 3 gegrond verklaard voor zover het gaat om de hoogte van de boete. Verweerder heeft het primaire besluit III herroepen voor zover de boete was opgelegd voor een bedrag van € 552.000,--. Verweerder heeft de boete vastgesteld op € 276.000,--.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2015. Eiseressen zijn vertegenwoordigd door hun respectievelijke gemachtigden. Tevens waren op de zitting aanwezig [naam wettelijk vertegenwoordiger] , wettelijk vertegenwoordiger van eiseressen 4 en 5 en B.P. den Butte , tolk in de Duitse taal. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Gelet op artikel XXV van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Stb. 2012, 462) is de Wav van toepassing zoals deze wet luidde tot 1 januari 2013.
1.2
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning (TWV). Verweerder heeft aan de in de primaire besluiten vermelde boetes ten grondslag gelegd de bevindingen van de inspecteurs van de Arbeidsinspectie van zijn Ministerie (de inspecteurs) in de op ambtsbelofte dan wel op ambtseed opgemaakte boeterapporten van onderscheidenlijk 13 (eiseres 5), 19 (eiseres 4), 20 (eiseres 3) en 22 september 2011 (eiseressen 1 en 2). Volgens verweerder hebben in totaal 69 vreemdelingen las- en montagewerkzaamheden verricht aan de spoorbrug over de IJssel tussen [plaatsnamen ] in de periode van 20 april 2009 tot 5 februari 2010, zonder dat voor hen een TWV was afgegeven voor deze werkzaamheden. De inspecteurs hebben deze overtredingen geconstateerd op basis van administratief onderzoek in de bouwkeet bij de spoorbrug en aansluitend nader onderzoek. Eiseressen zijn alle door verweerder als werkgever van deze vreemdelingen in de zin van de Wav aangemerkt.
2.1
Eiseressen hebben bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten. Op 11 juni 2012 is een aanvullend boeterapport uitgebracht. Op 20 juni 2012 zijn eiseressen gehoord. Op
7 september 2012 is een tweede aanvullend boeterapport uitgebracht. Op 26 maart 2013 zijn eiseressen wederom gehoord.
2.2
Verweerder heeft in de bestreden besluiten I, IV en V de bezwaren van eiseressen 1, 4 en 5 ongegrond verklaard. De bezwaren van eiseressen 2 en 3 zijn in de bestreden besluiten II en III gegrond verklaard voor zover het gaat om de hoogte van de boete. Volgens verweerder hebben eiseressen 2 en 3 inspanningen verricht ter voorkoming van schending van de Wav. Zo hebben zij bepaalde waarborgen van hun onderaannemer bedongen, te weten dat kopieën van de TWV’s en verblijfsvergunningen aan hen moeten worden toegezonden en hebben zij een gespecialiseerd persoon ingeschakeld, te weten mevrouw [naam persoon] van Adviesburo Sociale Verzekeringen (ASV), om erop toe te zien dat de vreemdelingen gerechtigd waren in Nederland werkzaam te zijn. Verweerder heeft de boete van deze twee eiseressen om die reden gematigd met 50% tot € 276.000,--.
Ten aanzien van alle eiseressen
3.1
Eiseressen voeren aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de primaire besluiten heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de vreemdelingen helemaal niet gerechtigd waren in Duitsland arbeid te verrichten en bovendien dat de grensoverschrijdende dienstverrichting hier te lande slechts bestond uit het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. In de bestreden besluiten is door verweerder voor het eerst verwezen naar een Duitse brochure (Merkblatt). Verder is verweerder in de bestreden besluiten uitgegaan van het feit dat eiseres 5 vreemdelingen heeft gedetacheerd bij eiseres 4, en dat eiseres 4 vervolgens de vreemdelingen in Nederland heeft laten werken. Op deze nieuwe feiten en omstandigheden hebben eiseressen niet kunnen reageren in bezwaar.
3.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ten tijde van de primaire besluiten al van mening was dat er geen sprake is van grensoverschrijdende dienstverlening tussen Duitsland en Nederland. Hetgeen verweerder in bezwaar verder heeft onderzocht is enkel een reactie geweest op de bezwaargronden. Volgens verweerder is het verdedigingsbeginsel niet geschonden nu eiseressen voldoende hebben kunnen reageren in de bezwaarfase.
3.3
De rechtbank stelt vast dat reeds in de boeterapporten, op grond waarvan verweerder tot boeteoplegging is gekomen, is opgenomen dat de vreemdelingen niet ‘vrij’ waren op de Duitse arbeidsmarkt. Er was daarom volgens de inspecteurs geen sprake van grensoverschrijdende dienstverlening. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder in bezwaar niet een nieuw standpunt heeft ingenomen, maar een nadere onderbouwing heeft gegeven van een eerder ingenomen standpunt. Bovendien zijn eiseressen in bezwaar naar aanleiding van de aanvullende boeterapporten gehoord, zodat het verdedigingsbeginsel niet is geschonden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.1
Eiseressen voeren voorts aan dat de boetes ten onrechte zijn opgelegd, omdat de inspecteurs niet hebben waargenomen dat de vreemdelingen daadwerkelijk aan het werk waren. Verder blijkt uit het dossier niet op welke locatie de vreemdelingen hebben gewerkt. Dit kan immers aan beide zijden van de IJssel zijn geweest.
4.2
De rechtbank overweegt dat voor beboeting van een overtreding van de Wav niet is vereist dat de arbeidsinspecteurs de desbetreffende arbeid hebben waargenomen. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 december 2010 (ECLI:NL:2010:RVS:BO8338). Ter zitting hebben eiseressen een beroep gedaan op de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4658). Het beroep op deze uitspraak kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen, omdat het gaat om een andere situatie. In die uitspraak was er sprake van werkzaamheden op vier verschillende bedrijfslocaties, terwijl in het onderhavige geval geen twijfel is over de locatie waar de overtredingen gepleegd zijn, namelijk aan de spoorbrug over de IJssel. Dat de werkzaamheden aan beide kanten van de brug plaatsvonden, brengt niet mee dat onduidelijkheid bestaat over de plaats van de overtreding. Tevens zijn alle vreemdelingen bij naam genoemd in het boeterapport. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat uit het bestreden besluit, gebaseerd op het boeterapport, genoegzaam volgt dat de boete betrekking heeft op de 69 vreemdelingen.
5.1
Er is volgens eiseressen verder niet ingegaan op de door eiseressen in bezwaar ingenomen stelling dat zeven vreemdelingen niet (in de relevante periode) hebben gewerkt. Ten onrechte is volgens hen enkel uitgegaan van de aanwezigheidslijsten van eiseres 3, waardoor niet aan de bewijslast is voldaan.
5.2
De rechtbank stelt vast dat er twee aanwezigheidslijsten in het dossier aanwezig zijn, de lijst van eiseres 3, ter plaatse opgesteld door de heer [naam werknemer] , werknemer van eiseres 3 en de lijst van eiseres 4, opgesteld door mevrouw [naam persoon] van ASV. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom hij uit is gegaan van de aanwezigheidslijst van eiseres 3. De rechtbank overweegt hierbij dat de lijst van eiseres 3 weliswaar ter plaatse werd ingevuld, maar dat het loon werd betaald op grond van aanwezigheidslijsten van eiseres 4. De rechtbank is van oordeel dat de lijst op grond waarvan klaarblijkelijk werd verloond als meer betrouwbaar moet worden aangemerkt. Verder overweegt de rechtbank in dit verband dat voor zover al twijfel zou bestaan over de vraag welke lijst het juiste aantal werknemers vermeldt, eiseressen bij het opleggen van de boete het voordeel van de twijfelt dient te worden gegeven. Ook in dat geval dient van de lijst van eiseres 4 te worden uitgegaan, nu daarop zeven vreemdelingen minder zijn vermeld. Dit betekent dat voor 62 in plaats van 69 overtredingen van de Wav boetes opgelegd mochten worden. Alle beroepen zijn deswege reeds gegrond.
6.1
Eiseressen voeren verder aan dat er strijd is met het legaliteitsbeginsel en artikel 56 en 57 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De eis dat vreemdelingen ‘vrij’ moeten zijn op de arbeidsmarkt in een lidstaat om vervolgens te mogen werken in andere lidstaten blijkt niet uit (internationale) regelgeving en evenmin uit jurisprudentie en belemmert bovendien het vrije verkeer van diensten.
6.2
Op grond van artikel 1e van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (Besluit Wav) is het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav, voor zover van belang, niet van toepassing op een vreemdeling die in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening tijdelijk in Nederland arbeid verricht in dienst van een werkgever die buiten Nederland is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, mits de vreemdeling gerechtigd is als werknemer van deze werkgever de arbeid te verrichten in het land alwaar de werkgever gevestigd is.
6.3
Eiseressen stellen dat er sprake is van grensoverschrijdende dienstverlening binnen de Europese Unie. Eiseres 4 heeft deze werkzaamheden uitgevoerd. Daartoe heeft zij de Macedonische werknemers van eiseres 5 in dienst genomen. De werknemers beschikten over geldige Werkvertragsarbeitnehmerkarten en verblijfsvergunningen. Zij waren derhalve legaal op de Duitse arbeidsmarkt en mochten gelet op artikel 56 en 57 van het VWEU dan wel volgens artikel 1e van het Besluit Wav diensten verrichten in Nederland, aldus eiseressen.
6.4
Verweerder stelt zich op het standpunt dat met de schriftelijke arbeidsovereenkomsten en de verklaringen van de zeven gehoorde vreemdelingen genoegzaam vast staat dat de vreemdelingen in dienst waren van eiseres 5. Hoewel meerdere entiteiten als werkgever in de zin van de Wav kunnen worden aangemerkt, is onvoldoende aangetoond door eiseressen dat de vreemdelingen (tevens) in dienst waren van eiseres 4. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 1e van het Besluit Wav dat de vreemdelingen in dienst waren van een onderneming gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie, aldus de redenering van verweerder.
6.5
De rechtbank komt met verweerder tot het oordeel dat in casu niet wordt voldaan aan artikel 1e van het Besluit Wav, zij het op grond van een andere motivering. De rechtbank stelt vast dat uit de Werkvertragsarbeitnehmerkarten die zich in het dossier bevinden blijkt dat die slechts geldig zijn voor de duur van een bij naam genoemd project tussen eiseres 4 en een andere bij naam genoemde Duitse onderneming. De rechtbank leidt hieruit af dat de vreemdelingen slechts voor een bepaald tijdelijk project werkzaam mochten zijn in Duitsland. Gelet hierop waren de vreemdelingen niet gerechtigd als werknemer
de arbeiddie zij in Duitsland hebben verricht ook te verrichten in Nederland en kan er dan ook geen sprake zijn van grensoverschrijdende dienstverlening naar Nederland als bedoeld in artikel 1e van het Besluit Wav. Dit betekent dat het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav onverminderd van toepassing is op de betreffende werknemers en verweerder met recht heeft vastgesteld dat dit was overtreden.
6.6.
Het beroep op de artikelen 56 en 57 van het VWEU kan niet slagen, omdat die artikelen gaan over onderdanen van lidstaten en de vreemdelingen in deze zaak de Macedonische nationaliteit bezitten en dus geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie.
Ten aanzien van de matiging van de boete
7.1
Eiseressen voeren in het kader van matiging van de boete aan dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, omdat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) heeft gezegd dat eiseres 4 als werkgever moet worden aangemerkt en tevens dat een zogeheten notificatie voldoende was voor tewerkstelling in Nederland. De boete dient volgens vaste jurisprudentie te worden gematigd met 50%.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat eiseressen de schending van het vertrouwensbeginsel niet voldoende hebben onderbouwd. Vast staat dat er contact is geweest met UWV, maar niet is komen vast te staan dat eiseressen het UWV hebben voorzien van juiste en volledig informatie omtrent de betreffende arbeidsverhoudingen. Eiseressen hebben volstaan met de mededeling dat het ging om vreemdelingen die in dienst waren van eiseres 4. Bovendien wordt in de brief van het UWV inzake de notificatiemelding vermeld dat het UWV geen uitspraak doet over de rechtmatigheid van de notificatiemelding. De stelling van eiseressen dat zij alles hebben gedaan wat redelijkerwijs verwacht mag worden om illegale tewerkstelling te voorkomen slaagt daarom niet.
8.1
Eiseressen voeren voorts aan dat de redelijke termijn is overschreden. De Afdeling heeft eerder overwogen (onder meer in de uitspraak van 14 maart 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA0664) dat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden, indien de duur van de totale procedure onredelijk lang is. Voorts heeft, zoals volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad, waarbij de Afdeling zich heeft aangesloten, voor de beslechting van het geschil aangaande een punitieve sanctie in beroep als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien, behoudens bijzondere omstandigheden, niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak is gedaan en dat deze termijn aanvangt op het moment dat vanwege het betrokken bestuursorgaan jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd (arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006).
8.2
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden. Op
23 november 2011 heeft verweerder de boetekennisgeving aan eiseressen 1, 2 en 3 verzonden en op 19 januari 2012 aan eiseressen 4 en 5. Met de uitspraak van heden is meer dan twee jaar verstreken sinds de boetekennisgevingen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling ligt bij een zodanige overschrijding een vermindering van de boete met 10%, met een maximum van € 2.500,-- in de rede (zie onder meer de uitspraak van 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:23). De rechtbank zal de opgelegde boetes daarom matigen met
€ 2.500,--, wegens overschrijding van de redelijke termijn. De stelling van eiseressen dat de € 2.500,-- moet worden gerekend per overtreding, kan niet worden gevolgd, gelet op de duidelijke andersluidende jurisprudentie op dit punt, zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BM0226). Hieruit volgt dat het gehele boetebedrag met het maximale bedrag van € 2.500,-- moet worden verminderd.
Ten aanzien van zaaknummer 13/5670 (eiseres 1)
9.1
Eiseres 1 voert aan dat zij niet kan worden aangemerkt als werkgever, omdat er strijd is met het werkgeversbegrip als bedoeld in de richtlijn 2009/52/EG tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (de richtlijn).
9.2
De rechtbank overweegt dat de richtlijn slechts betrekking heeft op illegaal verblijvende onderdanen van derde landen en dat, indien daarvan sprake is, zo het werkgeversbegrip in de richtlijn beperkter zou zijn dan het werkgeversbegrip als bedoeld in de Wav, het bepaalde in de richtlijn zich niet tegen het hanteren van het ruime werkgeversbegrip als bedoeld in de Wav verzet. De richtlijn voorziet in minimumnormen voor sancties en maatregelen ter bestrijding van illegale immigratie en illegale tewerkstelling en staat dus niet in de weg aan strengere regels en maatregelen om deze doelen te realiseren en evenmin aan een ruimer werkgeversbegrip, aangezien het hanteren van het ruime werkgeversbegrip van de Wav illegale tewerkstelling als aantrekkende factor voor illegale immigratie tegengaat. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 7 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:645).
10.1
Eiseres 1 voert verder aan dat er strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat de boetes van eiseres 2 en 3 in bezwaar zijn gematigd en die van eiseres 1, die hoger in de keten zit, niet.
10.2
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan in het geval van eiseres 2 en 3, niet is gebleken dat eiseres inspanningen heeft verricht om overtredingen van de Wav tegen te gaan. Ter zitting heeft eiseres 1 ook naar voren gebracht dat zij eiseres 2 heeft ingehuurd en vervolgens ‘los heeft gelaten’. Verweerder heeft daarom terecht geen reden gezien om de boete van eiseres 1 te matigen.
Ten aanzien van zaaknummers 13/5429 (eiseres 4)
11. Eiseres 4 voert aan de aan haar opgelegde boete ten onrechte niet is gematigd, omdat zij net als eiseres 2 en 3 inspanningen heeft verricht om oplegging van de boete tegen te gaan. De rechtbank volgt eiseres 4 hierin. Ter zitting is gebleken dat mevrouw [naam persoon] van ASV is ingeschakeld en betaald door eiseres 4, op advies van eiseres 3. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de matiging die verweerder heeft toegepast op de boete van eiseressen 2 en 3 juist omdat zij een gespecialiseerd bureau hebben ingeschakeld ook van toepassing dient te zijn op de boete van eiseres 4. Dat eiseres 4 niet op eigen initiatief heeft gehandeld maakt dit niet anders. De rechtbank zal daarom de boete van eiseres 4 matigen met 50%.
Ten aanzien van zaaknummers 13/5422 (eiseres 5)
12.1
Eiseres 5 voert aan dat zij niet kan worden aangemerkt als werkgever in de zin van de Wav. De rechtbank volgt eiseres 5 hierin. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is voor werkgeverschap in de zin van de Wav voldoende dat in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht (feitelijk werkgeverschap, zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 15 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1212). De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de vreemdelingen de werkzaamheden in Nederland in opdracht of ten dienste van eiseres 5 hebben verricht. De rechtbank overweegt hierbij dat eiseres 4 de opdracht van eiseres 3 heeft aangenomen, de vreemdelingen onder gezag en leiding van eiseres 4 stonden en dat hun salaris door eiseres 4 werd betaald.
12.2
Eiseres 5 kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin als formeel werkgever worden aangemerkt ter zake van de werkzaamheden aan de IJsselbrug. Voor de toepassing van de Wav is het niet voldoende dat de werknemers op enig moment in dienst zijn (geweest) van de werkgever, maar dat sprake is van werkgeverschap ter zake van de specifieke werkzaamheden waarvoor een boete wordt opgelegd. De werkgever dient derhalve in verband te kunnen worden gebracht met de beboete werkzaamheden. Van een dergelijk verband is bijvoorbeeld sprake als de werkgever zijn personeel ten behoeve van die werkzaamheden heeft uitgeleend of gedetacheerd. Ter zake van de onderhavige werkzaamheden kan op basis van de stukken een dergelijk verband niet worden vastgesteld. Weliswaar betrof het werknemers die in dienst van eiseres 5 waren, maar uit de stukken blijkt juist dat de arbeidsovereenkomsten met eiseres 5 tijdelijk waren opgeschort. Een financiële relatie tussen eiseres 5 en de werkzaamheden is evenmin vastgesteld. Eiseres 5 was niet betrokken bij de verloning van de werknemers, dat werd door eiseres 4 gedaan, en werd ook niet betaald voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten.
12.3
Nu eiseres 5 niet als werkgever kan worden aangemerkt, is aan haar ten onrechte een boete opgelegd.
Conclusie
13. Gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 5.2 is overwogen ten aanzien van het aantal overtredingen zijn de bestreden besluiten I, II, III, en IV genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb alsmede artikel 2 van de Wav. Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverwegingen 12.2 en 12.3 ten aanzien van eiseres 5 is het bestreden besluit V genomen eveneens in strijd met artikel 2 van de Wav. Het beroep tegen deze besluiten is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. De rechtbank is op grond van artikel 8:72a van de Awb gehouden zelf in de zaak te voorzien en zelf de hoogte van de boete vast te stellen. De rechtbank herroept het primaire besluit V en herroept de primaire besluiten I, II, III en IV voor zover het gaat om het aantal overtredingen en voor zover het de hoogte van de opgelegde boete betreft. De rechtbank stelt de boete ten aanzien van eiseres 1 vast op € 493.500,-- (62 overtredingen met een matiging van € 2.500,-- wegens overschrijding van de redelijke termijn). De rechtbank stelt de boete ten aanzien van eiseres 2 en 3 vast op € 245.500,-- (62 overtredingen met een matiging van 50% en € 2.500,-- wegens overschrijding van de redelijke termijn). De rechtbank stelt de boete ten aanzien van eiseres 4 vast op € 245.500,-- (62 overtredingen met een matiging van 50% en € 2.500,-- wegens overschrijding van de redelijke termijn). Nu de aan eiseres 5 opgelegde boete komt te vervallen, is geen plaats voor matiging wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank wijst in dit verband op het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC6913), waarin is beslist dat overschrijding van de redelijke termijn in strafzaken leidt tot strafvermindering, en acht de verdragsschending voldoende gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ten aanzien van eiseres 1, 4 en 5 vast op € 3.307,50,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere hoorzitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1,5).
Ten aanzien van eiseres 2 en 3 stelt de rechtbank de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.470,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1,5).
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,
Ten aanzien van AWB 13/5670,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit I;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- herroept het primaire besluit I;
- stelt de boete vast op € 493.500,-- (zegge: vierhonderddrieënnegentigduizend en vijfhonderd euro);
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318,-- (zegge: driehonderdachttien euro) aan eiseres 1 te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 1 tot een bedrag van
€ 3.307,50,-- (zegge: drieduizenddriehonderd en zeven euro en vijftig cent).
Ten aanzien van AWB 13/6031,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- herroept het primaire besluit II;
- stelt de boete vast op € 245.500,-- (zegge: tweehonderdvijfenveertigduizend en vijfhonderd euro);
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318,-- (zegge: driehonderdachttien euro) aan eiseres 2 te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 2 tot een bedrag van € 1.470,-- (zegge: veertienhonderdzeventig euro).
Ten aanzien van AWB 13/5264,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit III;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- herroept het primaire besluit III;
- stelt de boete vast op € 245.500,-- (zegge: tweehonderdvijfenveertigduizend en vijfhonderd euro);
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318,-- (zegge: driehonderdachttien euro) aan eiseres 3 te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 3 tot een bedrag van € 1.470,-- (zegge: veertienhonderdzeventig euro).
Ten aanzien van AWB 13/5429,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit IV;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- herroept het primaire besluit IV;
- stelt de boete vast op € 245.500,-- (zegge: tweehonderdvijfenveertigduizend en vijfhonderd euro);
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318,-- (zegge: driehonderdachttien euro) aan eiseres 4 te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 4 tot een bedrag van
€ 3.307,50,-- (zegge: drieduizenddriehonderd en zeven euro en vijftig cent).
Ten aanzien van AWB 13/5422,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit V;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- herroept het primaire besluit V;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318,-- (zegge: driehonderdachttien euro) aan eiseres 5 te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 5 tot een bedrag van
€ 3.307,50,-- (zegge: drieduizenddriehonderd en zeven euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, voorzitter, en mrs. A.E.J.M. Gielen en S.E. Reichert, leden, in aanwezigheid van mr. W.M. Goncalves Sobral, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2015.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: WGS
Coll.: JvB
D: B
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.