In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 17 juli 2014, wordt de rechtmatigheid van een opgelegde boete van € 730,- aan eiser beoordeeld. Eiser had een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en meldde op 2 januari 2013 dat hij een nieuwe baan had. Echter, hij gaf aan dat deze wijziging inging op 1 februari 2013, wat leidde tot een onterecht ontvangen uitkering. De rechtbank overweegt dat bij het opleggen van een boete de objectieve en subjectieve verwijtbaarheid van de betrokkene van belang zijn. De rechtbank concludeert dat eiser niet tijdig heeft gemeld dat hij een nieuwe dienstbetrekking was aangegaan, wat een schending van de inlichtingenverplichting oplevert. Echter, de rechtbank oordeelt dat de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid zo gering zijn dat het opleggen van de boete niet passend is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit van 22 mei 2013, waarbij de boete was opgelegd. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en dient het griffierecht te worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.