ECLI:NL:PHR:2025:998

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
23/03703
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verdachte in hoger beroep na verstrijken van termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de verdachte op 15 september 2023 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, dat op 10 augustus 2022 was gewezen. De verdachte stelde dat hij niet op de hoogte was van het vonnis, omdat de akte van uitreiking niet correct was. De advocaat van de verdachte, J. Visscher, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld, waarbij hij betoogde dat de beslissing van het hof om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren onterecht was. Het hof oordeelde echter dat de verdachte op 30 september 2022 op de hoogte was geraakt van het vonnis, en dat hij de termijn voor het instellen van hoger beroep had overschreden. De advocaat-generaal heeft in de zitting betoogd dat de uitreiking van het vonnis aan de verdachte correct was uitgevoerd, en dat de verdachte tijdig op de hoogte was gesteld. Het hof heeft de argumenten van de verdediging en het Openbaar Ministerie gewogen en geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep, omdat het hoger beroep pas na het verstrijken van de wettelijke termijn was ingesteld. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/03703
Zitting16 september 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de verdachte bij arrest van 15 september 2023 [1] niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
1.2
Namens de verdachte heeft J. Visscher, advocaat in Amersfoort, twee middelen van cassatie voorgesteld.

2.Het eerste middel

2.1
Het eerste middel keert zich tegen de beslissing van het hof om de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep te verklaren.
Procesverloop
2.2
Op 10 augustus 2022 is door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland bij verstek vonnis gewezen.
2.3
Bij de stukken van het geding bevindt zich een akte van uitreiking d.d. 30 september 2022. De naam op de akte is die van de verdachte. Het adres betreft [a-straat 1] te [plaats] . Onder parketnummer wordt “16-265250-21” vermeld. Ook vermeldt de akte dat de verdachte weigerde te tekenen. In het dossier bevindt zich tevens een mededeling uitspraak, [2] waarvan de inhoud nagenoeg volledig overeenkomt met de zich in het dossier bevindende aantekening mondeling vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 10 augustus 2022.
2.4
Blijkens de akte hoger beroep is namens de verdachte op 25 oktober 2022 hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland (parketnummers 16-265250-21, 16-018154-22 en 16-105818-22).
2.5
In hoger beroep heeft op 3 april 2023 voorafgaand aan de latere inhoudelijke behandeling van de zaak een rolzitting plaatsgevonden. Het proces-verbaal van deze terechtzitting houdt het volgende in:
“De verdachte genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [plaats] (Curaçao), [b-straat 1] ,
is niet verschenen.
De raadsman van verdachte, mr. J. Visscher, is evenmin verschenen.
De voorzitter deelt mede dat deze rolzitting is bedoeld om te inventariseren welke bezwaren er bestaan tegen het vonnis en hoeveel tijd nodig is voor de inhoudelijke behandeling van de strafzaak.
De voorzitter deelt mede dat de raadsman van verdachte voorafgaand aan de zitting een e-mail heeft gestuurd, waaruit volgt dat het hoger beroep zich primair richt tegen de bewezenverklaring. Nu de ontvankelijkheid van verdachte in het hoger beroep eveneens aan de orde is, is de raadsman in de gelegenheid gesteld om een standpunt in te nemen omtrent de vraag of het hoger beroep tijdig is ingesteld. De raadsman heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat van een niet tijdig ingesteld hoger beroep geen sprake is, omdat verdachte niet bekend was met het vonnis en hij dit nimmer uitgereikt heeft gekregen. De verdediging verzoekt voorts [verbalisant] te horen als getuige, teneinde hem vragen te stellen omtrent de gang van zaken rondom de betekening.
De advocaat-generaal heeft medegedeeld dat hij [verbalisant] zal verzoeken een aanvullend proces-verbaal op te maken. De voorzitter deelt mede dat het verzoek tot het horen van [verbalisant] vooralsnog niet wordt toegewezen, omdat het laten opmaken van een aanvullend proces-verbaal ter beantwoording van de door de verdediging opgeworpen vragen volstaat.
Het hof:
- Schorst het onderzoek voor bepaalde tijd tot
15 september 2023 om 09.45 uur tot 10.00 uur;
- geeft de advocaat-generaal opdracht [verbalisant] een
aanvullend proces-verbaalte laten opmaken, waarin antwoord wordt gegeven op de volgende door de verdediging opgeworpen vragen:
o Voor zover client zich kan herinneren zat hij op 30 september 2022 niet gedetineerd hetgeen de vraag oproept hoe, waar en aan wie is getracht het vonnis in zijn zaak te betekenen?
o Het is volstrekt onduidelijk of het gaat om een verbalisant of een medewerker verbonden aan een inrichting. Hoe is dit gegaan?
o Daar komt bij dat er blijkens het document geen legitimatie heeft plaatsgevonden en derhalve ook niet met zekerheid vastgesteld kan worden dat getracht is een uitreiking te doen aan de persoon waarvoor e.e.a. is bedoeld, namelijk [verdachte] . Hoe kunnen we vaststellen dat de uitreiker de juiste persoon voor zich had?
o Tot slot bevat het document van 30 september 2022 geen bijlage(n). Er is slechts één parket parketnummer op het document zelf vermeld waarbij onduidelijk is en blijft welke bijlage is gevoegd. Niet volgt uit de 'akte’ dat het ging om een vonnis. De vraag rijst: wat is er überhaupt getracht te betekenen?
- beveelt de
oproeping van de verdachtetegen voornoemd tijdstip, met
tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsmanen de
benadeelde partijen.”
2.6
Bij de stukken van het geding bevindt zich een aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 september 2023. Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang, in:
“Ik, [verbalisant] , verklaar het volgende:
Ik, [verbalisant] , kreeg vanuit officier van justitie: ‘ [Officier van Justitie] ’ de vraag of en zo ja hoe de akte van uitreiking is gelopen met de verdachte: ' [verdachte] ‘.
Ik kan hierover het volgende verklaren:
Op vrijdag 30 september 2022, omstreeks 16:00 uur was ik ter plaatsen bij het Leger des Heils voorziening gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats] . Ik was hier samen met een collega, wiens naam ik niet weet omdat ik eenmalig met deze collega in dienst was.
Ik ben samen met mijn collega naar het personeel aldaar gelopen en heb gevraagd of ik een akte van uitreiking aan [verdachte] kon uitreiken. Ik hoorde dat het personeel aldaar het volgende verklaarde, dan wel woorden van gelijke strekking:
- Dat is geen probleem;
- er gaat wel iemand van ons mee;
- het kan zijn dat hij wat agressief reagreed want dat doet hij vaker bij politie.
Hierop zag ik dat er iemand vanuit het leger des Heils mee liep in de richting van de kamer van [verdachte] . Ik was gedurende het moment aldaar in uniform gekleed waardoor ik herkenbaar was al zijnde politie ambtenaar.
Het personeel klopte aan de deur bij [verdachte] en zeiden dat de politie hem wilde spreken. Ik zag dat [verdachte] de deur open deed, ik hoorde dat [verdachte] hier geen behoefte aan had en zeer agressief over kwam. Zo verklaarde [verdachte] meerdere malen met luide stem in onze richting dat wij moesten oprotten (dan wel woorden van gelijke strekking).
Ik heb mij gelegitimeerd bij [verdachte] en verklaarde het volgende: 'Er is een vonnis tegen jou en die wil ik je uitreiken'.
Ik hoorde dat [verdachte] verklaarde dat hij die niet hoefde. Ik heb de heer hierop de inhoud van het vonnis verklaard, op het moment toen de heer tegenover mij stond. Ik zag dat [verdachte] het niet wilde aanpakken en hierop de deur met kracht/hard dicht gooide voor mij. Hierop heb ik het vonnis onder zijn deur gedaan en ben ik weggelopen. Het kan niet anders zo zijn dat hij mij niet heeft verstaan, ik stond op ongeveer (1) meter afstand van meneer op het moment van de mondelinge mededeling.
Op het moment van aanspreken had ik een honderd procent herkenning op [verdachte] geboren op [geboortedatum] -1979 te [geboorteplaats] . Ik hoorde en zag dat hij ook reageerde op zijn naam, ook het personeelslid gaf aan dat het om [verdachte] ging ging.
Verdachte
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum] 1979
Geboorteplaats : [geboorteplaats] in Nederland
Dit proces-verbaal is door mij opgemaakt en afgesloten op”
2.7
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 15 september 2023 houdt in:
“De voorzitter deelt mede dat vandaag eerst de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde zal worden gesteld. Het hof heeft vanochtend per e-mail het standpunt van de raadsman ontvangen.
De voorzitter houdt voor het aanvullende proces-verbaal van bevindingen van 13 september 2023.
De raadsman voert aan, zakelijk weergegeven:
Ik meen dat mijn cliënt ontvankelijk is in zijn beroep. Het adres in het proces-verbaal correspondeert niet met het adres van mijn cliënt. Er bestaat gerede twijfel of alles goed is gegaan. Mijn cliënt is in elk geval niet degene geweest die op de hoogte is geraakt van het vonnis van de politierechter.
De voorzitter deelt mede dat de griffier het adres dat in het proces-verbaal genoemd wordt, opgezocht heeft op Google. Op het adres [a-straat 1] te [plaats] , dat genoemd is in het proces-verbaal is een kliniek gevestigd. Het Leger des Heils is gevestigd op de [a-straat 2] te [plaats] .
De advocaat-generaal voert aan, zakelijk weergegeven:
Ik heb het adres ook opgezocht op Google. Ik vermoed dat de verbalisant zich heeft vergist in het huisnummer. Al het andere wijst erop dat het vonnis wel degelijk aan verdachte is medegedeeld. De verbalisant schrijft op de dat uitreiking heeft plaatsgevonden op de locatie van het Leger des Heils. Er is maar één locatie van het Leger des Heils aan de [a-straat] . De raadsman voert aan dat zijn cliënt de uitreiking niet kan herinneren. De verbalisant kan zich de uitreiking wel herinneren. De verbalisant komt bij het Leger des Heils aan en wil het vonnis uitreiken. Er wordt tegen hem gezegd dat hij mee moet lopen. Het personeel wist wie de verbalisant moest hebben. De verbalisant relateert dat hij verdachte herkende en dat de persoon reageerde op de naam [verdachte] . Bij het parketnummer in de hoofdzaak zijn de andere parketnummers gevoegd. Het is daarom verklaarbaar waarom er maar één parketnummer op de uitreiking staat. Hoeveel had er nog meer gezegd moeten worden? Er staat dat de inhoud van het vonnis is medegedeeld. Verdachte wist op die datum van het vonnis en heeft dus te laat appel ingesteld. Ik verzoek uw hof om verdachte, niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
De raadsman voert aan, zakelijk weergegeven:
De verdediging kan zich niet vinden in het standpunt van het Openbaar Ministerie. Ik wil best aannemen dat er een situatie zich heeft voorgedaan zoals beschreven, maar mijn cliënt zegt dat hij het niet was. Hoe kunnen we dan zeker weten dat het cliënt was? Het verkeerde adres staat zowel in de akte van uitreiking als in het proces-verbaal. Het wegvegen als dat het wel een vergissing zal zijn, dat is te makkelijk. Ik verzoek toch om de verbalisant te horen. Dan kunnen ook meteen de overige punten worden meegenomen. Mijn cliënt geeft aan dat er wisselend personeel werkzaam is bij het Leger des Heils. We kunnen niet verifiëren dat er daadwerkelijk bij cliënt is uitgekomen. Er heeft geen legitimatie plaatsgevonden. De herkenning is niet toegelicht. Uit het proces-verbaal blijkt op geen enkele manier op basis waarvan mijn cliënt is herkend. Als er iemand voor je deur staat, dan reageer je. Ook daaruit kunnen we niet afleiden dat het mijn cliënt is geweest. Daarnaast is het de vraag wat er precies is betekend. Er staat niet vermeld wat er precies is verteld. Mijn conclusie is dat het proces-verbaal onjuiste informatie bevat, niet verifieerbaar is en te weinig specifiek. Het is aannemelijk dat het vonnis mijn cliënt niet heeft bereikt. Mijn cliënt heeft wel degelijk tijdig appel ingesteld. Subsidiair verzoek ik, gelet op de onduidelijkheden, om de verbalisant alsnog te horen, zodat we helder krijgen wat er precies is gebeurd. Ik persisteer bij mijn eerder gedane verzoek.
De advocaat-generaal voert aan, zakelijk weergegeven:
Ik kan me in veel dingen die de raadsman stelt niet vinden. De verbalisant heeft naar [verdachte] gevraagd en er wordt meteen gezegd dat hij mee kan lopen. Ze weten gelijk over wie de verbalisant het heeft. Ik kan me voorstellen dat de medewerkers er zicht op hebben wie er op die locatie verblijft. Ik lees in het proces-verbaal verder dat de verbalisant aan de heer de inhoud heeft verklaard. Als dit niet genoeg is, dan weet ik niet, wat het Openbaar Ministerie in de toekomst nog, meer zou moeten doen.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van hef gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden.
De voorzitter spreekt het arrest ter openbare terechtzitting uit.”
2.8
In de aantekening mondeling arrest van 15 september 2023 heeft het hof overwogen:
“Verdachte is op 30 september 2022 van vonnis waarvan beroep op de hoogte geraakt. Verdachte kon volgens de wet gedurende veertien dagen daarna tegen het vonnis hoger beroep instellen. Het hoger beroep is pas na het verstrijken van die termijn ingesteld. Daarom zal verdachte niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.”
Juridisch kader
2.9
Art. 408 lid 1 en 2 Sv luidt:
“1. Het hoger beroep moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:
a. de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;
b. de verdachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen;
c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was;
d. […]
2. In andere gevallen dan de in het eerste lid genoemde moet het hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is.”
Bespreking van het middel
2.1
Het middel bevat de klacht dat het hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep, althans dat het hof op geen enkele wijze in zijn motivering blijk heeft gegeven te hebben gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt omtrent de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
2.11
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 september 2022 op de hoogte is geraakt van het vonnis waarvan beroep en dat de verdachte volgens de wet gedurende veertien dagen daarna tegen het vonnis hoger beroep kon instellen. Hierbij heeft het hof zich klaarblijkelijk gebaseerd op art. 408 lid 2 Sv, waaruit volgt dat de termijn voor het instellen van hoger beroep aanvangt op het moment dat zich een omstandigheid voordoet waaruit voortvloeit dat de einduitspraak aan de verdachte bekend is. Het hof heeft vervolgens vastgesteld dat het hoger beroep pas na het verstrijken van de wettelijk termijn is ingesteld. Op grond hiervan heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep verklaard.
2.12
De feitelijke vaststelling van het hof dat de verdachte op 30 september 2022 op de hoogte is geraakt van het vonnis in eerste aanleg acht ik niet onbegrijpelijk. Hoewel enkel de akte van uitreiking, die alleen een parketnummer vermeldt, onvoldoende is om te concluderen dat de verdachte op 30 september 2022 een mededeling uitspraak is uitgereikt, [3] meen ik dat in combinatie met het aanvullende proces-verbaal van 13 september 2023 [4] en de zich in het dossier bevindende mededeling uitspraak genoegzaam blijkt dat aan de verdachte op 30 september 2022 een mededeling mondeling vonnis is uitgereikt van het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 10 augustus 2022. Het proces-verbaal vermeldt expliciet dat de verbalisant de mededeling heeft voorgelezen en onder de deur van de verdachte heeft doorgeschoven. Wat betreft de herkenning van de verdachte door de verbalisant merk ik op dat het personeel van het Leger des Heils aansloeg op de naam van de verdachte toen de verbalisant naar hem vroeg, de verdachte daar een kamer had, de verbalisant heeft verklaard de verdachte te hebben herkend en de verdachte reageerde op de naam [verdachte] . Het hof kon gezien het voorgaande wat mij betreft vaststellen dat de mededeling vonnis aan de verdachte en niet, zoals de raadsman heeft aangevoerd, aan een andere persoon is betekend en dat hij dus op 30 september 2022 van het vonnis waarvan beroep, waarin staat vermeld hetgeen voor hem van belang is voor de besluitvorming over het instellen van hoger beroep, zoals de aard of zwaarte van de bij het vonnis opgelegde straffen of maatregelen [5] op de hoogte was geraakt. Op grond van de vaststelling dat de verdachte op 30 september 2022 op de hoogte is geraakt van het vonnis in eerste aanleg en de vaststelling van de in dit geval geldende wettelijke termijn heeft het hof vervolgens kunnen vaststellen dat het hoger beroep pas na het verstrijken van deze termijn (te weten op 25 oktober 2022 en daarmee te laat) is ingesteld. De beslissing van het hof om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep geeft gelet op het voorgaande geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is gelet op de vaststellingen van het hof toereikend gemotiveerd.

3.Het tweede middel

3.1
Het tweede middel klaagt dat het hof niet heeft gerespondeerd op het (herhaalde) verzoek van de verdediging om de verbalisant die het proces-verbaal betrekking hebbende op de uitreiking van de mededeling uitspraak heeft opgesteld, te mogen horen als getuige. Dit dient volgens de steller van het middel te leiden tot nietigheid.
3.2
Op de terechtzitting van 3 april 2023 heeft het hof het verzoek de verbalisant te horen “vooralsnog” niet toegewezen, “omdat het laten opmaken van een aanvullend proces-verbaal ter beantwoording van de door de verdediging opgeworpen vragen volstaat”. Het verzoek is op de terechtzitting van 15 september 2023 herhaald vanwege de door de verdediging geconstateerde onduidelijkheden in het opgemaakte aanvullende proces-verbaal van de verbalisant. Het hof was op grond van art. 315 jo. art. 328 jo. art. 330 Sv (die alle op de voet van art. 415 Sv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing zijn verklaard) gehouden op dit verzoek te beslissen.
3.3
In de onder randnummer 2.8 weergegeven overwegingen van het hof ligt als beslissing van het hof besloten dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat het niet noodzakelijk is. Dat kennelijke oordeel van het hof acht ik niet onbegrijpelijk. [6] Daarbij neem ik in aanmerking dat de verdediging heeft verzocht om de getuige te horen, omdat zowel in de akte van uitreiking als in het aanvullende proces-verbaal van de verbalisant een verkeerd adres van het Leger des Heils is vermeld, de herkenning van de verdachte door de verbalisant niet is toegelicht en niet duidelijk is wat er precies is betekend. Deze punten zijn echter alle op de zitting en in het aanvullend-proces verbaal geadresseerd. Ten aanzien van het onjuiste adres wijs ik erop dat de advocaat-generaal ter terechtzitting heeft opgemerkt dat zich maar één locatie van het Leger des Heils aan de [a-straat] bevindt en dat er dus sprake moet zijn van een verschrijving. Ten aanzien van de herkenning vestig ik de aandacht op het feit dat in het aanvullende proces-verbaal wordt vermeld dat het personeel aansloeg op de naam van de verdachte en de verdachte zelf ook reageerde toen zijn naam werd genoemd. Ten aanzien van het laatste punt wijs ik erop dat de akte van uitreiking het parketnummer van de onderhavige zaak vermeldt en dat uit het relaas van de verbalisant blijkt dat hij “de inhoud van het vonnis [heeft] verklaard” aan de verdachte. Tegen deze achtergrond kon het hof oordelen dat geen noodzaak bestond om de verbalisant ter terechtzitting te horen.
3.4
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

4.Slotsom

4.1
Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
4.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen meer dan twee jaren sinds het instellen van cassatie op 22 september 2023, zodat de redelijke termijn in de cassatiefase zal worden overschreden. Als de Hoge Raad mij volgt in mijn conclusie dat de middelen falen, betekent dit dat het vonnis in eerste aanleg inmiddels onherroepelijk is geworden en dat daarom aan de overschrijding van de redelijke termijn in cassatie geen gevolg meer kan worden verbonden. [7]
4.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Parketnummer: 21-004574-22.
2.In het dossier bevinden zich twee identieke mededelingen uitspraak d.d. 30 augustus en 9 september 2022.
3.HR 10 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1933 en de conclusie van mijn ambtgenoot Keulen (onder randnummer 16) voor HR 15 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1619.
4.Vgl. de conclusie van AG Keulen (randnummer 14) voor HR 15 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1619.
5.HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2011, r.o. 2.4.1. Daarin wordt verwezen naar HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1940.
6.Vgl. HR 15 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:409, r.o. 2.5; PHR 20 juni 2017, ECLI:NL:PHR:2017:638, randnummer 3.7 (HR: art. 81 RO) en PHR 17 april 2018, ECLI:NL:PHR:2018:360, randnummer 19 (HR: art. 81 RO t.a.v. dat middel).
7.HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5711, r.o. 3.2-3.3.