ECLI:NL:PHR:2025:757

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
25/00405
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift tegen inbeslagname van een mobiele telefoon op basis van een Europees Onderzoeksbevel

In deze zaak gaat het om een klaagschrift dat is ingediend door de klager tegen de inbeslagname van zijn mobiele telefoon, die plaatsvond op 18 juni 2024 in het kader van een Europees Onderzoeksbevel (EOB). De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het klaagschrift op 25 november 2024 ongegrond. De klager, geboren in 1993, stelde dat de erkenning van het EOB door een officier van justitie niet was aangetoond en dat het dossier onvoldoende basis bood voor controle op de inbeslagname. De officier van justitie verdedigde dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, aangezien de Franse autoriteiten om de overdracht van de telefoon hadden verzocht. De raadkamer van de rechtbank heeft op 11 november 2024 de raadsman van de klager en de officier van justitie gehoord, maar de klager zelf was niet verschenen. De raadkamer oordeelde dat de inbeslagname volgens de Nederlandse regels was verlopen en dat er voldoende informatie in het dossier aanwezig was om de rechtmatigheid van de inbeslagname te bevestigen. De klachten van de klager werden verworpen, en de conclusie strekte tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer25/00405 Br
Zitting8 juli 2025
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[klager] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de klager.
Inleiding
1.1 Bij beschikking van 25 november 2024 heeft de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad het klaagschrift als bedoeld in art. 5.4.10 in verbinding met art. 552a Sv ongegrond verklaard.
1.2 Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en L.E.G. van der Hut, advocaat in Rotterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
De inbeslagneming
2.1 Op 18 juni 2024 is ter uitvoering van een Europees onderzoeksbevel (EOB) een mobiele telefoon (een zwarte Samsung) in beslaggenomen in de woning van de klager.
2.2 De kennisgeving van inbeslaggenomen goederen houdt voor zover van belang in:
“LURIS-nummer: EOB-2024016169
Kenmerk buitenland: JI CABJI2 24000002
Land: Frankrijk
Betreft: KVI telefoon van [klager]
(…)
Locatie pand: [a-straat 1]
Datum inbeslagneming: Dinsdag 18 juni 2024
Beslagene
Naam: [klager]
(…)
Reden aanhouding: Aanhouding ex art. 21 overleveringswet
De codering van inbeslaggenomen goederen is als volgt aangeduid: A.01.01.001 = pand / vertrek / vindplaats / goednummer.
Legenda
A [a-straat 1] te [plaats]
01. slaapkamer
01. naast het bed
001 Goednummer
Goednr
Foto j/n
Vindplaats
Omschrijving goed
Omstandigheden
Verbalisant
A.01.01. 001
j
Slaapkamer
Samsung zwart Beschadigingen Voorzijde en achterzijde
Waarheidsvinding
[verbalisant]
Het klaagschrift en de beschikking van de rechtbank
3.1 Tegen de inbeslagneming is op 25 september 2024 namens de klager een klaagschrift ingediend.
3.2 De beschikking van de rechtbank houdt het volgende in:

“Procesgang

Het klaagschrift strekt tot teruggave van het onder klager in beslag genomen voorwerp, te weten: een Samsung telefoon.
De raadkamer heeft kennis genomen van de inhoud van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van 3 juni 2024, van een kennisgeving van inbeslaggenomen goederen (hierna: KVI) en van voornoemd klaagschrift.
De raadkamer heeft op 11 november 2024 de raadsman van klager en de officier van justitie, [betrokkene 1] , in openbare raadkamer gehoord. Klager is, alhoewel daartoe geldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken:
1. onder klager is op 18 juni 2024 in beslag genomen: een Samsung telefoon;
2. klager heeft geen afstand gedaan van hetgeen in beslag is genomen;
3. klager heeft gesteld rechthebbende te zijn van hetgeen in beslag is genomen;
4. het beslag is gelegd op verzoek van de Franse autoriteiten in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen klager als verdachte.

Standpunten

Standpunt van klager
De raadsman van klager heeft in het klaagschrift en de toelichting in raadkamer kort samengevat aangevoerd dat gehandeld is in strijd met de wet, omdat niet alle stukken zijn verstrekt. In het klaagschrift is met name aangevoerd dat de verdediging niet kan controleren of een grond bestaat voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Verder stelt de raadsman dat niet getoetst kan worden of een officier van justitie het EOB heeft erkend, zoals de wet vereist. Evenmin kan worden getoetst of de inbeslagname volgens de daarvoor geldende voorschriften heeft plaatsgevonden, nu zich geen proces-verbaal van de doorzoeking in het dossier bevindt. Tenslotte is niet duidelijk of de telefoon in het bezit van klager en dus voor inbeslagneming vatbaar was. Enkele mededelingen van een officier van justitie ter zitting zijn onvoldoende om vast te stellen dat een en ander correct is verlopen (onder verwijzing naar ECLI:NL:RBAMS:2023:2794 en ECLI:NL:PHR:2024:1029).
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, nu de Franse autoriteiten om overdracht van het voorwerp hebben gevraagd en alle Nederlandse regels die gelden voor de uitvoering van een rechtshulpverzoek zijn gevolgd. Het dossier bevat met de EOB en de KVI voldoende stukken. Door het Internationale Rechtshulpcentrum is desgevraagd meegedeeld dat een EOB altijd door een officier van justitie beoordeeld, en ook nu was dat het geval. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het klaagschrift niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

Beoordeling

Het gaat in deze zaak om een verzoek om rechtshulp van de justitiële autoriteiten van Frankrijk in een Europees Opsporingsbevel (EOB). dat er onder meer toe strekt dat in het kader van een strafrechtelijke vervolging tegen klager, betreffende deelneming aan een criminele organisatie, bij hem in bezit zijnde telefoon(s) in beslag worden genomen en overgedragen aan de Franse autoriteiten. Namens klager is een klaagschrift ingediend strekkende tot opheffing van het gelegde beslag en teruggave van de inbeslaggenomen telefoon aan klager.
Juridisch kader
In de artikelen 5.1.10 e.v. van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is de regeling neergelegd betreffende de overdracht van resultaten van de uitvoering van een rechtshulpverzoek aan het buitenland. Artikel 5.1.1 1 lid 1 Sv voorziet daarbij in de mogelijkheid om - kort gezegd - een klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv in te dienen bij de rechtbank. Bij de behandeling van een dergelijk klaagschrift wordt geen onderzoek gedaan naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB. De proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen wordt ook niet getoetst (Hoge Raad 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1940).
Daar staat tegenover dat wel, al dan niet ambtshalve, moet worden beoordeeld of zich - gelet op de artikelen 5.4.3 en 5.4.4 Sv - een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan, indien aan de orde, ook worden beoordeeld of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. Die beoordeling is overigens beperkt tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verder staat aan de raadkamer ter beoordeling of de in beslag genomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is ten slotte niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt namelijk ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat wordt verondersteld aanwezig te zijn.
Inhoudelijke beoordeling
Inhoudelijke beoordeling De raadkamer heeft beoordeeld of zich een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Het EOB bevat de vereiste informatie en is dus in overeenstemming met de eisen die artikel 5.4.3 Sv stelt. Van een van de in artikel 5.4.4 of 5.5.16 Sv genoemde weigeringsgronden is geen sprake. Ook stelt de raadkamer vast dat ten aanzien van de inbeslagname is voldaan aan de daarvoor in Nederland geldende formaliteiten. Daartoe overweegt de raadkamer als volgt.
Namens klager is aangevoerd dat er onvoldoende informatie is verstrekt omtrent het EOB en de wijze van inbeslagname van de telefoon. De raadkamer stelt vast dat zich in het dossier voldoende informatie heeft ontvangen, in de vorm van het EOB zelf en de KVI. De officier van justitie heeft ter zitting meegedeeld dat het EOB door een officier van justitie is beoordeeld en erkend. Dit is door het Internationaal Rechtshulpcentrum aan de officier van justitie meegedeeld, nadat in dit specifieke dossier navraag is gedaan. Voorts zijn er geen concrete omstandigheden of feiten naar voren gebracht die doen vermoeden dat de EOB niet volgens de daartoe geldende regels ten uitvoer is gebracht. De raadkamer is derhalve van oordeel dat met de reeds aanwezige stukken in het dossier, de mededeling van de officier van justitie voldoende is voor de beperkte toetsing die in het kader van deze procedure aan de orde is. Op basis hiervan kan aangenomen worden dat de tenuitvoerlegging van de EOB volgens de regels van de wet is verlopen.
De jurisprudentie waarnaar de raadsman verwijst, waaruit zou blijken dat niet mag worden afgegaan op de enkele mededeling van de officier van justitie ziet op de wezenlijk andere situatie dat het EOB niet aan de verdediging is verstrekt. Dat is hier wel het geval, zodat de grondslag van de inbeslagneming ook door de verdediging kan worden getoetst.
Wat betreft de rechtmatigheid van de inbeslagname van de telefoon overweegt de raadkamer dat uit de KVI blijkt dat de telefoon is inbeslaggenomen ten tijde van de aanhouding van klager op zijn woonadres. Daarbij is de telefoon blijkens de KVI aangetroffen naast het bed in de slaapkamer, hetgeen voldoende aannemelijk maakt dat de telefoon van hem is. Mede gelet op de summiere aard van de beklagprocedure is de raadkamer van oordeel dat de verstrekte informatie in dit verband voldoende is om te stellen dat de inbeslagname volgens de Nederlandse regels is verlopen. De KVI is bovendien door twee verbalisanten opgemaakt en de raadkamer heeft geen reden om te twijfelen aan de bevoegdheid van deze twee verbalisanten. Overigens zijn door de verdediging geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan vermoed moet worden dat zich bij de inbeslagneming onrechtmatigheden hebben voorgedaan.
Het is niet aan de rechtbank om te beoordelen of en in hoeverre het in beslag genomen goed daadwerkelijk aan de waarheidsvinding kan bijdragen en evenmin of het beslag tot dat doel in een redelijke verhouding slaat. Dat staat ter beoordeling van de Franse autoriteiten. De rechtbank maakt hierbij geen belangenafweging. Hel persoonlijke belang bij teruggave van dit goed kan daarom door de Nederlandse rechter niet worden meegewogen.
Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard
3.3
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer op 11 november 2024 inzake het klaagschrift houdt voor zover van belang in:
“De
rechterdeelt mee dat een klaagschrift ex. artikel 552a Sv aan de orde is dat ziet op een Frans Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van 3 juni 2024.
De
raadsmanvoert aan:
(…)
Ondanks meerdere verzoeken heb ik alleen het EOB en een oude kennisgeving van inbeslagname (hierna: KVI) ontvangen. Andere stukken, zoals het politieverhoor van cliënt heb ik niet. U vraagt of de inbeslaggenomen telefoon in het bezit was van mijn cliënt. Dat weet ik niet, omdat ik geen stukken heb en daardoor niet weet hoe de inbeslagname is verlopen.
De
raadsmanoverhandigt een pleitnotitie aan de rechter, Deze is aan dit proces-verbaal gehecht en de inhoud ervan geldt als hier ingevoegd.
De
officier van justitievoert het woord:
Een Franse onderzoeksrechter heeft besloten dat stukken, zoals het EOB, kunnen worden gedeeld. Ook het KVI heeft de raadsman ontvangen. De raadsman heeft derhalve alle noodzakelijke stukken ontvangen. Van het Internationaal Rechtshulpcentrum heb ik vernomen dat een EOB altijd binnenkomt bij een rechter-commissaris en dan kijkt een officier van justitie er ook altijd naar. Ik kan het IRC bellen en vragen welke officier van justitie haar het EOB heeft gekeken. De conclusie was dat er geen weigeringsgronden zijn om het onderzoekshulpverzoek af te wijzen.
Inzake bezwaarschrift omzetting taakstraf (hierna: BEZOT) bestaat nu een discussie over de vereiste van een handtekening van een officier van justitie op het omzettingsgevel, maar nu gaat het om een EOB en dat is niet met een BEZOT te vergelijken.
In onderhavige procedure mag de rechter alleen marginaal toetsen. De Franse autoriteiten moeten bepalen of de telefoon terug naar klager mag en niet de Nederlandse rechter. Wat het OM betreft is er een onderzoeksbelang. De telefoon is nu in Nederland en Frankrijk heeft nog niet de beschikking over de telefoon, vanwege deze beklagprocedure. Omdat het EOB op goede gronden door een officier van justitie is getoetst is het EOB voor uitvoering vatbaar. Primair vorder ik het klaagschrift niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair, indien de rechter het noodzakelijk acht dat er meer stukken worden gedeeld, zoals over de doorzoeking, vraag ik om aanhouding.
De raadsman voert het woord:
De officier van justitie zegt nu dat een andere officier van justitie naar het EOB heeft gekeken. Er moet echter gecontroleerd kunnen worden of daadwerkelijk een officier van justitie ernaar heeft gekeken en niet een parketsecretaris of een secretariaatsmedewerker. Wij kunnen dat hu niet vaststellen. Ik vraag u daarom het beklag gegrond te verklaren en subsidiair vraag ik om aanhouding.
De officier van justitie zegt alleen stukken te willen geven die van belang zijn, maar zo werkt het niet. Ik heb al meermalen om stukken gevraagd en het OM heeft al alle tijd gekregen om stukken te overhandigen. Het OM heeft dus zelf een risico genomen dat hierdoor het klaagschrift gegrond wordt verklaard.
Tot slot moet de rechter kunnen toetsen of de bevoegdheden rechtmatig zijn uitgevoerd en dat kan niet alleen op basis van de mededeling van de officier van justitie van vandaag. We weten helemaal niks over de inbeslagname door de Franse agenten. We weten ook niet of de telefoon bij cliënt was ten tijde van de inbeslagname. Ik kan op deze manier geen verweer voeren. Van het OM mag een actievere houding worden verwacht.”
3.4
De door de raadsman overhandigde pleitnota houdt voor zover van belang in:
“3. Naar aanleiding van het klaagschrift is op 6 november jl. na herhaald verzoek het EOB ontvangen, althans de Nederlandse vertaling met naam bijlage A. De begeleidende brief waarin verwezen wordt naar bijlage A bevindt zich niet bij de stukken.
4. In reactie hierop is verzocht om ook de overige stukken te verstrekken. Dit heeft het openbaar ministerie geweigerd, althans zij zegt dat er niets meer is.
5. Ik heb erop gewezen dat in ieder geval aanwezig moet zijn:
a. De kennisgevingen van inbeslagneming.
b. Een proces-verbaal van bevindingen m.b.t. de doorzoeking.
c. Een proces-verbaal van verhoor van cliënt.
6. Ondanks dat ik uitdrukkelijk verzocht om het complete dossier heb ik dit niet ontvangen van het OM. Ik ga ervanuit dat de rechtbank er evenmin over beschikt.
7. Het moet mij van het hart dat ik af en toe moedeloos wordt van 552a Sv-procedures.
8. Het OM denkt vaak dat - omdat het om een vrij marginale toetsing gaat - er helemaal niets getoetst hoeft te worden en in raadkamer enkel wat mededelingen gedaan hoeven te worden.
9. Bij een procedure bij rechtbank Noord-Holland was niet eens het EOB ingebracht, maar de rechter had geen reden om te twijfelen aan datgene wat de officier van justitie had medegedeeld. Zo werkt het inzetten van een rechtsmiddel natuurlijk niet. Het lijkt erop dat de cassatie tegen deze beslissing van de rechtbank Noord-Holland gaat slagen; in ieder geval de advocaat-generaal meent dat het middel tegen het niet verstrekken van stukken gegrond is.
10. De vraag is of op basis van datgene wat het OM heeft ingebracht u tot een andere conclusie kunt komen dan dat het beklag gegrond is of dat het OM het dossier moet completeren
11. Toetsingskader (vgl ECLI:NL:RBAMS:2023:2794)
(…)
Terug naar deze zaak:
16. Bij de stukken bevindt zich wel het EOB maar niet de stukken ter zake de inbeslagneming en verhoor van cliënt en alle overige stukken ter zake. Hierdoor kan niet getoetst worden
a. Of het EOB door de officier van justitie is erkend. Niet uit te sluiten valt dat de politie zonder erkenning door de officier van justitie het EOB is gaan uitvoeren. Tegelijkertijd is onduidelijk welke officier van justitie het heeft erkend. Het is belangrijk dat te controleren. In een recente uitspraak werd een bezwaar tegen omzetting van een taakstraf gegrond verklaard nadat bleek dat de beslissing door een student-stagiair van het openbaar ministerie was genomen. De vraag is wie in deze zaak heeft besloten het EOB te erkennen en is daarbij de wet getoetst.
i. Bij gebreke van informatie ter zake stelt de verdediging zich op het standpunt dat het EOB niet is erkend door de officier van justitie. Reden waarom het klaagschrift gegrond verklaard dient te worden. Er is niet voldaan aan de formaliteiten, te weten dat het EOB eerst erkend moet worden door de officier van justitie voordat het ten uitvoer gelegd kan worden (art. 5.4.2 Sv).
b. Evenmin kan getoetst worden of de inbeslagneming naar aanleiding van dit EOB heeft plaatsgevonden overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften, zoals vermeld in de artikelen 94 en 96 Sv. Het is dus niet bekend of de inzet van deze bevoegdheid naar Nederlands recht rechtmatig heeft plaatsgevonden, terwijl art. 5.4.7 Sv voorschrijft dat inbeslagneming naar aanleiding van een EOB op dezelfde wijze moet plaatsvinden als bij een binnenlandse procedure.
i. Bij gebreke van informatie hierover stelt de verdediging zich op het standpunt dat de bevoegdheden niet overeenkomstig de wet zijn toegepast. Heeft bijvoorbeeld een bevoegde ambtenaar de telefoon in beslag genomen? Wat waren de omstandigheden waaronder de telefoon in beslag werd genomen?
17. Gelet op het ontbreken van stukken verzoekt de verdediging primair het klaagschrift gegrond te verklaren nu niet vast te stellen is of het EOB is erkend, niet vast te stellen is of overeenkomstig de Nederlandse wet rechtmatig uitvoering is gegeven aan het klaagschrift en vanwege het feit dat cliënt niet geïnformeerd is over de uitvoering van het klaagschrift en de mogelijkheden om daartegen een rechtsmiddel aan te wenden.
18. Subsidiair verzoek ik u de zaak aan te houden en de officier van justitie te bevelen alsnog overeenkomstig art. 23 Sv alle op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken. In alle gevallen verzoek ik u niet louter op basis van de mededelingen van de officier van justitie de zaak te beoordelen, zoals de rechtbank Noord-Holland deed. Op die manier werkt dit rechtsmiddel niet.”
Het middel
4.1
Het middel valt uiteen in drie deelklachten. De
eerste deelklachtkomt op tegen het oordeel van de rechtbank dat het Franse EOB overeenkomstig de wettelijke vereisten door een officier van justitie is beoordeeld en erkend.
4.2
Bij de beoordeling van het middel stel ik het volgende voorop. De officier van justitie is op grond van art. 5.4.2 lid 1 Sv bevoegd tot erkenning en uitvoering van een EOB. Een EOB is vatbaar voor erkenning als het voldoet aan de eisen van art. 5.4.3 Sv en zich geen grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB (art. 5.4.4 Sv), dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB (art. 5.4.6 Sv). Een voor erkenning en uitvoering vatbaar EOB wordt door de officier van justitie uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van art. 5.4.5 Sv. Nadat het bevel is uitgevoerd, kan de betrokkene in de in art. 5.4.10 lid 1 Sv genoemde gevallen een klaagschrift indienen.
4.3
Bij de beoordeling van het klaagschrift als bedoeld in art. 5.4.10 lid 1 in verbinding met art. 552a Sv beoordeelt de rechter of zich een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. De rechter slaat bij deze beoordeling acht op de inhoud van het klaagschrift en wat daarover door de officier van justitie en door of namens de betrokkene naar voren is gebracht bij de behandeling van het klaagschrift. Daarnaast kan de rechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB rechtmatig is toegepast, waarbij de rechter zich moet beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten. [1]
4.4
In de toelichting op de eerste deelklacht wordt eerst bezwaar gemaakt tegen de overweging van de rechtbank dat “de officier van justitie (…) ter zitting [heeft] medegedeeld dat het EOB door een officier van justitie is beoordeeld en erkend”. Aangevoerd wordt dat de rechtbank meer heeft ingelezen in de mededeling van de officier van justitie tijdens de behandeling van het verzoekschrift in de raadkamer dan volgt uit het proces-verbaal van die raadkamerzitting.
4.5
Dit onderdeel van de eerste deelklacht faalt. Uit het proces-verbaal van de raadkamer volgt dat de officier van justitie van het Internationaal Rechtshulpcentrum heeft vernomen dat een EOB altijd binnenkomt bij een rechter-commissaris en dat er dan ook altijd een officier van justitie naar kijkt en dat “de conclusie was dat er geen weigeringsgronden zijn om het onderzoekshulpverzoek af te wijzen”. Uit het proces-verbaal volgt daarnaast dat de officier van justitie heeft gezegd: “omdat het EOB op goede gronden door een officier van justitie is getoetst is het EOB voor uitvoering vatbaar”. Dat de rechtbank op basis van die mededelingen heeft geoordeeld dat ook in deze zaak het EOB door een officier van justitie is beoordeeld en erkend, acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Ik wijs er daarbij op dat uit het proces-verbaal van de raadkamer volgt dat de raadsman van de klager daaropvolgend heeft gezegd: “de officier van justitie zegt nu dat een andere officier van justitie naar het EOB heeft gekeken.” Daaruit valt af te leiden dat de raadsman van de klager de mededeling van de officier van justitie ook als zodanig heeft opgevat.
4.6
In de toelichting op de eerste deelklacht wordt vervolgens bezwaar gemaakt tegen de overweging van de rechtbank voor zover inhoudende dat met de reeds aanwezige stukken in het dossier de mededeling van de officier van justitie voldoende is voor de beperkte toetsing die in het kader van deze procedure aan de orde is. In dat verband wordt aangevoerd dat in het dossier zich uitsluitend het EOB bevindt, waaruit op geen enkele wijze valt af te leiden of aan de formaliteit is voldaan dat deze door een officier van justitie is beoordeeld en erkend.
4.7
Ook dit onderdeel van de eerste deelklacht faalt. Aan deze klacht ligt de opvatting ten grondslag dat in een geval als het onderhavige uit het dossier moet blijken dat een officier van justitie het EOB heeft beoordeeld en erkend als bedoeld in art. 5.4.2 lid 1 Sv. Die opvatting vindt echter geen steun in het recht. [2]
4.8
De eerste deelklacht faalt in al zijn onderdelen.
4.9
De
tweede deelklachthoudt in dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de raadsman om aanhouding van de behandeling van het klaagschrift ter completering van het dossier heeft afgewezen en de
derde deelklachtkomt op tegen het oordeel van de rechtbank dat de verstrekte informatie in dit verband voldoende is om vast te stellen dat de inbeslagname volgens de Nederlandse regels is verlopen. Deze deelklachten lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
4.1
Om te beginnen stel ik vast dat uit de bestreden beschikking kan worden opgemaakt dat de rechtbank ervan is uitgegaan dat op de onder klager inbeslaggenomen telefoon klassiek beslag volgens art. 94 Sv rust.
4.11
Bij de beoordeling kan voorts voorop worden gesteld dat het onderzoek in de raadkamer een summier karakter heeft. Op de beklagrechter rust geen verplichting om ambtshalve te onderzoeken of bij de beslaglegging “de formaliteiten” in acht zijn genomen. Indien in een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp wordt verzocht met een beroep op feiten en omstandigheden op grond waarvan de beslaglegging zelve onrechtmatig moet worden geacht, zal de rechter moeten onderzoeken of hij de feitelijke grondslag van dat beklag voldoende aannemelijk acht en of die onregelmatigheid bij de beslaglegging tot gegrondverklaring van het klaagschrift dient te leiden. De rechter mag in zo een geval de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de klager leggen. [3]
4.12
Bij de beoordeling van het middel is voorts van belang dat op grond van art. 23 lid 5 Sv door het openbaar ministerie aan de raadkamer de op de zaak betrekking hebbende stukken worden overgelegd. De verdachte en zijn raadsman zijn bevoegd van de inhoud van deze stukken kennis te nemen. De raadkamer kan het openbaar ministerie verzoeken om voor de te nemen beslissing de relevante stukken aan het dossier toe te voegen. Welke stukken betrekking hebben op de raadkamerprocedure laat zich niet in algemene zin omschrijven. Deze bepaling betekent in elk geval niet dat bij elke raadkamerbehandeling het complete dossier van de aanpalende strafzaak ter tafel behoeft te komen. [4]
4.13
Tot slot merk ik op dat op grond van art. 94 lid 1 Sv voor inbeslagneming vatbaar zijn alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Daarnaast volgt uit het derde lid van dit artikel dat van de inbeslagneming van een voorwerp een kennisgeving inbeslagneming wordt opgemaakt. Uit art. 95 lid 1 Sv volgt daarnaast dat een opsporingsambtenaar die een verdachte aanhoudt of staande houdt, de voor inbeslagneming vatbare voorwerpen die de verdachte met zich voert in beslag kan nemen.
4.14
De raadsman van de klager heeft tijdens de behandeling van het klaagschrift (subsidiair) verzocht om de zaak aan te houden en de officier van justitie te bevelen “alle stukken die betrekking hebben op de zaak te verstrekken”. De raadsman heeft in dat verband aangevoerd dat in elk geval aanwezig moet zijn (i) de kennisgeving van inbeslagneming, (ii) een proces-verbaal van bevindingen m.b.t. de doorzoeking en (iii) een proces-verbaal van verhoor van de klager. De raadsman heeft tijdens de behandeling van het klaagschrift niet gesteld dat de beslaglegging onrechtmatig was, maar enkel dat op basis van de voorliggende stukken niet kan worden vastgesteld óf die beslaglegging aan de in acht te nemen formaliteiten heeft voldaan.
4.15
De rechtbank heeft geoordeeld dat, mede gelet op de summiere aard van de beklagprocedure, de verstrekte informatie voldoende is om te stellen dat de inbeslagname volgens de Nederlandse regels is verlopen. Aan dat oordeel heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat uit de KVI blijkt dat de telefoon in beslag is genomen ten tijde van de aanhouding van de klager op diens woonadres en dat de telefoon is aangetroffen naast het bed in de slaapkamer. Dit laatste maakt volgens de rechtbank aannemelijk dat de telefoon van de verdachte is. De rechtbank heeft bij haar oordeel ook betrokken dat de KVI is opgemaakt door twee verbalisanten en dat er door de verdediging geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan moet worden vermoed dat zich bij de inbeslagneming onrechtmatigheden hebben voorgedaan.
4.16
Dat de rechtbank op basis van deze feiten en omstandigheden tot het oordeel is gekomen dat de verstrekte informatie in dit verband voldoende is om vast te stellen dat bij de inbeslagname de formaliteiten van art. 94 en 95 Sv in acht zijn genomen, acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in aanmerking dat de telefoon blijkens de kennisgeving van inbeslagneming tijdens de aanhouding van de klager door opsporingsambtenaren in de slaapkamer in beslag is genomen. Aan de begrijpelijkheid van het oordeel van de rechtbank doet niet af dat de KVI niet is ondertekend door de verbalisanten. De stelling dat de telefoon kennelijk in beslag is genomen door Franse agenten en dat niet blijkt op grond waarvan zij bevoegd waren tot inbeslagneming op Nederlands grondgebied, treft evenmin doel. Uit de stukken van het geding volgt in het geheel niet dat Franse agenten betrokken zijn geweest bij de inbeslagneming [5] . Tot slot merk ik nog op dat niet valt in te zien op welke wijze de door de raadsman genoemde stukken relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de inbeslagneming.
4.17
De tweede en de derde deelklacht falen.
Afronding
5.
5.1
Het middel faalt.
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:965 en HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1940.
2.Vgl. HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:965, rov. 4.1-4.2.3 en de daaraan voorafgaande conclusie van AG Spronken (ECLI:NL:PHR:2022:522, randnrs. 4.2-4.15) waarin zij na een uitgebreide beschouwing van de wettelijke regeling, de parlementaire geschiedenis en een analyse van de Europese richtlijn die ten grondslag ligt aan art. 5.4.2. Sv tot de slotsom komt dat “de beslissing tot erkenning van de officier van justitie die wordt vermeld in art. 5.4.2 lid 4 Sv, bedoeld is als te zijn gericht aan de autoriteiten van de uitvaardigende staat ter bevordering van de informatie-uitwisseling. Daaraan zijn geen rechten of consequenties voor belanghebbenden in een beklagprocedure verbonden in formeelrechtelijke zin.”
3.HR 30 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8735.
5.Op de KVI staat daarentegen een Nederlands dienstnummer vermeld.