ECLI:NL:RBAMS:2023:2794

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
23-002838
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift ex art. 5.4.10 en 5.5.18 in verbinding met art. 552a Sv betreffende de erkenning en uitvoering van een Europees onderzoeksbevel en een Europees bevriezingsbevel

Op 2 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift is ingediend door een gedetineerde, hierna te noemen klager. Het klaagschrift betreft de erkenning en uitvoering van een Europees onderzoeksbevel (EOB) en een Europees bevriezingsbevel (EBB) die door de Duitse autoriteiten zijn uitgevaardigd. De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard, omdat er geen gronden zijn voor de weigering van erkenning of uitvoering van de EOB en EBB. De rechtbank heeft het toetsingskader uiteengezet en vastgesteld dat de inbeslagname van goederen, waaronder kledingstukken en een motor, rechtmatig is uitgevoerd.

De procesgang begon met de indiening van het klaagschrift op 25 juli 2022, waarna het door verschillende rechtbanken is behandeld. Uiteindelijk is het klaagschrift op 18 april 2023 in openbare raadkamer behandeld, waarbij klager en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard, gezien het nog lopende onderzoek in Duitsland.

De rechtbank heeft ambtshalve beoordeeld of er gronden zijn voor het weigeren van de erkenning of uitvoering van de EOB en EBB. Beide bevelen voldeden aan de vereiste informatie en formaliteiten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de inbeslagname van de goederen in overeenstemming is met de doelen van de EOB en EBB, en heeft daarom het klaagschrift ongegrond verklaard. Klager heeft de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

RK nummer: 23-002838
Datum beschikking: 2 mei 2023
BESCHIKKING
op het klaagschrift
ex artikel 5.4.10 en 5.5.18 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvorderingvan:
[klager],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
gedetineerd in de [detentieadres],
domicilie kiezende ten kantore van Heuvelmans advocaten, aan de [kantooradres],
hierna te noemen: klager.

1.Procesgang

1.1
Het klaagschrift is eerder op 25 juli 2022 ingediend bij de griffie van deze rechtbank. Bij beschikking van 20 september 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard tot het afdoen van het klaagschrift. Het klaagschrift is ter afdoening verzonden aan de rechtbank Oost-Brabant.
1.2
Bij beschikking van 24 januari 2023 heeft de rechtbank Oost-Brabant zich eveneens onbevoegd verklaard tot het afdoen van het klaagschrift. Het klaagschrift is door de rechtbank Oost-Brabant teruggestuurd naar de rechtbank Amsterdam. Het klaagschrift is vervolgens op
31 januari 2023 opnieuw ingediend bij de griffie van deze rechtbank.
1.3
Een eerste behandeling van het klaagschrift op 23 maart 2023 is voor bepaalde tijd aangehouden vanwege het ontbreken van meerdere stukken in het dossier. Op deze zitting heeft de rechtbank zich (alsnog) bevoegd geacht om het klaagschrift in behandeling te nemen.
1.4
De rechtbank heeft het klaagschrift vervolgens op 18 april 2023 in openbare raadkamer behandeld. Klager was aanwezig, net als zijn raadsvrouw, mr. A. van Wijk, advocaat in Venlo. Als officier van justitie was aanwezig mr. M. Diependaal.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
De Duitse autoriteiten hebben door middel van een Europees onderzoeksbevel (hierna: EOB) van 25 mei 2022 verzocht om de woning van klager te doorzoeken voor de inbeslagname van goederen die voor de bewijsgaring kunnen worden aangewend. Dit EOB is uitgevaardigd in verband met een strafrechtelijk onderzoek tegen klager, omdat hij ervan wordt verdacht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals omschreven in onderdeel g) van het EOB. In het EOB werd ook verzocht om voor een bedrag van € 91.120,- beslag te leggen op het vermogen van klager, met het oog op het garanderen van de betaling van schadeclaims van slachtoffers.
2.2
Op 28 juni 2022 zijn ter uitvoering van het EOB - op grond van artikel 110 in verbinding met artikel 5.4.8 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) - onder meer kledingstukken, te weten een paar UMBRO schoenen en werkhandschoenen, een motor (van het merk BMW, met kenteken [kenteken 1]) en een auto (van het merk Audi, kenteken [kenteken 2]), inbeslaggenomen. De motor staat op naam van klager. De auto, die voor de deur van de doorzochte woning stond, staat niet op naam van klager, maar op naam van diens broer,
[persoon].
2.3
De Duitse autoriteiten hebben vervolgens met een Europees bevriezingsbevel (hierna: EBB) van 4 juli 2022 verzocht tot bevriezing van de in beslag genomen motor (van het merk BMW, met kenteken [kenteken 1]) en auto (van het merk Audi, kenteken [kenteken 2]). De bevriezing is volgens het EBB noodzakelijk om te voorkomen dat klager vermogen op korte termijn wederrechtelijk verduistert en ter garantie van de aanspraak van de slachtoffers van de strafbare feiten op schadeloosstelling. In het EBB staat ook vermeld dat het vermoeden bestaat dat ten aanzien van de auto, die op naam staat van de broer van klager, sprake is van een schijnconstructie. Klager zou de daadwerkelijke eigenaar en gebruiker van het voertuig zijn.
2.4
Op 3 januari 2023 is door de rechter-commissaris een machtiging verleend voor het als conservatoir beslag handhaven van het beslag op zowel de bovengenoemde motor als de bovengenoemde auto.

3.Inhoud klaagschrift en standpunt klager

3.1
Het klaagschrift strekt tot teruggave van de kledingstukken en de motor, omdat op dit moment geen strafvorderlijk belang zich verzet tegen teruggave.
3.2
In raadkamer heeft de raadsvrouw aangegeven zich te zullen refereren aan het oordeel van de rechtbank, nu, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, slechts een marginale toets mogelijk is. Teruggave zal volgens de raadsvrouw daarom ‘lastig worden’. De raadsvrouw heeft (in overleg met klager) desgevraagd aangegeven het klaagschrift niet in te trekken. Klager wenst op het klaagschrift een beslissing van de rechtbank.

4.Standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie vindt dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard, gelet op het nog lopende onderzoek in Duitsland. De belangen van dit onderzoek dienen te prevaleren boven het eigendomsrecht van klager.

5.Het oordeel van de rechtbank

Toetsingskader
5.1
Het systeem van het EOB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning. De ruimte om af te zien van erkenning en tenuitvoerlegging van een EOB is daarom beperkt.
5.2
Met Verordening (EU) 2018/1805 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen (hierna: EBB-Verordening), worden regels gesteld op grond waarvan een lidstaat een door een rechterlijke autoriteit van een andere lidstaat in een strafprocedure gegeven beslissing tot bevriezing op zijn grondgebied erkent en ten uitvoer legt. Ook hiervoor geldt het beginsel van wederzijdse erkenning.
5.3
Als een voorwerp wordt veiliggesteld met het oog op bewijsvergaring, dan is het EOB van toepassing. Voor het veiligstellen van een voorwerp met het oog op latere confiscatie is een EBB vereist. Als een voorwerp tot beide doeleinden moet dienen, wordt in het algemeen aangenomen dat het EOB moet worden gebruikt als bewijsvergaring het hoofddoel is. Het is aan de uitvaardigende autoriteit om dit te beoordelen en het doel van de bevriezingsmaatregel te verduidelijken.
5.4
De EOB-Richtlijn is in de Nederlandse wet geïmplementeerd in de artikelen 5.4.1 Sv tot en met 5.4.31 Sv, de EBB-Verordening in de artikelen 5.5.14 Sv tot en met 5.5.19 Sv.
5.5
In (onder meer) zijn arrest van 21 december 2021 heeft de Hoge Raad [1] het toetsingskader in beklagzaken op basis van artikel 5.4.10 Sv in verbinding met artikel 552a Sv uiteengezet.
5.6
Bij de behandeling van een dergelijk klaagschrift wordt geen onderzoek gedaan naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB. De proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen wordt ook niet getoetst.
5.7
Daar staat tegenover dat wel, al dan niet ambtshalve, moet worden beoordeeld of zich – gelet op de artikelen 5.4.3 en 5.4.4 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan, indien aan de orde, ook worden beoordeeld of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. Die beoordeling is overigens beperkt tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verder staat aan de rechtbank ter beoordeling of de in beslag genomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen.
5.8
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is ten slotte niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt namelijk ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat wordt verondersteld aanwezig te zijn.
5.9
Een en ander is, mutatis mutandis, van overeenkomstige toepassing op de beoordeling van een klaagschrift tegen een EBB. Om die reden zal de rechtbank ook ambtshalve beoordelen of zich, gelet op artikel 5.5.16 Sv jo. artikel 8, eerste lid, EBB-verordening een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EBB.
Oordeel van de rechtbank
5.1
De rechtbank heeft ambtshalve beoordeeld of zich een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van zowel het EOB als het EBB. Beide bevelen bevatten de vereiste informatie en zijn dus in overeenstemming met de eisen die artikel 5.4.3 Sv stelt. Van een van de in artikel 5.4.4 of 5.5.16 Sv genoemde weigeringsgronden is daarnaast geen sprake.
5.11
Ook stelt de rechtbank vast dat ten aanzien van de inbeslagname is voldaan aan de daarvoor in Nederland geldende formaliteiten.
5.12
Aan de inbeslaggenomen kleding ligt alleen het EOB ten grondslag. Uit deel c) van het EOB blijkt dat de doorzoeking onder andere werd verzocht ter inbeslagname van daderkleding. De inbeslaggenomen kleding betreft dus het bewijsmateriaal waarop het EOB betrekking heeft.
5.13
Aan de inbeslaggenomen motor ligt naast het EOB ook een EBB ten grondslag. Het doel van dit EBB is het garanderen van de betaling van schadeclaims. Gelet daarop geldt ook ten aanzien van de motor dat de handhaving van het beslag daarop in lijn is met het in het EBB beschreven doel van de beslaglegging.
5.14
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaren.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag
ONGEGROND.
Deze beslissing is op 2 mei 2023 gegeven en in het openbaar uitgesproken door:
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad
open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening
van deze beschikking.