Conclusie
Nummer25/00082 CW
Inleiding
Het debat ter terechtzitting en het vonnis van het Gerecht
als de voorwaarden niet worden nageleefd;
als de veroordeelde zich misdraagt; of
als de veroordeelde onherroepelijk is veroordeeld voor een nieuw strafbaar feit (artikel 17h).
Aanleiding tot en belang van de vordering tot cassatie in het belang der wet
Juridisch kader
Stb.1951, 214) blijkt echter dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat onder zich op andere wijze misdragen mede kan worden begrepen het geval dat de veroordeelde zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daaraan heeft de Hoge Raad toegevoegd dat deze bedoeling in de memorie van antwoord uitdrukkelijk is gehandhaafd, terwijl de tekst van art. 14a (oud) Sr zich niet dwingend verzet tegen een lezing in overeenstemming met deze bedoeling van de wetgever. [16] De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep.
Böhmerhad de Duitse rechter in hoger beroep en in een parallelle procedure de tenuitvoerlegging bevolen van een eerder aan de betrokkene voorwaardelijk opgelegde straf. Zonder het verloop van de procedure ten gronde af te wachten, had de rechter in hoger beroep in essentie overwogen dat de betrokkene met zekerheid een strafbaar feit had gepleegd. Het EHRM oordeelde dat hiermee de onschuldpresumptie als bedoeld in art. 6 lid 2 EVRM was geschonden. Het EHRM wijst in dit verband naar verschillen met eerdere zaken, waarin de Commissie verzoekers niet-ontvankelijk had verklaard. Daarbij ging het onder meer om gevallen waarin de strafrechter na een veroordeling wegens een nieuw feit de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf beval en om gevallen waarin in de motivering slechts was verwezen naar een bestaande verdenking dan wel een bekentenis van de veroordeelde. [25]
El Kaadavertoont gelijkenis met de zaak
Böhmer. De Duitse rechter had in een afzonderlijke procedure de tenuitvoerlegging bevolen van een eerdere voorwaardelijk opgelegde straf. Deze beslissing ging vooraf aan de berechting van het nieuwe feit. De betrokkene had naar het oordeel van de Duitse rechter de voorwaarde geschonden dat de betrokkene zich gedurende de proeftijd niet schuldig zou maken aan een strafbaar feit. In hoger beroep bleef deze beslissing in stand. Daartoe werd overwogen dat voor het bevel tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf niet noodzakelijk is dat de betrokkene onherroepelijk is veroordeeld. Het is voldoende dat met ‘certainty by other means’ wordt vastgesteld dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan dat strafbare feit. Het EHRM oordeelde dat met de motivering van het bevel tot tenuitvoerlegging de onschuldpresumptie als bedoeld in art. 6 lid 2 EVRM was geschonden. Daarbij betrekt het EHRM in zijn overwegingen de motivering van de beslissing in hoger beroep, waarin ‘without any reservations or reference to the state of suspicion’ is bevestigd dat de betrokkene een strafbaar feit heeft gepleegd ‘before he was proved guilty thereof by the competent trial courts in a final judgment in accordance with the law’. [26] Dat de betrokkene een paar maanden later in de procedure ten gronde ook daadwerkelijk (en uiteindelijk onherroepelijk) is veroordeeld voor het plegen van dat strafbaar feit, deed aan het oordeel van het EHRM niet af. [27]
Böhmeren
El Kaadastaan niet op zichzelf. Deze arresten lijken verband te houden met de algemene notie dat schuldvaststelling in een parallelle procedure, waarbij wordt vooruitgelopen op een eventuele onherroepelijke veroordeling, problematisch moet worden geacht. In een recenter arrest brengt het EHRM dit als volgt onder woorden:
Böhmer– zelfs daarnaar verwezen om de verschillen in uitkomst aan de hand van de onderscheiden casuïstiek te verklaren. In een eerdere ontvankelijkheidsbeslissing boog de Commissie zich over een klacht dat art. 6 lid 2 EVRM was geschonden omdat het nationale gerecht kort na een veroordeling in eerste aanleg voor een strafbaar feit een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf had gegeven die was gebaseerd op het begaan van dat nieuwe feit, terwijl het veroordelend vonnis van dat gerecht nog niet onherroepelijk was geworden. De Commissie overwoog:
C. tegen Duitsland. [36]
Balans
De kennisgeving dat door den veroordeelde opnieuw een strafbaar feit is begaan, geschiedt niet vóór de nieuwe uitspraak onherroepelijk is geworden.”Die overweging vormt een echo van hetgeen de toenmalige procureur-generaal bij de Hoge Raad had aangevoerd ten aanzien van het gelijkluidende art. 14f lid 1, tweede volzin, (oud) Sr in de vordering tot cassatie in het belang der wet die voorafging aan HR 21 januari 1975,
NJ1976, 37. De Hoge Raad volgde hierin echter een andere koers dan de procureur-generaal en hechtte doorslaggevende betekenis aan de bedoeling van de wetgever.