Conclusie
1.Inleiding en samenvatting
2.Feiten en procesverloop
3.Bespreking van het cassatiemiddel
subonderdeel I.1aan dat het hof miskent dat niet aan artikel 3.10 van het echtscheidingsconvenant wordt toegekomen, omdat de financiering vóór 1 april 2022 is rondgekomen en de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kon worden ontslagen, waarmee de opschortende voorwaarde is vervuld (artikel 3.2 en 3.5 van het convenant). Volgens de steller van het middel bestond een perfecte overeenkomst die de vrouw diende na te komen en door dat te weigeren, schoot ze toerekenbaar tekort.
petitio principii.Het hof heeft alleszins begrijpelijk de gedingstukken uitgelegd als in de aangevallen overweging vermeld. Dat de vrouw meent dat aan artikel 3.10 van het echtscheidingsconvenant wél ‘wordt toegekomen’, volgt reeds uit haar vordering tot verklaring voor recht dat artikel 3.10 van het tussen partijen gesloten convenant van 17 juni 2021 tussen partijen van toepassing is. Het subonderdeel faalt.
halvewaarheid. De steller van het middel citeert de vrouw waar ook zij in haar stellingen ervan uitgaat dat volgens artikel 3.2-3.5 van het convenant de woning aan de man is toebedeeld onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen en als dat niet lukt de woning zal worden verkocht, maar hij laat weg wat hem bij een enigszins aandachtige bestudering van het dossier onmogelijk kan zijn ontgaan, namelijk dat de vrouw zich óók op het standpunt heeft gesteld dat artikel 3.10 mede van toepassing is in de ten tijde van het convenant door partijen niet voorziene situatie dat verkoop van de woning plaatsvindt om de reden dat de man niet langer in de woning wil blijven wonen (onder meer inleidende dagvaarding onder 45-50 en memorie van antwoord onder 20). In verband met dit laatste is het verwijt dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden mijns inziens beneden de maat (vergelijk art. 21 Rv).
“ [de man] meent dat het voor de kinderen van groot belang is dat de echtelijke woning kan worden gehouden.”Aannemelijk is dat vanuit die gedachte de optie in het convenant is opgenomen van toedeling van de woning aan [de man] onder de opschortende voorwaarde van ontslag van [de vrouw] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid uiterlijk per 1 april 2022. Het rondkrijgen van de financiering zou dan betekenen dat [de man] in de woning zou blijven, niet dat hij gelijktijdig de woning zou verkopen en de opbrengst zelf zou houden. De rechtbank neemt dan ook aan dat op het moment dat [de man] bij whatsapp bericht van 17 februari 2022 (productie 7 bij dagvaarding) berichtte dat hij toch niet in de woning wilde blijven wonen, het verkoop traject was gestart en dat er (nog) geen inkomen of geld beschikbaar was, artikel 3.10 van het convenant in werking is getreden.
nietop 1 april 2022 uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zou zijn ontslagen. De vrouw erkent dat ook (vgl. sub 11 en sub 13 dagvaarding). In het verlengde daarvan staat tussen partijen vast dat artikel 3.10 van het convenant niet van toepassing is, omdat de vrouw
weluit de hoofdelijkheid is ontslagen. Er zijn geen nadere of aanvullende afspraken gemaakt en de keuze van de man om de Woning te verkopen betekent dus niet dat artikel 3.10 van het convenant van toepassing is geworden.
“het geval de bank niet bereid zou zijn om [de vrouw] uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan”. Dat was op 17 februari 2022 niet aan de orde. Het was onzeker of de financiering rond zou komen, maar het stond niet vast dat het verkrijgen van financiering onmogelijk was.
"hypotheekovernameen verkooptraject van [de woning] is gestart”(onderstreping toegevoegd). De twee trajecten liepen dus naast elkaar.
Haviltex-maatstaf); en door verwijzing naar het oordeel van de rechtbank is duidelijk dat (ook) het hof in verband met de totstandkomingsgeschiedenis van het convenant heeft aangenomen dat partijen ten tijde van het convenant uitgingen van zelfbewoning door [de man] in het belang van de kinderen. Volgens het hof past daarbij dat volgens de uitgangspunten van artikel 3.10 tussen partijen wordt afgerekend, ook al valt het geval dat de man zou afzien van zelfbewoning en zelfstandig de woning te koop zou zetten, naar de letter niet onder die bepaling. In een en ander ligt een voldoende respons op de door de man betrokken stellingen besloten.
inhouddiende te responderen.
Haviltex-maatstaf, klaarblijkelijk vasthoudt aan de opvatting dat in het echtscheidingsconvenant staat wat er staat en dat de opschortende voorwaarde van artikel 3.10 van het convenant ook niets anders kan betekenen dan in de letter van die bepaling is uitgedrukt, is voor hem niet begrijpelijk wat uitgaande van de juiste rechtsopvatting mijns inziens zeer wel begrijpelijk is.
petitio principii.
isverkocht en volgens rechtbank en hof gaat het echtscheidingsconvenant voor dat geval uit van het delen door partijen van de verkoopopbrengst. Een en ander ligt voldoende duidelijk besloten in rechtsoverweging 4.3 van de rechtbank, tweede alinea (hiervoor 3.7 geciteerd), door het hof overgenomen. De klacht faalt.