2.5De dragende overwegingen van het arrest luiden samengevat en met weglating van voetnoten als volgt:
De gemiste kans: 80%
a. De rechtbank heeft de gemiste kans op 60% geschat. [eiser] brengt hiertegen in dat er geen enkele reden is om te veronderstellen dat het bestemmingsplan, als de gemeente daarin conform haar toezegging het perceel van [eiser] een woonbestemming had gegeven, niet door Gedeputeerde Staten zou zijn goedgekeurd of dat die goedkeuring in beroep zou zijn vernietigd. (onder 5.2)
b. De grief is deels gegrond. Op grond van de door [eiser] aangevoerde argumenten, die het hof grotendeels als juist accepteert, acht het hof de kans dat Gedeputeerde Staten hun goedkeuring zouden hebben onthouden klein en in ieder geval kleiner dan de 40% waar de rechtbank vanuit is gegaan bij de door haar gehanteerde kans op een positieve uitkomst van 60%. (onder 5.7)
c. Het hof is van oordeel dat de kans dat de door de gemeente toegezegde woonbestemming in het bestemmingsplan zou zijn opgenomen moet worden gesteld op 80%. De grief is in zoverre gegrond. (onder 5.8)
De peildatum: 1 juli 1997
d. Het hof acht het met de aard van de schade het meest in overeenstemming om 1 juli 1997 als peildatum te hanteren door per die datum (a) de marktwaarde van het perceel met woonbestemming en bebouwing verminderd met de ontwikkelingskosten die [eiser] had moeten maken (de hypothetische situatie) te vergelijken met (b) de waarde van het perceel zonder woonbestemming en bebouwing (de werkelijke situatie). Vanaf die peildatum is vervolgens de wettelijke rente verschuldigd. (onder 5.12)
e. [eiser] klaagt er terecht over dat de door de rechtbank gekozen peildatum van 1 juli 2012 willekeurig is, maar dat geldt ook voor het standpunt van [eiser] dat de peildatum zou samenvallen met de datum waarop hij met pensioen gaat. Wat [eiser] in het hypothetische geval na 1 juli 1997 met de woning zou hebben gedaan en wat de gevolgen daarvan tot in lengte van jaren zouden zijn geweest voor zijn bedrijfsvoering, vermogensopbouw of pensioenvoorziening is in hoge mate speculatief en staat ook in een te ver verband met de fout van de gemeente, die uitsluitend bestond uit een niet gerealiseerde bestemmingswijziging. (onder 5.13)
f. De schade die [eiser] stelt te hebben geleden na 1 juli 1997 kan naar het oordeel van het hof ook niet in redelijkheid aan de gemeente worden toegerekend. (onder 5.14)
De schade per 1 juli 1997
g. Nu de schade moet worden begroot aan de hand van de hypothetische situatie op een tijdstip dat inmiddels vrij ver in het verleden ligt, kan de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld. Het hof zal de schade dan ook schatten, zij het dat het zich daarbij zoveel mogelijk zal baseren op objectieve gegevens die kunnen worden ontleend aan de standpunten van partijen, de door hen ingeschakelde deskundigen en de rechtbankdeskundige. Het hof kan hieraan voldoende gegevens ontlenen om tot een oordeel te komen en heeft geen behoefte aan een nader deskundigenbericht. (onder 5.15)
h. Het voorgaande betekent dat de schade van [eiser] aan de hand van de volgende formule dient te worden berekend:
80% van [(A -/- B) -/- C]
waarin
A is de marktwaarde van het perceel met woonbestemming en bebouwing per 1 juli 1997
B zijn de ontwikkelkosten die [eiser] zou hebben gemaakt om de bebouwing te realiseren (prijspeil 1 juli 1997)
C is de marktwaarde van het perceel per 1 juli 1997 zonder woonbestemming en bebouwing (onder 5.16)
A: de marktwaarde van het perceel met woonbestemming en bebouwing
i. De marktwaarde van het perceel per 1 juli 1997 in de hypothetische situatie is door de deskundige geraamd op € 355.875. De ontwikkelkosten per 1 juli 1997 zijn door de deskundige geraamd op € 279.912. [eiser] heeft echter aangevoerd dat de deskundige is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten ten aanzien van de gebruiksoppervlakte (grieven VII en VIII) en de ontwikkelkosten (grieven VII en IX). (onder 5.17)
j. Uit de discussie van partijen komt naar voren dat het er in wezen om gaat of de kelder en de schuur (in de hypothetische situatie) zo hoogwaardig zouden zijn uitgevoerd dat deze kunnen worden aangemerkt als woonoppervlakte die vergelijkbaar is met de woonoppervlakte van de panden die de deskundige als vergelijkingsobject heeft gebruikt. De deskundige heeft dat ten aanzien van de kelder inderdaad aangenomen, op basis van zijn aanname dat de kelder een volwaardig onderdeel uitmaakt van de woning en daglicht en voldoende stahoogte zal hebben. Dat deze aanname van de deskundige enige grondslag vindt in de plannen van [eiser] blijkt echter niet en [eiser] heeft dat ook niet voldoende onderbouwd aangevoerd. De kelder kan niet als volwaardig onderdeel van de woning worden beschouwd. Het hof zal de oppervlakte van de kelder dan ook in zoverre buiten beschouwing laten. De gemeente heeft echter niet (voldoende gemotiveerd) bestreden dat de schuur direct vanuit de woning bereikbaar zou zijn, een gemeenschappelijke muur met de woning zou hebben, en dat deze geïsoleerd en verwarmd zou zijn en een hoog afwerkingsniveau zou hebben. Het hof zal de schuur dan ook wel bij de gebruiksoppervlakte rekenen, zodat bij de schadeberekening zal worden uitgegaan van een woonoppervlakte van 190 m2 (namelijk 145 m2 woning + 45 m2 schuur). (onder 5.21)
k. Het voorgaande betekent dat de marktwaarde van het perceel met woonbestemming en bebouwd per 1 juli 1997 in de hypothetische situatie uitkomt op 190 x € 1.825 = € 346.750. (onder 5.22)
B: de ontwikkelkosten
l. Op het bedrag van € 346.750 moeten de ontwikkelkosten in mindering worden gebracht die [eiser] had moeten maken om zijn bouwplannen te realiseren. De ontwikkelkosten zijn door de deskundige en de rechtbank, uitgaande van marktgegevens, geraamd op een bedrag van € 272.912 (inclusief omzetbelasting van 17,5%). [eiser] meent echter dat deze kosten te hoog zijn begroot. (onder 5.23)
m. Het hof is het op zichzelf met [eiser] eens dat uitgegaan moet worden van de ontwikkelkosten die [eiser] in dit concrete geval zou hebben gemaakt, hetgeen betekent dat rekening moet worden gehouden met eventuele besparingen die [eiser] zou hebben gerealiseerd door het werk in eigen beheer uit te voeren. De schade moet immers in beginsel concreet worden begroot. (onder 5.26)
n. Alles afwegende schat het hof de ontwikkelkosten op € 150.000 (inclusief BTW). (onder 5.35)
C: de marktwaarde van het perceel zonder woonbestemming en bebouwing
o. De rechtbankdeskundige heeft de waarde van het perceel zonder woonbestemming en in onbebouwde staat per 1 juli 1997 getaxeerd op € 1. De gemeente heeft in eerste aanleg aangevoerd dat voor een dergelijk stuk grond altijd wel belangstelling is, bijvoorbeeld als jachtplekje of plekje om van de natuur te genieten, en dat aan de taxateur door een boer een bod werd gedaan van enkele tienduizenden euro’s. Het hof acht in dat licht de taxatie van € 1 te laag en schat de waarde van het perceel per 1 juli 1997 op € 20.000. (onder 5.36)
De schade per 1 juli 1997
p. De schade uit hoofde van de gemiste kans kan dan als volgt worden geraamd:
80% van [(€ 346.750 -/- €150.000) -/- 20.000] = € 141.400. (onder 5.37)
De kosten van deskundigen e.d.
q. [eiser] vordert de kosten van de door hem ingeschakelde deskundigen, te weten DTZ Zadelhoff, Mondico en Panteia. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kosten van DTZ Zadelhoff en Panteia voor vergoeding in aanmerking komen maar de kosten van Mondico niet. Volgens [eiser] was het redelijk om naast Panteia ook Mondico in te schakelen, omdat beide deskundigen (Panteia en Mondico) van verschillende methoden van schadeberekening zijn uitgegaan en [eiser] niet van te voren wist welke methode de rechtbank zou kiezen. Het hof acht het redelijk dat [eiser] deze drie deskundigen heeft ingeschakeld. Nu het hof ook de kosten van Mondico van € 17.545 niet onredelijk acht, zullen deze alsnog worden toegewezen. [eiser] voert verder terecht aan dat de rechtbank de kosten van de deskundigen ten onrechte slechts voor een deel heeft toegewezen, omdat de rechtbank daarop het kanspercentage (van 60%) heeft toegepast. Het zijn schadeposten die in volle omvang vergoed behoren te worden. (onder 5.38-5.39)
r. [eiser] vordert, naast de hiervoor genoemde kosten van deskundigen, ook diverse andere kosten, zoals de door [eiser] gemaakte ontwerpkosten voor de vrijstellingsprocedure, de tijd die [eiser] heeft besteed aan de bestuursrechtelijke procedures, de kosten van advocaat mr. Van der Pluijm voor de bestuursrechtelijke procedures, de kosten van schade expert Horatio en de kosten van BDB (‘bouwkosten data’). De rechtbank heeft de kosten van mr. Van der Pluijm toewijsbaar geacht. Dat betekent dat het hof nog moet beslissen over de gevorderde kosten van [eiser] zelf in verband met de vrijstellingsprocedure, de tijd die [eiser] heeft besteed aan de bestuursrechtelijke procedures, de kosten van Horatio en de kosten van BDB (‘bouwkosten data’). (onder 5.40)
s. De kosten van de ontwerpen die [eiser] heeft moeten maken ten behoeve van de vrijstellingsprocedure en zijn onkosten voor het bijwonen van de verschillende procedures ter beperking van de schade zijn niet toewijsbaar. Ook de vordering tot vergoeding van de declaraties van Horatio en BDB, kennelijk weer andere deskundigen, is onvoldoende onderbouwd. (onder 5.41)
t. De kosten van mr. Van der Pluijm zijn volledig (en niet slechts voor 60% of 80%) toewijsbaar. Dat geldt dus ook voor de kosten van Panteia en DTZ Zadelhoff en van Mondico (onder 5.42)
u. [eiser] is ten slotte van mening dat alle kosten van de advocaten in de procedures ter vaststelling van de aansprakelijkheid en de schade voor vergoeding in aanmerking dienen te worden genomen. De gemeente heeft in strijd gehandeld met art. 6:2 BW, de beginselen van behoorlijk bestuur en onrechtmatig gehandeld en misbruik van procesrecht gemaakt, aldus [eiser] . Ook dit onderdeel van de vordering is niet toewijsbaar. Het enkele feit dat de gemeente zich tegen de vordering van [eiser] heeft verweerd terwijl zij de fout had erkend, is onvoldoende voor de conclusie dat zij misbruik van procesrecht heeft gemaakt of onrechtmatig heeft gehandeld. Het stond de gemeente in het bijzonder vrij verweer te voeren tegen de omvang van de door [eiser] gevorderde schadevergoeding. Gelet op de vorderingen van [eiser] en de bedragen die het hof zal toewijzen was voor een dergelijk verweer ook redelijkerwijs aanleiding. (onder 5.43-5.44)
v. In totaal is voor kosten deskundigen dus toewijsbaar:
- € 37.510 (Panteia)
- € 6.116 (DTZ Zadelhoff)
- € 17.545 (Mondico)
- € 8.938 (mr. Van der Pluijm)
Totaal: € 70.109 (onder 5.45)
Slot
w. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat toewijsbaar zijn de volgende bedragen:
- € 141.400 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 1997;
- € 70.109 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2018. (onder 5.46)
x. Aangezien de op grond van het voorgaande toe te wijzen hoofdsom lager is dan de hoofdsom die de rechtbank heeft toegewezen, en [eiser] van zijn eigen appel geen nadeel mag ondervinden, is van belang of wat het hof toewijst inclusief wettelijke rente per datum eindvonnis lager uitkomt dan wat de rechtbank heeft toegewezen per datum eindvonnis. Dat is echter niet het geval. (onder 5.47)
y. Nu de grieven deels slagen zal het eindvonnis van 19 januari 2022 worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij iets anders heeft toegewezen dan het hof blijkens het voorgaande toewijsbaar acht. Het hof zal dat vonnis wat betreft het overige, dat wil zeggen voor zover de rechtbank de gemeente in de proceskosten van de eerste aanleg heeft veroordeeld, bekrachtigen. Het hof zal verder, opnieuw rechtdoende, de hiervoor onder 5.46 genoemde bedragen met de daarover verschuldigde wettelijke rente toewijzen. (onder 5.48)
z. De gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. (onder 5.50)