ECLI:NL:PHR:2025:670

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
24/01472
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op personen in wachtrij voor nachtclub

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1997, bij arrest van 11 april 2024 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren en zes maanden voor poging tot doodslag. De verdachte was in hoger beroep gegaan na een vrijspraak in eerste aanleg. De advocaat-generaal had de tenlastelegging gewijzigd, maar het hof heeft de oorspronkelijke tenlastelegging als uitgangspunt genomen, wat leidde tot een klacht van de verdediging. De Hoge Raad oordeelt dat het hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten, maar dat dit geen cassatie behoeft omdat de verdachte geen belang heeft bij de klacht. De bewezenverklaring kan verbeterd worden gelezen conform de gewijzigde tenlastelegging, zonder dat de aard en ernst van het bewezenverklaarde wordt aangetast. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. De Hoge Raad concludeert dat alle middelen falen en dat het beroep moet worden verworpen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer24/01472

Zitting17 juni 2025
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 11 april 2024 [1] door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens onder 1. "poging tot doodslag” en 2. “poging tot doodslag, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarnaast de vordering van de benadeelde partij (gedeeltelijk) toegewezen en in dat verband een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
1.2
In eerste aanleg is de verdachte integraal vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en E.E.W.J. Maessen, advocaat in Maastricht, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
1.4
Namens de benadeelde partij heeft mr. D.H. Andries, advocaat in Eindhoven, één middel van cassatie ingediend.

Het eerste namens de verdachte voorgestelde middel

2.
2.1
Het middel klaagt dat het hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door te beraadslagen op grond van de oorspronkelijke tenlastelegging in plaats van de in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging.
2.2
In hoger beroep is de tenlastelegging gewijzigd overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 november 2022 houdt op dat punt het volgende in:
“De advocaat-generaal deelt mede:
Ik ben van oordeel dat de tenlastelegging behoort te worden gewijzigd. Ik heb vanochtend een nieuwe vordering tot wijziging van de tenlastelegging aan de griffier en de raadsvrouw gemaild.
De raadsvrouw geeft te kennen:
Ik heb de mail van de advocaat-generaal met daarbij de aangepaste vordering tot wijziging van de tenlastelegging ontvangen. De verdediging heeft geen bezwaar tegen de gevorderde wijziging.
De advocaat-generaal legt de noodzakelijk geoordeelde wijziging schriftelijk aan het hof over en vordert dat die wijziging zal worden toegelaten.
Het hof wijst de vordering toe en doet de inhoud van de aangebrachte wijziging in het proces-verbaal van de terechtzitting opnemen. De inhoud van deze wijziging is weergegeven in de aan dit proces-verbaal gehechte
bijlageen wordt geacht hier te zijn ingevoegd.”
2.3
In de aan het vorenbedoelde proces-verbaal gehechte bijlage, inhoudende de vordering tot wijziging van de tenlastelegging, is – voor zover voor de beoordeling van het middel relevant – het volgende opgenomen:
“De advocaat-generaal bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch,
(...)
van oordeel dat de tenlastelegging van feit 1 en feit 2 behoort te worden gewijzigd, zoals hierna
- met weglating van de doorgestreepte tekst en
- met toevoeging van de cursief weergegeven tekst
aangegeven:
feit 1.
hij op of omstreeks 1 januari 2020 in de [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
meteen (geladen) vuurwapen
heeft gericht op die [slachtoffer 1] en vervolgensmeermalen, althans eenmaal,
met dat vuurwapenin de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien en voor zover het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2020 in de [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door in de richting van die [slachtoffer 1] te schieten met een vuurwapen
feit 2.
hij op of omstreeks 1 januari 2020 in de [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] en/of
alletoen aldaar in de wachtrij aanwezige perso(o)n(en) opzettelijk van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (geladen) vuurwapen meermalen, althans eenmaal, in de richting van die [slachtoffer 2] en/of
alletoen aldaar in de wachtrij aanwezige perso(o)n(en) heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien en voor zover het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2020 in de [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] en/of toen aldaar in de wachtrij aanwezige perso(o)n(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door in de richting van die [slachtoffer 2] en/of in de wachtrij aanwezige perso(o)n(en) te schieten met een vuurwapen”
2.4
Het arrest van het hof houdt, voor zover van belang, het volgende in:

Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 januari 2020 in de [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet een (geladen) vuurwapen heeft gericht op die [slachtoffer 1] en vervolgens meermalen, althans eenmaal, met dat vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 1 januari 2020 in de [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] en/of alle toen aldaar in de wachtrij aanwezige perso(o)n(en) opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een (geladen) vuurwapen meermalen, althans eenmaal, in de richting van die [slachtoffer 2] en/of alle toen aldaar in de wachtrij aanwezige perso(o)n(en) heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vrijspraak van het ‘medeplegen’ van de pogingen tot doodslag
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij beide feiten heeft medegepleegd. Naar het oordeel van het hof volgt uit het procesdossier noch het verhandelde ter terechtzitting dat andere personen dan verdachte als medepleger zijn betrokken bij het bewezenverklaarde, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 1 januari 2020 in de [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet een geladen vuurwapen heeft gericht op die [slachtoffer 1] en vervolgens meermalen, met dat vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 1 januari 2020 in de [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] en alle toen aldaar in de wachtrij aanwezige personen opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een geladen vuurwapen meermalen, in de richting van die [slachtoffer 2] en alle toen aldaar in de wachtrij aanwezige personen heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.”
2.5
Uit het voorgaande volgt dat het hof inderdaad geen recht heeft gedaan op grondslag van de tenlastelegging zoals die ter terechtzitting in hoger beroep van 17 november 2022 is gewijzigd. Blijkens de weergave van de tenlastelegging en de bewezenverklaring in het arrest, heeft het hof de oorspronkelijke tenlastelegging tot uitgangspunt genomen. Daarmee heeft het hof de grondslag van de tenlastelegging verlaten. De klacht is dan ook gegrond. [2]
2.6
Tot cassatie hoeft dit evenwel niet te leiden, nu de verdachte daarbij geen belang heeft. De Hoge Raad kan de bewezenverklaring verbeterd lezen, te weten conform de tekst van de gewijzigde tenlastelegging. Daardoor worden de aard en ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet aangetast. [3]
2.7
Ik zal de verschillen tussen de tekst van de oorspronkelijke en de gewijzigde tenlastelegging uiteenzetten, om ze vervolgens te duiden.
i. Aan feit 1 is poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] als (impliciet) subsidiair feit toegevoegd, en bedreiging van [slachtoffer 1] als meest subsidiair feit.
ii. In wat feit 1 primair en (impliciet) subsidiair is geworden is de zinsnede “heeft gericht op die [slachtoffer 1] en vervolgens” weggehaald.
iii. In wat feit 1 primair en (impliciet) subsidiair is geworden is de zinsnede “met dat vuurwapen”, voorafgaand aan “in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten”, weggehaald. Voorafgaand aan “een (geladen) vuurwapen” is het woord “met” toegevoegd.
iv. Aan feit 2 is poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] als (impliciet) subsidiair feit toegevoegd, en bedreiging van [slachtoffer 2] als meest subsidiair feit.
v. In wat feit 2 primair en (impliciet) subsidiair is geworden is in de zinsneden “alle toen aldaar in de wachtrij aanwezige perso(o)n(en)” telkens het woord “alle” weggehaald.
2.8
Waar het de toevoeging van de subsidiaire feiten betreft (wijzigingen i. en iv.), is van belang dat het hof onder feit 1 en 2 tot een bewezenverklaring van het oorspronkelijk primair tenlastegelegde is gekomen. Indien het hof de gewijzigde tenlastelegging tot uitgangspunt zou hebben genomen, zou het derhalve niet zijn toegekomen aan de subsidiair toegevoegde feiten. De verdachte wordt door de omissie van het hof op deze punten dan ook niet in enig rechtens te respecteren belang geschaad.
2.9
Als gevolg van wijziging ii. hoefde voor het primaire en (impliciet) subsidiaire feit 1 niet langer te worden bewezen dat de verdachte voorafgaand aan het in de richting van [slachtoffer 1] schieten ook op hem had gericht. In het gegeven dat het hof dit deel van de oorspronkelijke tenlastelegging niettemin bewezen heeft verklaard, ligt besloten dat het ook tot een bewezenverklaring van de gewijzigde tekst van het primaire feit 1 zou zijn gekomen. Het hof heeft, uitgaande van de oorspronkelijke tekst van de tenlastelegging, immers meer bewezenverklaard dan had gehoeven volgens de gewijzigde tenlastelegging. Bovendien is het door de wijziging van de tenlastelegging weggehaalde zinsdeel niet aan te merken als een essentieel onderdeel van de tenlastelegging, maar als een bijkomstige omstandigheid, die ook geen wettelijke strafverzwarende omstandigheid vormt. Weglating ervan leidt er niet toe dat de betekenis van de tenlastelegging wezenlijk wordt veranderd. [4]
2.1
De onder iii. bedoelde wijziging is van louter redactionele aard, noodzakelijk gemaakt door de overige wijzigingen in feit 1 primair en (impliciet) subsidiair. Een inhoudelijke verandering van de tenlastelegging brengt het niet met zich.
2.11
Door wijziging v. was voor feit 2 geen bewijs meer nodig voor het opzet van de verdachte om
allein de wachtrij aanwezige personen van het leven te beroven, en evenmin dat in de richting van
allein de wachtrij aanwezige personen is geschoten. Door zich te baseren op de oorspronkelijke tekst van de tenlastelegging is het hof toch ook op die beide punten tot een bewezenverklaring gekomen. Ook hier geldt dat het hof in feite twee delen van de tenlastelegging ten overvloede bewezen heeft verklaard, hetgeen meebrengt dat ook tot een bewezenverklaring van de gewijzigde tekst van het primaire feit 2 zou zijn gekomen. Als bewijs aanwezig is voor het opzet om alle personen in de rij van het leven te beroven en dat in de richting van al die personen is geschoten, dan is dat ook voorhanden waar het telkens gaat om ‘in de wachtrij aanwezige personen’. Ik meen dat door het verbeterd lezen van de bewezenverklaring op dit onderdeel ook niet tot een wezenlijk andere betekenis van de tenlastelegging wordt gekomen. Waarbij ik erop wijs dat ‘in de wachtrij aanwezige personen’ alle variaties in aantal personen in de rij beslaat: van één persoon tot alle personen in de rij. ‘In de wachtrij aanwezige personen’ sluit ‘alle’ in de wachtrij aanwezige personen” dus niet uit.
2.12
Het voorgaande in aanmerking genomen, doet verbeterde lezing van de bewezenverklaring de strafrechtelijke betekenis daarvan geen geweld aan. In een Antilliaanse zaak waarin het hof deels de oorspronkelijke en deels de gewijzigde tenlastelegging tot uitgangspunt had genomen, kwam de Hoge Raad op vergelijkbare gronden tot een zelfde beslissing. [5]
2.13
Het middel faalt.

Het tweede namens de verdachte voorgestelde middel

3.
3.1
Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van het opzet op de dood van “alle toen aldaar in de wachtrij aanwezige personen” ontoereikend is gemotiveerd.
3.2
Ten laste van de verdachte is onder feit 2 bewezenverklaard “poging tot doodslag, meermalen gepleegd”, een en ander zoals in de weergave van het arrest onder randnummer 2.4 is vermeld. Voor de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen van het hof verwijs ik naar het (ook gepubliceerde) bestreden arrest.
3.3
Zoals ik bij de bespreking van het eerste middel heb betoogd, heeft het hof de bewezenverklaring ten onrechte gebaseerd op de oorspronkelijke tenlastelegging in plaats van de in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging. Aldus is onderdeel van de bewezenverklaring van feit 2 dat bij de verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft bestaan op het doden van “alle toen aldaar in de wachtrij aanwezige personen”. Volgens de steller van het middel zou de motivering van dat oordeel tekortschieten, onder meer omdat het hof geen vaststellingen heeft gedaan over het totale aantal personen in de wachtrij en de lengte en vorm van de wachtrij. De klacht ziet dus specifiek op het bewijs voor het opzet van de verdachte om, zonder uitzondering,
iederepersoon in de wachtrij te doden.
3.4
Aangezien de bewezenverklaring verbeterd kan worden gelezen hoeft de klacht, zelfs als deze gegrond zou zijn, niet tot cassatie te leiden. Bij verbeterde lezing moet het er immers voor worden gehouden dat het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte opzet heeft gehad op het doden van “toen aldaar in de wachtrij aanwezige personen”. Daar richt de klacht zich niet tegen.
3.5
Ten overvloede zij opgemerkt dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen genoegzaam kan volgen dat bij de verdachte voorwaardelijk opzet heeft bestaan op de dood van “alle toen aldaar in de wachtrij aanwezige personen”. Daaruit blijkt namelijk dat de verdachte schoten heeft gelost in de richting van de uit 20 à 30 personen bestaande wachtrij die ter hoogte van de blauwe container stond [6] , en dat de kogels zijn ingeslagen – onder andere in de container – op hoogtes waar zich in het menselijk lichaam vitale organen bevinden. [7] Daarbij verdient nog opmerking dat de in het middel ingenomen stelling “dat de rij tientallen meters zou kunnen beslaan” geen steun in het bewijs vindt. Dat is nog afgezien van de vraag of het in de weg zou staan aan het aannemen van opzet op de dood van alle in de rij wachtenden als dat wel het geval zou zijn geweest.
3.6
Het tweede middel faalt eveneens.

Het namens de benadeelde partij voorgestelde middel

4.
4.1
Het middel richt zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van kosten vanwege het verlies van arbeidsvermogen en van kosten die gemoeid zijn met het opstellen van de berekening hieromtrent. Geklaagd wordt dat het oordeel van het hof dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, onbegrijpelijk is.
4.2
In eerste aanleg heeft de benadeelde partij zich met een vordering tot schadevergoeding in de strafprocedure gevoegd. Uit het zich bij de stukken bevindende formulier ‘Verzoek tot Schadevergoeding’ volgt dat deze in totaal een bedrag van € 22.185,94 beliep, waarvan € 9.217,00 zag op kosten als gevolg van verlies van arbeidsvermogen en € 1.729,09 op kosten ten behoeve van de berekening daarvan. Aan het formulier is onder andere een berekening door het Nederlands Rekencentrum Letselschade gehecht. In de begeleidende brief d.d. 28 oktober 2020 daarbij staat onder meer:
“Bijgaand zend ik het verlies van arbeidsvermogen van de [slachtoffer 2] vanaf de datum van het voorval tot 01-1-2020. Het verlies van arbeidsvermogen bedraagt in de eerste 11 maanden van 2020 € 9.217. Hiernaast is de weekschade in de toekomst berekend ter hoogte van €212,62 per week. (…)
In de situatie zonder voorval wordt in de berekening ervan uitgegaan dat de [slachtoffer 2] zijn dienstbetrekking in dezelfde omvang en onder dezelfde voorwaarden zou voortzetten in 2020. Hierin is dus geen rekening gehouden met de zogenaamde coronacrisis.
In de situatie met voorval wordt tot 06-01-2020 uitgegaan van het concrete arbeidsinkomen en vanaf 06-01-2020 van een ZW-uitkering.”
4.3
Omdat de verdachte door de rechtbank integraal is vrijgesproken, is de benadeelde partij in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
4.4
In hoger beroep heeft de benadeelde partij de vordering gehandhaafd. Hierbij is het gevorderde bedrag tot vergoeding van kosten als gevolg van verlies van arbeidsvermogen en kosten ten behoeve van de berekening daarvan onveranderd gebleven. Per e-mail van 14 maart 2024 heeft de raadsman van de benadeelde partij een nadere onderbouwing van de vordering aan het hof gezonden. De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot algehele toewijzing van de vordering.
4.5
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting van 28 maart 2024 het woord gevoerd overeenkomstig haar aan het proces-verbaal gehechte pletnota. Deze houdt in verband met de vordering, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Verlies van arbeidsvermogen: niet ontvankelijk wegens te ingewikkeld. Er wordt deze berekening van uitgegaan dat aangever zijn dienstbetrekking in dezelfde omvang en onder dezelfde voorwaarden zou voortzetten en 2020. Hierin is dus geen rekening gehouden met de zogenaamde coronacrisis.”
4.6
Over hetgeen de raadsman van de benadeelde partij op de terechtzitting van 28 maart 2024 naar voren heeft gebracht is in vorenbedoeld proces-verbaal, voor zover relevant, opgenomen:
“Op vragen van de voorzitter geeft de advocaat van de benadeelde partij als volgt te kennen:
(…)
Het gaat goed met cliënt. Hij heeft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij [A] . Hij werkt daar al heel lang. Hij is een tijd ziek geweest en kreeg toen een uitkering van het UWV. Vanaf mei 2023 heeft hij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gekregen. Hij heeft ook een tijdje niet gewerkt en er kwam een einde aan de overeenkomst die hij had via het uitzendbureau. Ik heb geen behoefte aan een verdere toelichting op de vordering.
(…)
De advocaat van de benadeelde partij geeft in reactie op de standpunten van de advocaat-generaal en de raadsvrouw namens de benadeelde partij als volgt te kennen:
Cliënt heeft als gevolg van het strafbare feit verlies van arbeidsvermogen geleden. Cliënt verkeerde in de situatie dat hij, zonder het strafbaar feit, tot en met 24 juni 2020 in dienst zou zijn geweest bij [A] . Hij is feitelijk met pensioen gegaan van 25 juni 2020 tot en met 30 november 2020. Het kan zijn dat daar onzekerheid over bestaat, maar het enkel wijzen op de corona-perikelen is onvoldoende betwisting van de stelling dat er verlies van arbeidsvermogen was. Het zou anders zijn geweest als [A] als gevolg van Corona dicht zou zijn gegaan, maar de werkplaatsen van [A] zijn gedurende de coronaperiode gewoon open gebleven zoals te lezen is op de website ‘ [internetsite] ’. Ik citeer een aantal passages van die website.”
4.7
Het bestreden arrest houdt wat de vordering van de benadeelde partij betreft, voor zover van belang, het volgende in:

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
(…)
c. Verlies van arbeidsvermogen
Het hof overweegt aangaande de gestelde schade, bestaande uit het verlies van arbeidsvermogen en de kosten die gemoeid zijn geweest met het opstellen van de berekening hieromtrent (posten vii. en ix.) dat dit gedeelte van de vordering nader onderzoek vergt en zich niet leent voor toewijzing bij deze stand van zaken, nu de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van dit strafproces zou opleveren. Het hof zal daarom bepalen dat de vordering in zoverre niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.”
4.8
Ingevolge artikel 361 lid 3 Sv kan de rechter, indien hij van oordeel is dat behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, bepalen dat deze geheel of gedeeltelijk niet ontvankelijk is en slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. [8] De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring op deze grond is een feitelijk oordeel dat in cassatie slechts op begrijpelijkheid kan worden getoetst. [9]
4.9
Het middel klaagt ook over de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof daaromtrent. Ik begrijp de steller van het middel zo, dat er op grond van de civielrechtelijke regels van stelplicht en bewijslastverdeling geen ruimte meer voor het hof zou zijn geweest om tot niet-ontvankelijkverklaring van het betreffende deel van de vordering te komen. Aangezien dat naar eigen zeggen afdoende zou zijn onderbouwd en door de verdediging niet (gemotiveerd) zou zijn betwist, zou het hof tot toewijzing gehouden zijn geweest. Dat het hof dat deel van de vordering desondanks niet ontvankelijk heeft verklaard, zou onbegrijpelijk zijn.
4.1
Het hof heeft de beslissing tot gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring van de vordering op de voet van artikel 361 lid 3 Sv gemotiveerd door te overwegen dat dit deel van de vordering nader onderzoek vergt en zich bij die stand van zaken niet leent voor toewijzing. Daarin ligt besloten dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden volgens het hof niet in voldoende mate zijn komen vast te staan. Gelet op de aard en inhoud van dit gedeelte van de vordering, de berekening die daaraan ten grondslag is gelegd, hetgeen overigens ter onderbouwing ervan naar voren is gebracht en wat daar namens de verdachte tegen in het geweer is gebracht, komt dat oordeel mij niet onbegrijpelijk voor.
4.11
Anders dan de steller van het middel lijkt te betogen, is daarbij niet bepalend of sprake is van een al dan niet (gemotiveerde) betwisting door of namens de verdachte. Ook in het geval (een deel van) de vordering niet (gemotiveerd) wordt betwist, staat het de rechter immers vrij om ten aanzien daarvan tot een niet-ontvankelijkverklaring te komen ex artikel 361 lid 3 Sv. Daartoe kan hij overgaan als hij door de beperkingen van het strafproces niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid van de vordering naar voren te brengen. [10]
4.12
Het middel faalt.

Afronding

5.
5.1
De namens de verdachte voorgestelde middelen falen. Het namens de benadeelde partij voorgestelde middel faalt. Alle middelen kunnen worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.ECLI:NL:GHSHE:2024:1256 (parketnummer 20-001050-21).
2.Daarbij ga ik ervan uit dat er sprake is van een kennelijke vergissing van het hof, aangezien het hof bij de weergave van de tenlastelegging wel heeft vermeld dat deze was gewijzigd, zie hiervoor onder 2.4.
3.Vgl. HR 18 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ0533, rov. 4.3.
4.Vgl. HR 4 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4293, rov. 2.3 en Conclusie AG Aben, ECLI:NL:PHR:2019:531, randnr. 13.
5.HR 16 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV2372, rov. 4.4.
6.De verklaring van de [getuige] (bewijsmiddelen 6 en 11).
7.Proces-verbaal forensisch onderzoek (bewijsmiddel 8).
8.Vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, rov. 2.1.
9.Vgl. HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:560, rov. 3.4 en HR 4 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:476, rov. 4.3.
10.HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, rov. 2.8.3.