a. Deze zaak heeft een internationaal karakter. Het hof is het eens met het oordeel van de rechtbank dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat Nederlands recht van toepassing is en sluit zich daarbij aan. (onder 4.1)
5. Schuldeisersverzuim
Inleiding
b. In deze procedure is tussen partijen gedebatteerd over de vraag of Ferotrans op enig moment in verzuim is komen te verkeren vanwege het feit dat zij heeft nagelaten binnen een overeengekomen termijn (of daarna) de door haar gekochte treintoestellen van de standplaats in Nijmegen te verwijderen. Ferotrans heeft betoogd dat dit niet zo is, mede omdat schuldeisersverzuim aan de zijde van NS heeft belet dat zij in verzuim is geraakt (art. 6:61 lid 2 BW). (onder 5.1)
c. Het door Ferotrans gestelde schuldeisersverzuim aan de zijde van NS heeft zij gebaseerd op twee gestelde tekortkomingen die ertoe leidden dat de treintoestellen niet vanuit Nederland over het Duitse spoor naar Roemenië konden worden vervoerd: 1. het niet verstrekken van een Einschranküngsberechnung uit 1998 (de EBR-1998) en 2. het niet verstrekken van Lauffahigkeitsbescheinigungen (LB’s) die aan de vereisten van het ‘Allgemeiner vertrag für die Verwendung von Gütenwagen’ (het AVV) voldoen. (onder 5.2)
d. Van de door Ferotrans gestelde tekortkomingen aan de zijde van NS is volgens het hof geen sprake en/of de relevantie daarvan voor de beoordeling van de door partijen ingestelde vorderingen en geuite bezwaren tegen het vonnis is afwezig. (onder 5.3)
EBR (ad 1.)
Vervoer van de treintoestellen
e. Als aangenomen wordt dat NS de verplichting had de EBR-1998 aan Ferotrans te geven en zij in de nakoming van die verplichting is tekortgeschoten, dan is de vraag tot welk moment dit voor Ferotrans een beletsel heeft opgeleverd om de treinen te vervoeren (art. 6:58 BW) respectievelijk of en tot welk moment Ferotrans haar verbintenis om de treinen te vervoeren om die reden heeft opgeschort (art. 6:59 BW). Het hof is van oordeel dat de nadelige gevolgen van die tekortkoming op (enig moment na) 8 maart 2019 er niet meer waren. Op deze datum heeft Ferotrans een Einschranküngsberechnung ontvangen (de EBR-2019) waardoor Ferotrans beschikte over het vereiste document om een transportvergunning aan te vragen – en na verkrijging daarvan – de treintoestellen vanuit Nijmegen over het Duitse spoor te (laten) vervoeren. Hierdoor was Ferotrans niet meer verhinderd om haar verplichting tot vervoer van de treinen na te komen en is het (gestelde) schuldeisersverzuim aan de zijde van NS in de zin van artikel 6:58 BW geëindigd. Daarbij maakt het niet uit waardoor of door wie die verhindering is weggenomen. Aan het eventuele schuldeisersverzuim ex artikel 6:59 BW is na 8 maart 2019 ook een einde gekomen, omdat uit niets blijkt dat Ferotrans haar verbintenis tot vervoer van de treinen toen heeft opgeschort. (onder 5.4)
f. Uit de feiten en omstandigheden volgt dat er na het verkrijgen van de EBR-2019 en opvolgende gebeurtenissen voor Ferotrans geen beletsel meer was om haar verplichting uit de overeenkomsten tot het verwijderen van de treinentoestellen uit Nijmegen na te komen en Ferotrans was dat ook van plan te doen. (onder 5.5)
g. Ferotrans maakt wel terecht bezwaar tegen de vaststelling van de rechtbank dat aan het (eventuele) schuldeisersverzuim van NS al op de dag van het verkrijgen van de EBR-2019 een einde kwam, omdat zij de treintoestellen nog niet direct kon (doen) vervoeren. Pas na het verkrijgen van een transportvergunning was het mogelijk van de zijde van NS opgekomen beletsel voor Ferotrans om haar verbintenis na te komen, uitgewerkt. Van belang voor de uitkomst van deze procedure is dat echter niet, omdat de vereiste transportvergunning op 13 juni 2019 is verkregen, waarna de treintoestellen over het Duitse spoor konden worden vervoerd. (onder 5.7)
Homologatie
h. Ferotrans heeft onvoldoende gemotiveerd haar stelling onderbouwd dat zij zonder de EBR-1998 de treintoestellen in Roemenië niet van de vereiste homologatie kon laten voorzien. Aan bewijslevering op dit punt wordt daarom niet toegekomen. (onder 5.9)
Tussenconclusie
i. De grieven 2, 5 en 6 van Ferotrans, voor zover die opkomen tegen de overwegingen van de rechtbank over (de functie van) de EBR-1998 en de daaraan gekoppelde rechtsgevolgen, falen dan wel hoeven niet te worden beoordeeld bij gebrek aan belang voor de uitkomst van de procedure. (onder 5.11)
LB’s (ad 2.)
j. Het hof maakt op dat Ferotrans over het afgeven van de LB’s drie concrete verwijten maakt, namelijk:
A. NS had LB’s moeten afgeven conform de regels die daaraan in de AVV worden gesteld, wat NS had toegezegd te zullen doen maar niet heeft gedaan;
B. NS is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichting om ‘kleine reparaties’ aan de treintoestellen te verrichten die nodig waren om de LB’s af te geven, en revisiedocumenten aan Ferotrans te verstrekken;
C. NS had de LB’s nooit mogen afgeven, omdat de treinen nog gebreken vertoonden. (onder 5.14)
AVV (ad A)
k. Partijen zijn het erover eens dat de uiteindelijk door NS op 23 juli 2019 op grond van dit artikel aan Ferotrans verstrekte LB’s niet voldoen aan de in de AVV gestelde vereisten aan zodanige verklaringen. NS stelt echter dat dit ook niet hoefde, omdat de AVV in dit geval geen gelding had. Het hof is het met deze stelling van NS eens. (onder 5.15)
l. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat Ferotrans en NS partij zijn bij de AVV en de daarin verwoorde afspraken zijn daarom niet tussen partijen van toepassing. In de tussen partijen schriftelijk gemaakte afspraken blijkt niet iets anders. Op NS rustte geen verplichting LB’s af te geven overeenkomstig de in de AVV omschreven vereisten. (onder 5.16)
m. Verder geldt overigens dat de toepasselijkheid van de AVV beperkt is tot het vervoer over het spoor van goederenwagons (Güterwagen). De treintoestellen die Ferotrans had gekocht betroffen echter geen goederenwagons, maar passagierstreinen. Ook uit de uitleg van de Eisenbahn-Bundesambt (de EBA) volgt dat de AVV niet van toepassing is op het vervoer van passagierstreinen (zonder reizigers). (onder 5.17)
n. NS is niet in schuldeisersverzuim komen te verkeren voor zover het de afgifte van de LB’s betreft. Evenmin was er (toen nog) sprake van een schuldeisersverzuim in de zin van artikel 6:59 BW. Dat NS de LB’s eerder had kunnen en moeten afgeven, zoals Ferotrans stelt en NS betwist, doet aan het eindigen van het schuldeisersverzuim als hiervoor bedoeld niet af. (onder 5.18)
Verrichte kleine reparaties en andere toezeggingen van NS (ad B)
o. NS heeft toegezegd (kleine) reparaties aan de treintoestellen te zullen verrichten, voor zover dat nodig was om de LB’s te kunnen afgeven. Als wordt aangenomen dat NS dat niet heeft gedaan en ook bepaalde documenten niet aan Ferotrans heeft verstrekt terwijl zij daartoe wel verplicht was, kan dat Ferotrans echter niet baten. (onder 5.19)
Gebreken (ad C)
p. Ferotrans heeft gesteld dat NS de LB’s nooit had mogen afgeven omdat de treintoestellen nog gebreken vertoonden en de treinstellen daarom niet konden worden vervoerd. (onder 5.20)
q. Ferotrans heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de treintoestellen, althans een (groot) deel daarvan, niet veilig vervoerd kon(den) worden. Daar komt bij dat er geen aanknopingspunt in het dossier te vinden is dat Ferotrans destijds haar verplichting tot het (doen) verwijderen van het materieel vanuit het rangeerterrein in Nijmegen en (doen) vervoeren daarvan naar Roemenië niet kon nakomen vanwege lekkages en/of vastzittende kleppen. Bovendien is namens Ferotrans desgevraagd bij de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard wat de reden was dat de treintoestellen uiteindelijk niet vervoerd konden worden waarbij de omstandigheid dat er geen juiste LB’s door NS waren afgegeven vanwege (mogelijke) lekkages en vastzittende kleppen niet is genoemd. (onder 5.21)
Tussenoverweging
r. De grieven 3, 4 en 6 van Ferotrans, voor zover die opkomen tegen de overwegingen van de rechtbank over de (onvolledigheid van de) LB’s en de daaraan gekoppelde rechtsgevolgen, falen dan wel hoeven niet te worden beoordeeld bij gebrek aan belang voor de uitkomst van de procedure. (onder 5.22)
Verzuim
Inleiding
s. Het is de vraag of Ferotrans ten tijde van het ontbinden van de overeenkomsten toen (wel) tekortschoot in de nakoming van haar verplichtingen en of NS als gevolg daarvan tot de ontbinding van de overeenkomsten mocht overgaan. Het hof sluit zich aan bij het juridisch kader zoals door de rechtbank vooropgesteld. (onder 5.23)
t. De rechtbank heeft geoordeeld dat Ferotrans per 1 augustus 2019 in verzuim is komen te verkeren. (onder 5.24)
u. Ferotrans stelt tevergeefs dat de gestelde deadline van 1 augustus 2019 in het licht van alle omstandigheden van het geval niet redelijk was en dat NS de overeenkomsten op 21 augustus 2019 daarom niet rechtsgeldig heeft ontbonden. (onder 5.25)
De verplichting van Ferotrans
v. In het oog moet worden gehouden dat één van de kernverplichtingen van Ferotrans was dat zij de door haar gekochte treintoestellen van de plek waar die waren gestationeerd (Nijmegen) zou verwijderen. Dit betekent dus niet dat Ferotrans jegens NS verplicht was de treinstellen vanuit Nijmegen in een keer naar Roemenië te vervoeren. Verder staat vast dat NS in een brief van 19 april 2019 Ferotrans niet heeft gesommeerd de treinstellen naar Roemenië te vervoeren, maar alleen om die uit Nijmegen te verwijderen. (onder 5.26)
w. Als Ferotrans een alternatieve opslaglocatie zou hebben geregeld, dan had Ferotrans de treintoestellen al eerder uit Nijmegen weg kunnen halen en had zij aan haar kernverplichting kunnen voldoen. Al daarom is de (herhaalde) sommatie van 17 juli 2019 van NS om de treinen uiterlijk 31 juli 2019 af te voeren niet onredelijk. De gestelde termijn in de brief van NS van 17 juli 2019 was niet te kort. (onder 5.27)
De positie van Prorail
x. Op 4 juli 2019 hebben zowel Ferotrans als NS een brief van ProRail ontvangen waarin zij worden gesommeerd om ervoor te zorgen dat het opstelterrein in Nijmegen uiterlijk op 1 augustus 2019 leeg zou zijn (onder 5.28)
y. Ook als vast staat dat NS door ProRail niet (strikt) is gehouden aan de eerder gestelde eis dat op 1 augustus 2019 het terrein in Nijmegen leeg moest zijn en/of dat ProRail eerdere aangekondigde boetes niet bij NS in rekening heeft gebracht en/of dat Ferotrans over de (gewijzigde) afspraken tussen NS en ProRail niet is geïnformeerd, brengen die omstandigheden niet mee dat de door NS aan Ferotrans gegeven termijn om te treintoestellen te (doen) verwijderen moest opschuiven. (onder 5.29)
z. De rol van ProRail en haar sommatiebrief van 4 juli 2019 zijn slechts als één van de vele omstandigheden meegewogen bij de conclusie dat Ferotrans per 1 augustus 2019 in verzuim is komen te verkeren. (onder 5.30)
Eerdere sommatiebrieven
aa. Het hof heeft in zijn beoordeling meegenomen dat vóór de sommatiebrief van NS van 17 juli 2019 al eerdere aanmaningen aan Ferotrans waren verstuurd. Bij de beoordeling of de in de laatste aanmaning van 27 juli 2019 gestelde termijn als (on)redelijk is te beschouwen spelen alle omstandigheden van het geval een rol, waaronder de tijd die de schuldenaar vóór de laatste aanmaning heeft gehad om zich voor te bereiden op een correcte nakoming. Ferotrans had op 1 augustus 2019 al (in ieder geval) anderhalf jaar gehad om zich voor te bereiden op het verwijderen van treintoestellen. In dat geval is een termijn van twee weken – mede in het licht van alle eerdere sommaties – niet als een onredelijke termijn aan te merken. (onder 5.31)
Tussenconclusie
ab. Ferotrans is op 1 augustus 2019 in verzuim komen te verkeren. (onder 5.32)
21 augustus 2023
ac. Ten overvloede: ook als ervan zou worden uitgegaan dat 1 augustus 2019 niet als fatale (redelijke) termijn in de zin van artikel 6:82 lid 1 BW is te beschouwen, dan nog helpt dat Ferotrans niet. Dan geldt namelijk dat Ferotrans kort daarna in verzuim is komen te verkeren, wat een ontbinding van de overeenkomsten rechtvaardigt. De ontbindingsbrief van 21 augustus 2019 heeft gelet op de omstandigheden van het geval namelijk haar werking gehad (ook als aangenomen zou worden dat in de brief van NS van 17 juli 2019 geen fatale (redelijke) termijn tot nakoming aan Ferotrans is gegeven). (onder 5.33)
De tekortkoming van Ferotrans rechtvaardigt de ontbinding
ad. Ferotrans maakt met grief 6 ook bezwaar tegen de beslissing van de rechtbank dat de door haar vastgestelde tekortkomingen aan de zijde van Ferotrans de ontbinding van de overeenkomsten rechtvaardigen. Deze grief faalt. Gelet op de omstandigheden van het geval was de ontbinding van de overeenkomsten door NS op 21 augustus 2019 gerechtvaardigd. Daar komt bij dat aan Ferotrans door NS nog de mogelijkheid is geboden om eigenaar van de treintoestellen te blijven als zij die vóór 20 september 2019 uit Nijmegen zou verwijderen. Voor die verwijderde treintoestellen zou de ontbinding van de overeenkomsten dan niet gelden, waardoor Ferotrans de gevolgen van de ontbinding kon beperken. Ook hierdoor heeft NS de overeenkomsten op 21 augustus 2019 (met haar gevolgen) mogen ontbinden. (onder 5.34)
Geen eerder moment van verzuim
Inleiding
ae. Het hof zal beoordelen of de in de overeenkomsten opgenomen termijnen voor nakoming of een latere ingebrekestelling het verzuim van Ferotrans vóór 1 augustus 2019 heeft doen ontstaan. (onder 5.36)
Inhoud van de overeenkomsten
af. Of de in de overeenkomsten afgesproken data voor het ophalen van de treintoestellen (te weten 15 december 2017 en 15 april 2018) als fatale termijnen zijn te beschouwen, wat NS stelt en Ferotrans betwist, kan in het midden blijven. Als deze termijnen namelijk een fatale strekking hadden, is het hof met de rechtbank van oordeel dat aan de overgekomen termijnen het fatale karakter is komen te ontvallen. (onder 5.37 en 5.38)
Andere termijn ontstaan
ag. Uit de inhoud van het dossier valt op te maken dat partijen ten tijde van het ondertekenen van de overeenkomsten ervan uitgingen dat het transport van de treintoestellen vanuit Nijmegen over het Duitse spoor naar Roemenië niet problematisch zou zijn. Later bleek dat de treintoestellen volgens Ferotrans alleen naar Roemenië konden worden vervoerd als zij de beschikking kreeg over de EBR-1998 en het eerder door de Duitse autoriteiten aan NS verstrekte homologatiecertificaat. Volgens Ferotrans moest NS die stukken in haar bezit hebben en daarvan vroeg zij afgifte. Het homologatiecertificaat is vervolgens pas op 29 mei 2018 door NS naar Ferotrans toegezonden, dus na het verstrijken van de in de overeenkomsten opgenomen termijnen. Door NS is toegezegd op zoek te zullen gaan naar de EBR-1998. (onder 5.39)
ah. Ferotrans mocht ervan uit gaan dat zij – zolang er geen (nieuwe) EBR was – niet (meer) gebonden was aan de in overeenkomsten afgesproken termijnen, gelet op de gang van zaken na het verstrijken van de in de overeenkomsten beschreven termijnen en wat Ferotrans op grond daarvan in redelijkheid mocht verwachten en begrijpen. (onder 5.40)
Door NS gestuurde ingebrekestellingen
ai. In een brief van NS van 27 december 2018 wordt Ferotrans aangemaand om alle treintoestellen voor 1 februari 2019 van het Nederlandse spoornet te hebben verwijderd, bij gebreke waarvan NS de koopovereenkomsten zal ontbinden. Deze sommatie heeft niet het door NS gewenste effect gehad, doordat NS ofwel in schuldeisersverzuim verkeerde, ofwel de gestelde termijn van iets meer dan een maand om de treinen te (doen) verwijderen uit Nijmegen gegeven de omstandigheden onredelijk kort is in de zin van art. 6:82 lid 1 BW. (onder 5.41)
aj. Gegeven de omstandigheden zijn de in de sommaties van 19 april 2019 (uiterste datum 19 mei 2019) en 12 juni 2019 (uiterste datum 18 juli 2019) genoemde termijnen ook niet redelijk te noemen. Wat betreft de laatste ingebrekestelling geldt meer in het bijzonder dat op 12 juni 2019 de transportvergunning er nog niet was en op 18 juli 2019, de dag dat de gegeven termijn verstreek, de LB’s nog niet door NS waren afgegeven. Ook toen kon dus nog niet tot vervoer van de treintoestellen worden overgegaan. Bij deze stand van zaken was het op 18 juli 2019 nog niet zo ver dat NS in redelijkheid van Ferotrans kon eisen dat zij de treinen uit Nijmegen zou verwijderen. Dit betekent dat het hof het met de rechtbank eens is dat Ferotrans op 18 juli 2019 nog niet in verzuim verkeerde. (onder 5.42)
ak. Met het verkrijgen van de LB’s stond Ferotrans niets meer in de weg om de treinen naar Roemenië te (doen) vervoeren of elders te stallen. Toch liet Ferotrans dit na, waardoor ze op 1 augustus 2019 in verzuim is komen te verkeren (wel een redelijke termijn, zie hiervoor onder 5.31). Voor zover NS in incidenteel appel heeft geklaagd over de ingangsdatum van het verzuim van Ferotrans, worden deze grieven verworpen dan wel heeft zij geen belang bij de beoordeling van deze bezwaren (grieven 1 tot en met 6). (onder 5.43)
Boetebeding
al. In de overeenkomsten tussen Ferotrans en NS is in artikel 5.2. onder meer geregeld dat als de treintoestellen niet op de in die overeenkomst afgesproken dagen zijn verwijderd, NS gerechtigd is opslagkosten van € 500,– per treintoestel per week aan Ferotrans in rekening te brengen. De rechtbank heeft deze afspraak als een boetebeding betiteld in de zin van artikel 6:91 BW. (onder 5.44)
am. Volgens Ferotrans is de afspraak in artikel 5.2. niet als een boetebeding te beschouwen (grief 7). Deze grief faalt, omdat de afspraak in artikel 5.2 in de overeenkomsten onmiskenbaar de strekking heeft van een boetebeding mede gelet op de achterliggende bedoeling van artikel 5.2: de verschuldigdheid van een vast (schade)bedrag als NS dat bij wanprestatie van Ferotrans vordert. (onder 5.45)
an. Met grief 8 maakt Ferotrans bezwaar tegen het feit dat de rechtbank de toegewezen boete niet heeft gematigd. Ook deze grief slaagt niet. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat een boete van € 70.500,– (in relatie tot de waarde van het contract en de specifieke omstandigheden van dit geval) niet buitensporig is. Voor matiging is daarom geen plaats. (onder 5.46)
Onrechtmatig handelen
ao. In de memorie van grieven heeft Ferotrans haar eis vermeerderd (voorwaardelijke grief 10). Volgens Ferotrans zou NS hebben gewanpresteerd en onrechtmatig jegens Ferotrans hebben gehandeld, omdat NS in strijd heeft gehandeld met een geheimhoudingsbepaling. De schade die Ferotrans hierdoor heeft geleden stelt zij gelijk aan de door haar berekende gederfde winst van € 130.200.000,–. (onder 5.47)
ap. De vorderingen van Ferotrans worden afgewezen. Het is vaste rechtspraak dat voor de uitleg van wat is afgesproken niet alleen moet worden gekeken naar de tekst van de overeenkomst. Het is ook belangrijk wat partijen verder nog gezegd en gedaan hebben, en wat zij op grond daarvan van elkaar mochten verwachten. Hierbij speelt ook een rol om wat voor partijen het gaat. NS en Ferotrans zijn twee professionele partijen en het betreft de uitleg van een commercieel contract. Dit laatste brengt mee dat de tekst van de overeenkomst grote betekenis toekomt. Ferotrans legt artikel 9.7 van de overeenkomsten 1 en 2 blijkbaar zo uit dat het beide partijen verboden was aan welke partij dan ook iets over hun overeenkomsten te zeggen. Die uitleg kan indachtig de hiervoor beschreven maatstaf niet worden gevolgd, want die is onlogisch/onwerkbaar en zo hadden beide partijen die bepaling (daarom) ook niet mogen begrijpen. De overeenkomst moet zo worden uitgelegd dat het partijen was toegestaan met derden over (de uitvoering van) de overeenkomsten overleg te hebben als dat daarvoor nodig was. Ferotrans heeft onvoldoende gesteld om tot een andere uitleg te kunnen komen. (onder 5.48)
aq. De contacten van NS met ProRail zouden wel een onrechtmatige daad jegens Ferotrans hebben kunnen opleveren als NS zich in die contacten zodanig over Ferotrans heeft uitgelaten dat dit Ferotrans onnodig heeft geschaad. Daarvan is geen sprake. Het is niet het handelen van NS, maar het nalaten van Ferotrans geweest dat haar in de positie heeft gebracht waar zij nu in verkeert. (onder 5.49)
ar. Dat NS vóór de ontbinding van de overeenkomsten (ook) contact heeft gehad met een of meer potentiële andere kopers van de treintoestellen is evenmin onrechtmatig jegens Ferotrans en levert ook geen wanprestatie op. (onder 5.50)
Het vonnis in het incident van 25 oktober 2022
as. Ferotrans heeft ook een incident op de voet van 843a Rv opgeworpen, inhoudende dat Ferotrans wenst dat NS inzage, afschrift of uittreksels aan haar verstrekt van alle correspondentie die is gevoerd tussen NS en derden die geïnteresseerd waren om de treintoestellen te kopen of te slopen vanaf het aangaan van de overeenkomsten tot en met 1 oktober 2019. Ferotrans heeft bij het verstrekken van die gegevens geen belang en de incidentele vordering wordt afgewezen. Ferotrans wordt veroordeeld in de kosten van het incident. (onder 5.51)
at. Ferotrans vordert betaling van een bedrag van € 9.900,– voor gemaakte kosten ter verkrijging van de EBR-2019. Aan die vordering legt Ferotrans – kort gezegd – het bepaalde in de art. 6:63 en/of 6:198 jo. 200 lid 1 BW ten grondslag. In artikel 6:63 BW is bepaald dat de schuldenaar (Ferotrans), binnen de grenzen der redelijkheid, recht heeft op vergoeding van de kosten die zij heeft moeten maken als gevolg van het verzuim van de schuldeiser. Ook als ervan zou worden uitgegaan dat NS de EBR-1998 aan Ferotrans had moeten verstrekken en in de nakoming van die verplichting is tekortgeschoten, wat het hof in het midden heeft gelaten, heeft Ferotrans geen recht op vergoeding van de door haar gemaakte kosten voor het verkrijgen van de EBR-2019. Daarvoor geldt dat die kosten door het (later intredende) verzuim aan de zijde van Ferotrans en de ontbinding van de overeenkomsten door NS onnodig zijn gemaakt. De grenzen van de redelijkheid verzetten zich daarom tegen een verplichting van NS om die kosten te vergoeden. De artikelen over zaakwaarneming (6:198 jo. 200 lid 1 BW) leiden niet tot een andere conclusie. Bij zaakwaarneming gaat het er namelijk om dat een partij het belang van een ander behartigt. Met het verkrijgen van de EBR-2019 diende Ferotrans haar eigen belang en niet dat van NS. Daar komt bij dat in artikel 6:198 BW staat dat een partij zich op redelijke grond inlaat met het belang van de andere partij. Die redelijke grond ontbreekt doordat de kosten voor het verkrijgen van de EBR-2019 onnodig zijn gemaakt, zoals al is overwogen. (onder 5.59)
De proceskostenveroordeling
au. Ferotrans zal tot betaling van de proceskosten in het principaal hoger beroep worden veroordeeld. NS zal tot betaling van de proceskosten in het incidentele hoger beroep worden veroordeeld. Het oordeel van de rechtbank over de kostenveroordeling blijft ook in stand. (onder 5.61 en 5.62)