ECLI:NL:PHR:2025:508

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
24/03485
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgmachtiging en rechtsbijstand in Wvggz-zaak met weigering advocaat

In deze zaak, die betrekking heeft op de Wet verplichte ggz (Wvggz), heeft de betrokkene tijdens de mondelinge behandeling van haar verzoek om een zorgmachtiging aangegeven dat zij niet wil dat haar toegevoegde advocaat aanwezig is. De rechtbank verleent een zorgmachtiging voor de duur van tien maanden, maar in cassatie wordt geklaagd dat de rechtbank niet heeft onderzocht of de betrokkene een andere advocaat wenste. De Procureur-Generaal concludeert dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd en teruggeworpen naar de rechtbank. De zaak is complex door de kwetsbare positie van de betrokkene en de juridische vereisten omtrent afstand van het recht op rechtsbijstand. De rechtbank had moeten vaststellen of de betrokkene daadwerkelijk afstand deed van haar recht op rechtsbijstand, en dit is niet voldoende gemotiveerd in de beschikking. De Hoge Raad heeft eerder bepaald dat afstand van rechtsbijstand niet te snel mag worden aangenomen, vooral niet in zaken die de vrijheid van kwetsbare personen in het geding hebben. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de rechtbank niet aan de vereisten heeft voldaan, wat leidt tot vernietiging van de beschikking.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/03485
Zitting2 mei 2025
CONCLUSIE
L.M. Coenraad
In de zaak
[betrokkene],
verzoekster tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. D. Rijpma,
tegen
de officier van justitie in het arrondissementsparket Amsterdam,
verweerder in cassatie,
hierna: de officier van justitie.

1.Inleiding en samenvatting

1.1
In deze Wvggz-zaak heeft betrokkene bij de voortgezette mondelinge behandeling van het verzoek om een zorgmachtiging meegedeeld dat zij niet wil dat de aan haar toegevoegde advocaat bij de zitting aanwezig is. De mondelinge behandeling vindt vervolgens plaats buiten aanwezigheid van een advocaat. De rechtbank verleent een zorgmachtiging voor de resterende duur van tien maanden.
1.2
In cassatie wordt mijns inziens terecht geklaagd dat uit het proces-verbaal van de voortgezette mondelinge behandeling en uit de bestreden beschikking niet blijkt dat de rechtbank heeft onderzocht of betrokkene toevoeging van een andere advocaat wenste. Ook wordt terecht geklaagd dat uit de bestreden beschikking niet blijkt dat is voldaan aan de door de Hoge Raad geformuleerde voorwaarden om afstand van het recht op rechtsbijstand te kunnen aannemen. De conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.

2.Feiten en procesverloop

2.1
Bij beschikking van 10 november 2023 is door de rechtbank Amsterdam ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend tot en met 10 mei 2024. [1]
2.2
Bij verzoekschrift, bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) ingekomen op 4 april 2024, heeft de officier van justitie verzocht ten aanzien van betrokkene een aansluitende zorgmachtiging te verlenen voor de duur van twaalf maanden, voor verschillende vormen van verplichte zorg.
2.3
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 25 april 2024. Daarbij zijn de raadsman van betrokkene en een psychiater en een verpleegkundige gehoord. Betrokkene is niet op de mondelinge behandeling verschenen. In het door mij ambtshalve opgevraagde proces-verbaal van deze mondelinge behandeling staat onder meer:

De raadsman:
Ik weet niet of betrokkene op de hoogte is van de zitting. Zij heeft mij vorige week een e-mail gestuurd waarin zij schreef dat de zitting in die week zou plaatsvinden. Ik heb daarop gereageerd met de mededeling dat die datum niet klopte en heb haar de juiste zittingsdatum doorgegeven. Sindsdien heb ik niets meer van betrokkene vernomen. Ondanks meerdere pogingen tot contact.
Ik verzoek de behandeling van het verzoek aan te houden (…)
Onderzocht moet worden of betrokkene afstand doet van het recht om gehoord te worden. Zij heeft naar mijn weten geen afstand gedaan en ik ben ook niet gemachtigd om namens betrokkene het woord te voeren. (…) Betrokkene moet in staat worden gesteld haar standpunt naar voren te brengen. Zij is het duidelijk niet eens met het verzoek. Daarom dient het aangehouden te worden. Dat de beslistermijn dan verloopt, daar is een mouw aan te passen door een korte verleng[ing] uit te spreken voor de duur van bijvoorbeeld twee weken.
(…)
Verpleegkundige:
Ik heb betrokkene afgelopen maandag gesproken bij een huisbezoek. Zij gaf aan te zullen kijken op de dag zelf of zij al dan niet aanwezig wilde zijn bij de mondelinge behandeling. (…)”
2.4
Bij beschikking van 25 april 2024 [2] heeft de rechtbank, zakelijk weergegeven, een zorgmachtiging verleend – voor de duur van twee maanden – tot en met uiterlijk 25 juni 2024, het meer verzochte aangehouden en bepaald dat de behandeling van het resterende deel van het verzoek wordt voortgezet op 20 juni 2024. Daarbij heeft de rechtbank, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“2.1. Betrokkene is niet ter zitting verschenen. Zij is naar behoren opgeroepen door de rechtbank en heeft – blijkens de track and trace – op 10 april 2024 voor ontvangst van de oproep getekend. Tevens heeft betrokkene de raadsman per e-mail benaderd over de mondelinge behandeling waarbij ze een andere datum heeft genoemd. De raadsman heeft haar toen geantwoord en de juiste zittingsdatum vermeld. Voorts heeft ook de ambulant verpleegkundige bij zijn laatste bezoek betrokkene op de datum en het tijdstip van de mondelinge behandeling gewezen. Betrokkene heeft toen geantwoord dat zij op de dag zelf wel zou kijken of ze wel of niet naar de zitting zou komen. Tot slot heeft de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling betrokkene proberen in te bellen. Betrokkene gaf echter geen gehoor. De rechtbank houdt het ervoor dat betrokkene, hoewel zij op de hoogte is van de mondelinge behandeling, niet bereid is zich te doen horen. Om die reden gaat de rechtbank voorbij aan [het] verzoek van de raadsman tot aanhouding van de mondelinge behandeling.
(…)
2.5. (…)
Betrokkene is zoals reeds in rechtsoverweging 2.1. is vermeld niet ter zitting verschenen. Ook heeft de raadsman geen inhoudelijk overleg met betrokkene kunnen plegen en is derhalve niet in staat om namens betrokkene het woord te voeren. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat het verlenen van een zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden, zoals door de officier van justitie is verzocht, op dit moment te verstrekkend is. De rechtbank is het met de raadsman eens dat betrokkene – hoewel dat in het onderhavige geval ook is gebeurd – in de gelegenheid moet worden gesteld op het verzoek te reageren. De rechtbank zal een zorgmachtiging verlenen voor de duur van twee maanden en houdt het verzoek voor het overige aan. De voortzetting van de behandeling zal plaatsvinden op het woonadres van betrokkene, althans op de plaats waar zij op dat moment verblijft, teneinde betrokkene in de gelegenheid te stellen alsnog te worden gehoord op het verzoek.”
2.5
De voortgezette mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 juni 2024. Daarbij zijn betrokkene en dezelfde psychiater en verpleegkundige (in opleiding) [3] als tijdens de eerste mondelinge behandeling gehoord. Het proces-verbaal van deze mondelinge behandeling vermeldt voor zover in cassatie van belang het volgende:
“Alvorens de zitting zou plaatsvinden bij betrokkene thuis deelt betrokkene mee dat zij niet wil dat de advocaat bij de zitting aanwezig is. Hij heeft haar belangen niet goed behartigd. De advocaat reageert hierop dat hij deze keuze heeft te respecteren en aldus niet bij de zitting aanwezig zal zijn.
De zitting vindt plaats buiten aanwezigheid van de advocaat.
Betrokkene deelt mee dat zij niets heeft aan de zorgmachtiging. Haar gezondheid is niet verbeterd sinds zij zorg ontvangt. Zij is ook niet op de rechtbankzitting van twee maanden geleden verschenen omdat zij het nut niet inzag om daar heen te gaan. Er wordt toch niet naar haar geluisterd. Betrokkene wil nu ook niet veel zeggen. Zij heeft last van haar keel en is daar nog herstellende van. Zij begrijpt de zorgmachtiging wel maar is het daar niet mee eens.
(…)
Na afloop van de zitting deelt de rechter aan de advocaat een korte samenvatting van de zitting mee en zijn beslissing.”
2.6
Bij beschikking van 20 juni 2024 [4] (hierna: de bestreden beschikking) heeft de rechtbank, kort weergegeven en voor zover in cassatie van belang, een zorgmachtiging verleend – voor de duur van tien maanden – tot en met uiterlijk 20 april 2025. Daarbij heeft de rechtbank, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:

1. Procesverloop
(…)
Voorafgaand aan de zitting heeft betrokkene ondubbelzinnig te kennen gegeven dat de advocaat er niet bij mag zijn en dat zij geen bijstand van een advocaat wenst.

2.Beoordeling

(…)
2.9. (…)
De advocaat heeft geen verweer kunnen voeren omdat betrokkene niet wilde dat de advocaat bij de zitting aanwezig was. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank de advocaat een korte samenvatting van het verloop van de zitting gegeven [en] hem de beslissing meegedeeld.”
2.7
Namens betrokkene is – tijdig – beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van 20 juni 2024. De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.

3.Bespreking van het cassatiemiddel

3.1
Het middel is – naar ik begrijp – gericht tegen de hiervoor onder 2.6 aangehaalde overweging van de rechtbank in r.o. 1. Onder het kopje “Klacht” lees ik drie klachten.
3.2
De
eerste klachtvoert aan dat niet blijkt dat de rechtbank heeft onderzocht of betrokkene − nu zij juridische bijstand door de aan haar toegevoegde advocaat ondubbelzinnig heeft geweigerd − toevoeging van een andere advocaat wenste. Voor zover dat wel is gebeurd, heeft de rechtbank niet in haar beschikking vermeld wat het resultaat van dat onderzoek is geweest, aldus de klacht.
3.3
De
tweede klachtgaat uit van de lezing dat de rechtbank van oordeel zou zijn dat toevoeging van een nieuwe advocaat binnen de (resterende) beslistermijn niet mogelijk was. In dat geval blijkt uit hetgeen de rechtbank heeft overwogen niet dat zij van dit oordeel mededeling heeft gedaan aan betrokkene, noch dat zij betrokkene erop heeft gewezen dat haar weigering om zich te laten bijstaan door de toegevoegde raadsman, ertoe kon leiden dat zij bij de behandeling van het verzoek niet door een advocaat zou worden bijgestaan, aldus de klacht.
3.4
De
derde klachtgaat uit van het geval dat de rechtbank betrokkene aldus heeft verstaan dat zij elke bijstand van een advocaat weigert. In dat geval blijkt uit hetgeen de rechtbank heeft overwogen niet dat is voldaan aan de voorwaarden om te kunnen aannemen dat betrokkene afstand heeft gedaan van het recht op rechtsbijstand, aldus de klacht.
3.5
Het oordeel van de rechtbank geeft blijk van een verkeerde rechtsopvatting of is niet (voldoende) begrijpelijk gemotiveerd, aldus besluit elk van de klachten.
3.6
Bij de bespreking van de klachten stel ik het volgende voorop.
3.7
Ingevolge artikel 1:7 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz geeft de rechter, indien een verzoekschrift voor een zorgmachtiging wordt voorbereid, onverwijld aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een last tot toevoeging van een advocaat aan een betrokkene, indien niet blijkt dat die betrokkene reeds een advocaat heeft. [5]
3.8
Over de situatie dat een betrokkene te kennen geeft niet (meer) door de toegevoegde advocaat te willen worden bijgestaan, heeft de Hoge Raad in zijn beschikking van 9 december 2022 het volgende overwogen: [6]
“Een met de kwetsbare positie van de betrokkene strokende uitleg van deze bepaling [art. 1:7 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz; A-G] , in verbinding met art. 1:7 lid 3 Wvggz en art. 44 lid 2 Sv, brengt mee dat indien de betrokkene te kennen geeft niet (meer) door de toegevoegde advocaat te willen worden bijgestaan, de rechter dient te onderzoeken of de betrokkene toevoeging van een andere advocaat wenst. De rechter dient in zijn beschikking van het resultaat van dit onderzoek te doen blijken.”
3.9
De Hoge Raad heeft in de hiervoor genoemde beschikking ook een overweging gewijd aan het geval dat een betrokkene elke bijstand van een advocaat weigert: [7]
“Voor het geval een betrokkene elke bijstand van een advocaat weigert, overweegt de Hoge Raad als volgt overeenkomstig zijn op art. 8 lid 3 Wet Bopz (oud) betrekking hebbende rechtspraak, [8] die haar betekenis voor de toepassing van art. 1:7 Wvggz heeft behouden.
Het doen van afstand van het recht op rechtsbijstand is als zodanig niet onverenigbaar met art. 1:7 Wvggz, noch met art. 5 EVRM. In zaken als de onderhavige, waarin het gaat om de onvrijwillige opname in een accommodatie van veelal kwetsbare personen met een psychische stoornis, mag afstand van het recht op rechtsbijstand evenwel niet te snel worden aangenomen. Die afstand mag alleen dan worden aangenomen als de betrokkene zijn wil daartoe in vrijheid heeft kunnen bepalen, die wil ondubbelzinnig kan worden vastgesteld, mede gelet op een mogelijke stoornis, en het doen van afstand in verhouding staat tot het belang van het recht dat daarmee wordt prijsgegeven.”
3.1
Indien de rechter aanneemt dat een betrokkene afstand doet van het recht op rechtsbijstand moet uit de beschikking blijken dat is voldaan aan de hiervoor onder 3.9 geciteerde voorwaarden. [9]
3.11
Ik keer terug naar de bespreking van het middel.
3.12
Bij die bespreking ga ik er, in navolging van het middel, van uit dat de advocaat in eerste aanleg op grond van artikel 1:7 Wvggz aan betrokkene is toegevoegd. De stukken van het geding en de beschikking van 25 april 2024 en de bestreden beschikking bevatten geen enkele aanwijzing dat de advocaat in eerste aanleg niet aan betrokkene zou zijn toegevoegd op grond van artikel 1:7 Wvggz, hoewel ook niet expliciet van een dergelijke toevoeging blijkt.
3.13
Vanwege de samenhang tussen deze klachten behandel ik
de eerste en de derde klachttegelijk. Beide klachten slagen.
3.14
Uit het proces-verbaal van de voortgezette mondelinge behandeling en uit de bestreden beschikking blijkt dat betrokkene geen bijstand wilde van haar advocaat. De rechtbank diende daarom te onderzoeken of betrokkene toevoeging van een andere advocaat wenste (zie hiervoor onder 3.8).
3.15
De, naar ik begrijp, bestreden overweging in r.o. 1 luidt als volgt:
“Voorafgaand aan de zitting heeft betrokkene ondubbelzinnig te kennen gegeven dat de advocaat er niet bij mag zijn en dat zij geen bijstand van een advocaat wenst.”
3.16
Het slot van deze overweging (“en dat zij geen bijstand van een advocaat wenst”) zou wellicht als resultaat van het onder 3.14 bedoelde onderzoek opgevat kunnen worden. Uit het proces-verbaal van de voortgezette mondelinge behandeling [10] en uit de bestreden beschikking blijkt echter niet dat de rechtbank heeft onderzocht of betrokkene toevoeging van een andere advocaat wenste. Zonder nadere motivering is dan ook onbegrijpelijk hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen. Daarmee slaagt de eerste klacht.
3.17
Bedoeld slot van de overweging lijkt er in ieder geval op te wijzen dat de rechtbank betrokkene aldus heeft verstaan dat zij elke bijstand van een advocaat weigert. Uit hetgeen de rechtbank heeft overwogen, blijkt echter niet dat aan de hiervoor onder 3.9 geciteerde voorwaarden om afstand van het recht op rechtsbijstand te kunnen aannemen, is voldaan. Daarmee slaagt ook de derde klacht.
3.18
De
tweede klachtfaalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Noch het proces-verbaal, noch de bestreden beschikking biedt mijns inziens aanknopingspunten voor de lezing dat de rechtbank van oordeel was dat toevoeging van een andere advocaat binnen de resterende beslistermijn niet mogelijk was. [11]
3.19
Nu de eerste en de derde klacht slagen, kan de bestreden beschikking niet in stand blijven.

4.Conclusie

De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Blijkend uit het verzoekschrift van de officier van justitie van 4 april 2024.
2.ECLI:NL:RBAMS:2024:7580, mondelinge uitspraak van 25 april 2024, schriftelijk uitgewerkt en ondertekend op 13 mei 2024.
3.Naar blijkt uit de bestreden beschikking, r.o. 1.
4.ECLI:NL:RBAMS:2024:5748, mondelinge uitspraak van 20 juni 2024, schriftelijk uitgewerkt en ondertekend op 2 juli 2024.
5.Zie nader over dit systeem van toevoegingen en het uitgangspunt van kosteloze rechtsbijstand in Wvggz-procedures waarbij de vrijheid van de betrokkene in het geding is: HR 19 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:48,
6.HR 9 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1837,
7.HR 9 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1837,
8.Voetnoot 2 op deze plaats in de geciteerde tekst luidt: “Zie HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:146, rov. 3.5 met verwijzing naar EHRM 24 april 2012, nr. 1413/05 (
9.Zo blijkt uit HR 9 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1837,
10.Zie hiervoor onder 2.5.
11.Vgl. HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3663,