ECLI:NL:HR:2022:1837

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
22/03303
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgmachtiging en de rol van de advocaat in het Wvggz-proces

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De betrokkene, die in eerste instantie juridische bijstand had geweigerd, stelde dat de rechter had moeten onderzoeken of hij behoefte had aan een andere advocaat. De rechtbank Noord-Nederland had eerder een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, maar de Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet had voldaan aan de vereisten om te onderzoeken of de betrokkene een andere advocaat wenste. De Hoge Raad benadrukte dat in gevallen van onvrijwillige opname van kwetsbare personen, afstand van het recht op rechtsbijstand niet te snel mag worden aangenomen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling. Deze uitspraak onderstreept de noodzaak voor rechters om zorgvuldig om te gaan met de rechten van betrokkenen in het kader van de Wvggz.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/03303
Datum9 december 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: J.A.J. Leeman,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT NOORD-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.

1.Procesverloop in cassatie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/18/213872 FA RK 22-2043 van de rechtbank Noord-Nederland van 7 juni 2022.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de advocaat-generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging en terugwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze zaak gaat het om de behandeling door de rechter van een verzoek om een zorgmachtiging als bedoeld in art. 6:4 Wvggz. De vraag in cassatie is of ingeval de betrokkene voorafgaand aan de mondelinge behandeling bijstand van de aan hem toegevoegde advocaat heeft geweigerd, de rechter moet onderzoeken of de betrokkene toevoeging van een andere advocaat wenst en het resultaat van dat onderzoek in de beschikking moeten opnemen.
2.2.1
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een zorgmachtiging als bedoeld in art. 6:4 Wvggz te verlenen voor de duur van zes maanden.
2.2.2
Tijdens de mondelinge behandeling is onder anderen betrokkene gehoord. In het proces-verbaal van deze zitting wordt onder meer vermeld:
“Voorafgaand aan de inhoudelijke mondelinge behandeling heeft betrokkene uitdrukkelijk juridische bijstand door mr. W. Spijkstra geweigerd. Betrokkene geeft aan dat hij niet wil werken met het gepruts van deze advocaat en de zaak zelf heeft voorbereid. De rechter vangt hierop de mondelinge behandeling aan buiten de aanwezigheid van een advocaat.”
2.3
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden verleend. Over de aan betrokkene te verlenen juridische bijstand heeft de rechtbank in rov. 1.4 overwogen als volgt:
“Betrokkene heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling uitdrukkelijk juridische bijstand van de aan hem toegevoegde advocaat geweigerd daarbij aangevend zelf het woord te zullen voeren.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het cassatiemiddel is gericht tegen de hiervoor in 2.3 aangehaalde overweging van de rechtbank. Het voert aan dat als een betrokkene bij de behandeling van een verzoek tot een machtiging tot het verlenen van verplichte zorg als bedoeld in art. 6:4 Wvggz verklaart geen bijstand te willen van de aan hem toegevoegde raadsman, de rechter gehouden is om te onderzoeken of de betrokkene een andere raadsman wenst en gehouden is om in zijn beschikking blijk te geven van het resultaat van dat onderzoek. Uit de bestreden beschikking volgt niet dat de rechtbank dit onderzoek heeft verricht, althans dat de rechtbank betrokkene dienaangaande nadere vragen heeft gesteld. Voorts had de vraag naar de (mate van) wilsbekwaamheid van betrokkene aan de orde moeten komen, temeer nu in het onderzoek dat in het kader van de crisismaatregel is uitgevoerd, is vastgesteld dat betrokkene niet goed voor zijn belangen kon opkomen. De beslissing van de rechtbank is daarom onjuist of onbegrijpelijk, aldus het middel.
3.2
Ingevolge art. 1:7 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz geeft de rechter, indien een verzoekschrift voor een zorgmachtiging wordt voorbereid, onverwijld aan het bestuur van de raad voor de rechtsbijstand een last tot toevoeging van een advocaat aan de betrokkene, indien niet blijkt dat de betrokkene reeds een advocaat heeft. Een met de kwetsbare positie van de betrokkene strokende uitleg van deze bepaling, in verbinding met art. 1:7 lid 3 Wvggz en art. 44 lid 2 Sv, brengt mee dat indien de betrokkene te kennen geeft niet (meer) door de toegevoegde advocaat te willen worden bijgestaan, de rechter dient te onderzoeken of de betrokkene toevoeging van een andere advocaat wenst. De rechter dient in zijn beschikking van het resultaat van dit onderzoek te doen blijken. [1]
3.3
Voor het geval een betrokkene elke bijstand van een advocaat weigert, overweegt de Hoge Raad als volgt overeenkomstig zijn op art. 8 lid 3 Wet Bopz (oud) betrekking hebbende rechtspraak [2] , die haar betekenis voor de toepassing van art. 1:7 Wvggz heeft behouden.
Het doen van afstand van het recht op rechtsbijstand is als zodanig niet onverenigbaar met art. 1:7 Wvggz, noch met art. 5 EVRM. In zaken als de onderhavige, waarin het gaat om de onvrijwillige opname in een accommodatie van veelal kwetsbare personen met een psychische stoornis, mag afstand van het recht op rechtsbijstand evenwel niet te snel worden aangenomen. Die afstand mag alleen dan worden aangenomen als de betrokkene zijn wil daartoe in vrijheid heeft kunnen bepalen, die wil ondubbelzinnig kan worden vastgesteld, mede gelet op een mogelijke stoornis, en het doen van afstand in verhouding staat tot het belang van het recht dat daarmee wordt prijsgegeven.
3.4
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling en uit rov. 1.4 van de bestreden beschikking blijkt dat betrokkene juridische bijstand van de aan hem toegevoegde advocaat uitdrukkelijk heeft geweigerd. De rechtbank diende dus te onderzoeken of betrokkene toevoeging van een andere advocaat wenste (zie hiervoor in 3.2). Uit het proces-verbaal en uit de beschikking blijkt niet dat de rechtbank dit heeft onderzocht. Voor zover dat wel is gebeurd, heeft de rechtbank niet in haar beschikking vermeld wat het resultaat van dat onderzoek is geweest.
Ingeval de rechtbank betrokkene aldus heeft verstaan dat hij elke bijstand van een advocaat weigert, blijkt uit hetgeen de rechtbank heeft overwogen niet dat aan de hiervoor in 3.3 genoemde voorwaarden om afstand te kunnen aannemen, is voldaan.
De op het voorgaande gerichte klachten slagen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 7 juni 2022;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.H. Sieburgh, als voorzitter, A.E.B. ter Heide en S.J. Schaafsma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
9 december 2022.

Voetnoten

1.HR 16 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1214, rov. 3.2.
2.Zie HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:146, rov. 3.5 met verwijzing naar EHRM 24 april 2012, nr. 1413/05 (