Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
2 februari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek om een voorlopige machtiging op basis van de Wet Bopz. De zaak betreft een betrokkene die zonder bijstand van een advocaat is gehoord tijdens de mondelinge behandeling. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had op 26 juni 2017 een voorlopige machtiging verleend voor opname in een psychiatrisch ziekenhuis. De betrokkene heeft hiertegen cassatie ingesteld, waarbij de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekte tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank en terugwijzing naar die rechtbank.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist zonder dat de betrokkene werd bijgestaan door een advocaat. Het recht op rechtsbijstand is van groot belang, vooral in zaken die de vrijheidsbeneming van kwetsbare personen betreffen. De Hoge Raad benadrukte dat afstand van het recht op rechtsbijstand niet te snel mag worden aangenomen en dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd dat aan de voorwaarden voor afstand van dit recht was voldaan. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling.
Deze uitspraak onderstreept de noodzaak van rechtsbijstand in procedures die de vrijheidsbeneming van personen met geestelijke gezondheidsproblemen aangaan, en bevestigt dat de rechter zorgvuldig moet omgaan met de rechten van betrokkenen in dergelijke situaties.