Conclusie
1.Inleiding
2.Feiten
de gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt” maar dit in het dictum niet is uitgewerkt, heeft [betrokkene 1] de voorzieningenrechter gevraagd aanvullend op dit onderdeel te beslissen. Bij griffiersbrief van 18 mei 2015 werd aan partijen meegedeeld dat rechtsoverweging 5.9 een kennelijke verschrijving is en dat de dwangsom niet anders komt te luiden.
Om onduidelijkheid over de omvang van de verbeurde dwangsom en mogelijk verdere executiegeschillen te voorkomen, wordt nog het volgende overwogen. Tussen partijen is niet in geschil dat [betrokkene 1] de telefoon op 29 mei 2015 aan SDK heeft geretourneerd. Dat betekent dat, zoals SDK terecht heeft aangevoerd, [betrokkene 1] pas op 29 mei 2015 volledig aan de in het vonnis van 10 maart 2015 gegeven en bij vonnis van 12 mei 2015 in stand gelaten veroordeling tot teruggave van de goederen heeft voldaan. (...) De volledige dwangsom van € 5.000,- per dag is dus tot 29 mei 2015 verbeurd. Wel volgt uit het vonnis van 10 maart 2015 dat de dwangsom is opgelegd voor elke dag dat [betrokkene 1] zijn verplichtingen niet nakomt, maar niet voor elk deel daarvan. Dat betekent dat anders dan door de raadsman van SDK ter zitting voorgerekend, de dagen 12 mei en 29 mei bij de berekening van de totaal verbeurde dwangsom niet kunnen worden meegenomen. [betrokkene 1] heeft derhalve in beginsel gedurende een periode van 16 dagen (13 mei tot en met 28 mei) de opgelegde dwangsom van € 5.000,- per dag verbeurd hetgeen neerkomt op een bedrag van € 80.000,-.”
3.Procesverloop
Eerste aanleg
veroordeelt [eiser] om aan SDK te betalen € 80.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 31 december 2015 tot de dag van voldoening” door het hof is vervangen door de zinsnede: “
veroordeelt [eiser] om aan SDK te betalen € 15.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 31 december 2015 tot de dag van voldoening”. SDK is veroordeeld in de kosten van het incidenteel hoger beroep. Aan deze oordelen heeft het hof het hiernavolgende ten grondslag gelegd.
De aansprakelijkheid van [eiser]
Zie bijgaand het vonnis in verzet. De auto dient te worden geretourneerd. De betekende dagvaarding met producties waarin de auto wordt vermeld kunt u terugvinden in uw systeem onder dossiernummer A11150903.
Herleven van de dwangsommen
Het kort gedingvonnis van 8 juli 2015
Waarschuwing voor de korte verjaringstermijn
Omvang van de vordering op [eiser]
4.Bespreking van het cassatiemiddel
nietgaat over de betekenis (in het algemeen of in deze zaak) van de uitspraken van het Benelux-Gerechtshof (BenGH) die het hof in r.o. 3.7 tot en met 3.9 van het bestreden arrest heeft besproken. [eiser] klaagt in cassatie niet over het oordeel van het hof dat uit deze uitspraken volgt dat er, na het verzetvonnis, opnieuw betekend moest worden aan [eiser] alvorens dwangsommen konden worden verbeurd. Evenmin gaat het in cassatie over het oordeel van het hof dat [eiser] is tekortgeschoten door SDK niet uitdrukkelijk en schriftelijk te waarschuwen voor de korte verjaringstermijn (r.o. 3.14 en 3.15).
in dit gevalde deurwaarder niet uit de e-mail van [eiser] van 19 mei 2015 hoefde af te leiden dat opnieuw betekend moest worden en dat daarom [eiser] niet mocht aannemen met de e-mail te kunnen volstaan en moest nagaan of (hernieuwde) betekening had plaatsgevonden. Overigens suggereert het subonderdeel dat het hof heeft overwogen dat [eiser] “
aan de deurwaarder opdracht heeft gegeven om tot betekening (…) over te gaan”. Dat heeft het hof evenwel niet overwogen. Ook in dat opzicht mist het subonderdeel dus feitelijke grondslag. [5]
dátdeze dat ook zo heeft begrepen, blijkens diens e-mail van 26 mei 2015, zoals geciteerd in § 18 van de memorie van grieven: “
Geachte [eiser] , Ik bericht u hierbij dat de advocaat van de wederpartij heeft toegezegd datdeze weekaan alle verplichtingen zal worden voldaan. Hierbij is uitdrukkelijk vermeld dat dit de laatste kans is van [betrokkene 1] . Als niet aan voornoemde wordt voldaan, zullen wij volgende week doorpakken en de dwangsommen opeisen.” [6]
dat[eiser] na het verzenden van de betreffende e-mail een vervolgactie heeft ondernomen en contact met de deurwaarder heeft opgenomen, zoals door [eiser] gemotiveerd is gesteld. [8] Het hof zou dat ook zelf in r.o. 3.9 hebben overwogen: “
Hij heeft immers op verschillende momenten contact gehad met de deurwaarder over de executie (...)”, maar zulks blijkt volgens het subonderdeel ook uit de e-mail van de deurwaarder van 26 mei 2015, zoals geciteerd in § 18 van de memorie van grieven en dan met name de passage: “
Ik verzoek u daarom nog even geduld te hebben in deze zaak”.
Hij had minstens kort daarna moeten checken bij de deurwaarder of de betekening had plaatsgevonden.”
Geachte [eiser] , Ik bericht u hierbij dat de advocaat van de wederpartij heeft toegezegd dat deze week aan alle verplichtingen zal worden voldaan. Hierbij is uitdrukkelijk vermeld dat dit de laatste kans is van [betrokkene 1] . Als niet aan voornoemde wordt voldaan, zullen wij volgende week doorpakken en de dwangsommen opeisen. Ik verzoek u daarom nog even geduld te hebben in deze zaak.” [9] Het subonderdeel vermeldt in aansluiting hierop dat [eiser] concreet heeft gesteld dat de advocaat van [betrokkene 1] consequent vanaf 13 mei 2015 heeft toegezegd dat voldaan zou worden aan het vonnis en dat dat vervolgens ook is gebeurd op 29 mei 2015. Anders dan het hof heeft overwogen, is alleszins te billijken dat [eiser] dat naar aanleiding van die mededeling (die hem via de deurwaarder heeft bereikt) wilde afwachten, zonder verdere onnodige kosten te maken.
in deze situatie” verdedigbaar is dat [eiser] niet direct overging tot (betekening en) verdere executie, maar eerst de uitkomst van het verzoek van de advocaat van [betrokkene 1] wilde afwachten, alsmede met r.o. 3.12, waarin het hof met juistheid heeft overwogen dat voor onmiddellijke betekening geen noodzaak bestond, “
want het ging alleen nog om de telefoon met simkaart en de autosleutels. SDK had de auto immers al vanaf 16 mei 2015 in haar bezit.”
onmiddellijke betekening” in r.o. 3.12 heeft het bedoeld: onmiddellijke betekening op 19 mei 2015. Het hof overweegt dat [eiser] een dag later had kunnen controleren of de deurwaarder had betekend. Dat is “kort daarna” en dus niet strijdig met wat het hof in r.o. 3.9 heeft overwogen.
Geachte [eiser] , Ik bericht u hierbij dat de advocaat van de wederpartij heeft toegezegd dat deze week aan alle verplichtingen zal worden voldaan (...)”. Volgens het subonderdeel laat dit geen andere conclusie toe, dan dat de deurwaarder zeker niet reeds op 20 mei 2015 tot betekening zou zijn overgegaan, hetgeen [eiser] niet kan worden verweten.
de bedoelingwas van [eiser] , met zijn verzoek tot executie van 19 mei 2015, om te bewerkstelligen dat [betrokkene 1] dwangsommen verschuldigd zou zijn bij niet-voldoening aan de veroordeling. [eiser] verzocht de deurwaarder tot “
het executeren van de inmiddels volledig vervallen dwangsommen” (r.o. 3.9). Hij wist alleen niet dat daarvoor hernieuwde betekening nodig was (r.o. 3.9). De bestreden overweging van het hof kan voorts niet los worden gezien van de overwegingen van het hof over de vraag of [eiser] reeds op 12 mei 2015, de dag waarop het verzetvonnis bekend werd, had moeten betekenen (r.o. 3.10). De executie was, in verband met het verzoek van de advocaat van [betrokkene 1] aan de rechtbank om het verzetvonnis te verduidelijken op het punt van de dwangsommen (r.o. 2.2), al ruim een week eerder in de wacht gezet in afwachting op de reactie van de rechtbank. Ondertussen was de mogelijke verschuldigdheid van dwangsommen van belang voor SDK (r.o. 3.16: “
Bovendien ademt het dossier een houding van SDK tegenover [betrokkene 1] , die erop duidde dat zij de zaak niet wilde laten rusten. Dat blijkt immers ook uit haar actie in 2020, toen zij alsnog achter [betrokkene 1] aanging om de verbeurde dwangsommen te incasseren”). Ten slotte wijs ik erop dat het verstekvonnis van 10 maart 2015 op 12 maart 2015 aan [betrokkene 1] werd betekend. [10] Daar heeft dus ook maar een dag tussen gezeten. De e-mail van de deurwaarder van 26 mei 2015 maakt het voorgaande niet anders. Die e-mail houdt niet in een verzoek tot het voorlopig achterwege laten van betekening (nodig om dwangsommen te kunnen innen), maar een verzoek tot het wachten met het daadwerkelijk executeren van de vonnissen.
akte overlegging producties(in eerste aanleg), alsmede op randnummer 109 van de
memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep alsmede akte wijziging (vermeerdering) eis. De stellingen van [eiser] waar het onderdeel naar verwijst, vallen in het niet bij de met stukken onderbouwde stellingen van SDK. Een deel van de stellingen van [eiser] , waar het onderdeel naar verwijst, ziet overigens niet op de situatie in 2020, maar op de situatie in 2015.
Ten derde is de vraag wat [betrokkene 1] had gedaan in het geval het verzetvonnis niettemin zou zijn betekend met de mededeling dat dwangsommen zouden gaan verbeuren. [betrokkene 1] zou ook in dat geval hebben voldaan aan de hoofdveroordeling, nog voordat dwangsommen zouden verbeuren. [betrokkene 1] is die verplichting nagekomen, zelfs zonder dat een betekening plaatsvond.” Volgens het onderdeel is het hof ten onrechte voorbijgegaan aan deze essentiële stelling.
Ten derde’) waarmee een specifiek standpunt [11] van SDK wordt bestreden, te weten het standpunt dat [eiser] direct al op 13 mei 2015 de deurwaarder had moeten instrueren over te gaan tot executie, dat wil zeggen zonder de griffiersbrief af te wachten, houdt echter wel nadrukkelijk dat causaliteitsverweer in. Het lijkt erop dat het hof de hypothetische situatie die zonder de normschending van [eiser] zou hebben bestaan niet heeft ingeschat (wanneer zou [betrokkene 1] dan hebben voldaan aan de hoofdveroordeling?), maar dat het hof eenvoudig is uitgegaan van de eerder door het hof vastgestelde feitelijke situatie ( [betrokkene 1]
heeftvoldaan op 29 mei 2015). [12] Het hof had bij de inschatting van de hypothetische situatie zonder de normschending van [eiser] weliswaar een aanzienlijke mate van vrijheid (het gaat immers om een inschatting), maar omdat de door [eiser] op dit punt ingenomen stelling impliceert dat [betrokkene 1] in de hypothetische situatie zonder de normschending van [eiser]
eerder danop 29 mei 2015 volledig zou hebben voldaan aan de veroordeling in het verstekvonnis en het verzetvonnis, mocht het hof aan die stelling mijns inziens niet voorbijgaan.
Een verjaring staat een beroep aan verrekening niet in de weg. [betrokkene 1] had en heeft meer dan Euro 80.000,-- te vorderen en te verrekenen met de VOF”.
SDK heeft tot slot gesteld dat er geen sprake is van een verrekenbare vordering van [betrokkene 1] op SDK. De vennoten hebben maximaal € 1.000,- aan kapitaal ingebracht in de onderneming en [betrokkene 1] heeft hier na uittreding geen aanspraak op gemaakt. Bovendien heeft [betrokkene 1] na sommatiein 2020de proceskosten voldaan en deze niet verrekend met de door [eiser] veronderstelde vordering van [betrokkene 1] op SDK.”[onderstreping door mij, A-G] Ik neem aan dat het hof deze afdoening door de rechtbank voldoende heeft gevonden en de stellingen van [eiser] aangaande de mogelijkheid van verrekening verder niet essentieel heeft geacht. De omstandigheden dat [betrokkene 1] na uittreding geen aanspraak heeft gemaakt op het door hem in de v.o.f. ingebrachte kapitaal en ook in 2020 de bij hem in rekening gebrachte proceskosten niet verrekend heeft, duiden erop dat de veronderstelling van [eiser] dat [betrokkene 1] een vordering heeft op SDK, ongegrond is.
NJ1991/725, HR 11 februari 2002 [bedoeld zal zijn 15 november 2002, A-G], ECLI:NL:HR:2002:AE9400,
NJ2004/410 en HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0431,
NJ2007/59. Met betrekking tot dit punt zou het bovendien ten onrechte zijn voorbijgegaan aan essentiële stellingen van [eiser] . [eiser] heeft uitdrukkelijk gesteld dat de deurwaarder na 29 mei 2015 niet meer wilde overgaan tot het opeisen van de dwangsommen, omdat op dat moment aan de hoofdveroordeling was voldaan en hij kennelijk (en terecht) niet bereid was om achteraf dwangsommen op te eisen, hetgeen [eiser] niet kan worden verweten.
Wanneer in een executiegeschil de vraag moet worden beantwoord of dwangsommen zijn verbeurd, moet de executierechter onderzoeken of de door de rechter verlangde prestatie waaraan de dwangsom als sanctie is verbonden, is verricht. In het executiegeschil heeft de rechter dus niet tot taak de rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen (HR 15 november 2002, nr. R01/062HR, NJ 2004, 410).” Dit gaat over de vraag wat de executierechter moet onderzoeken als betwist wordt dat dwangsommen zijn verschuldigd. Dat speelt hier niet.