Conclusie
1.Inleiding
2.Het eerste middel
1. Een proces-verbaal van aangifted.d. 13 december 2018, van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2018334309-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 10-14):
het hof begrijpt: 12 december 2018) al afgesproken met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Ik ken ze niet goed, maar ken ze van gezicht. [betrokkene 1] zei tegen mij dat ik morgen wel een mijertje (het hof begrijpt: 100 euro) kon verdienen. [betrokkene 1] zei dat ik hem even heen- en weer hoefde te brengen naar de buurt van [plaats] .
- Ik reed. [betrokkene 1] zat op de bijrijdersstoel naast mij en [betrokkene 2] zat achterin, achter de bijrijder [betrokkene 1] .
- [betrokkene 1] had een tas, kleur herinner ik mij iets van bruine kleur, die had hij in zijn hand.
10.De verklaring van verdachte.
opzettelijkbehulpzaam zijn bij en
opzettelijkgelegenheid verschaffen tot het plegen van een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op dat behulpzaam zijn bij of het gelegenheid verschaffen tot het misdrijf, maar ook dat het opzet van de verdachte al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het betreffende misdrijf. [1] Uit art. 47, 48 en 49 Sr, gelezen in onderlinge samenhang, volgt dat enerzijds ten aanzien van de medeplichtige bij de bewezenverklaring en kwalificatie moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook als het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan, en dat anderzijds het maximum van de aan de medeplichtige op te leggen straf een derde minder bedraagt dan het maximum van de straf gesteld op het misdrijf dat de medeplichtige voor ogen stond. Als het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) is gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht voldoende verband houden met het gronddelict. Of van zo’n voldoende verband sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Een algemene regel daarover laat zich dus lastig formuleren. In de regel zal echter kunnen worden aangenomen dat dit verband bestaat als het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict, bijvoorbeeld bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Ook in andere gevallen kan sprake zijn van voldoende verband met het gronddelict. Daarbij zijn de aard van het gronddelict, de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang. [2]
ten eerstemet een aantal klachten tegen het oordeel van het hof dat het niet anders kan dan dat de verdachte de instructie heeft gekregen om de auto van de slachtoffers te achtervolgen. In dat kader wordt in de toelichting op het middel onder meer aangevoerd dat:
uit de aangiftesvolgt dat de auto’s gelijktijdig zijn aangekomen bij de woning van [aangeefster] . Uit de verklaringen van de slachtoffers volgt enkel dat de daders op hen kwamen afrennen toen zij uitstapten. Hieruit volgt dus inderdaad niet dat de verschillende auto’s gelijktijdig zijn aangekomen. Op zich klaagt het middel hierover terecht. Dat leidt echter niet tot cassatie. Uit de bewijsmiddelen blijkt namelijk het volgende. De verdachte heeft verklaard dat de daders veertig seconden, dan wel een minuut, na het moment dat zij in de auto van de verdachte aankwamen in [plaats] en uitstapten, terug kwamen rennen en weer instapten. Uit de verklaring van [aangeefster] blijkt dat haar woning zich bevond aan het einde van de [b-straat] en dat [aangever ] de auto zo dicht mogelijk bij de trap van haar appartementencomplex heeft geparkeerd. [aangever ] heeft verklaard dat de daders na de diefstal over de [b-straat] in de richting van de [a-straat] renden om daar vervolgens rechtsaf te slaan. Hij is achter hen aangerend en zag op de hoek van de [a-straat] dat de daders een auto in stapten. Gelet op het door de verdachte genoemde tijdsbestek en het feit dat de daders te voet nog een stuk moesten afleggen voordat zij de woning van [aangeefster] bereikten en kwamen aanrennen, is het oordeel van het hof dat de verdachte en daders gelijktijdig met de slachtoffers zijn aangekomen bij (lees: in de buurt van) het huis van [aangeefster] niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd. De verdachte heeft dus geen belang bij zijn klacht.
aanvankelijkniet wist wat hij ging doen. De overige onderdelen van de verklaringen van de verdachte zijn ook niet in strijd met de redenering van het hof. Met het vaststellen van de omstandigheden dat de verdachte moest stoppen voor een moment waarop [betrokkene 2] op zijn telefoon afspraken maakte, dat [betrokkene 1] tegen hem zei welke weg hij moest rijden en dat [betrokkene 1] aangaf waar de verdachte moest stoppen is namelijk nog niet uitgesloten dat de verdachte van de daders
ookde instructie heeft gekregen de auto van de slachtoffers te achtervolgen.
ten tweedemet verschillende klachten opkomt tegen de laatste alinea van de bewijsoverwegingen van het hof, waarin het hof op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van bepaalde omstandigheden tot de conclusie komt dat de verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet had op het gronddelict (diefstal met geweld).
v.tot uitgangspunt dat de bewezenverklaring ontoereikend zou zijn gemotiveerd indien uit de bewijsvoering van het hof slechts zou kunnen volgen dat de verdachte opzet had op diefstal zonder geweld. Dat is onjuist. Zoals eerder opgemerkt is voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid immers niet noodzakelijk dat het opzet van de medeplichtige (volledig) is gericht op het gronddelict, zolang het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht voldoende verband houdt met het gronddelict. Indien het gronddelict diefstal met geweld betreft, is voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid daarom voldoende dat het opzet van de medeplichtige enkel op een diefstal zonder geweld was gericht. [4] Onder de omstandigheden van deze zaak lijkt het mij overigens wel zo te zijn dat voorwaardelijk opzet op diefstal van de medeplichtige, ook diens opzet op het daarbij te gebruiken geweld impliceert. Wanneer iemand het voornemen heeft op klaarlichte dag op straat goederen bij personen weg te nemen, ligt het namelijk zeer voor de hand dat daarbij ook geweld zal worden gebruikt, zoals het hof met het noemen van de hiervoor besproken algemene ervaringsregel duidelijk heeft willen maken.