ECLI:NL:PHR:2025:1389

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
15 december 2025
Zaaknummer
24/03538
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1966, bij arrest van 5 september 2024 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld voor medeplegen van opzettelijke brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek. De zaak heeft samenhang met een andere zaak (23/04318) en de verdachte heeft cassatie ingesteld. De conclusie van de procureur-generaal, D.J.M.W. Paridaens, is dat het middel faalt. De klacht van de verdediging is dat het bewezenverklaarde medeplegen onvoldoende gemotiveerd is, omdat er geen nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte kan worden afgeleid. Het hof heeft echter vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor gezamenlijke uitvoering van de brandstichting. De getuige heeft gezien hoe de verdachte en de medeverdachte zich verdacht gedroegen en samenwerkten. De verdachte heeft het vuur aangestoken, terwijl de medeverdachte de vluchtauto haalde. Het hof concludeert dat er sprake is van medeplegen, ook al heeft de medeverdachte niet zelf de brand gesticht. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep, en er zijn geen gronden voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/03538
Zitting16 december 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 5 september 2024 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [1] wegens “medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak 23/04318. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Namens de verdachte heeft D.N. de Jonge, advocaat in Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel bevat de klacht dat het bewezenverklaarde medeplegen (van opzettelijke brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is) ontoereikend, dan wel onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd, nu uit de bewijsvoering niet zonder meer een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte kan worden afgeleid.
2.2
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 23 januari 2022 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, ten gevolge waarvan
- in de personenauto [kenteken 1] , toebehorende aan [aangever] , brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor de naast geparkeerde voertuigen en goederen te duchten was.”
2.3
Het hof heeft het namens de verdachte gevoerde bewijsverweer in het bestreden arrest als volgt samengevat en verworpen: [2]

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van brandstichting. Daartoe heeft zij - kort samengevat en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat geen sprake is geweest van een vooropgezet plan en dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn zoon, [medeverdachte] . De verdediging heeft zich gerefereerd ten aanzien van het plegen van de brandstichting.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde medeplegen van brandstichting wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Feiten en omstandigheden
Het hof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
[aangever] heeft aangifte gedaan van brandstichting en vernieling van zijn auto, een Toyota C-HR met het [kenteken 1] . Aangever heeft de auto op 20 januari 2022 onbeschadigd achtergelaten op een bij zijn woning behorende parkeerplaats aan [a-straat] te [plaats] . Vervolgens wordt hij op 23 januari 2022, om 05:30 uur in kennis gesteld dat zijn auto in brand staat. Als hij bij zijn auto aankomt en de brand geblust is, ziet hij dat het kleine driehoekvormige ruitje van de portier rechtsvoor is ingeslagen. Een groot gedeelte van het interieur is verbrand/gesmolten.
[getuige] , woonachtig op [a-straat 1] te [plaats] , is in de nacht van 23 januari 2022 op zijn balkon een sigaret aan het roken. Vanuit zijn balkon heeft hij vrij zicht op de doorgaande weg [a-straat] . Het is donker, maar de straatverlichting brandt en het zicht is goed. Op een gegeven moment ziet hij een witte personenauto aan komen rijden uit de richting van de [b-straat] . Deze personenauto valt hem op omdat deze niet over de weg rijdt maar over het fietspad. Hij ziet dat het een witte personenauto betreft van het merk Toyota, type Yaris. Hij ziet dat de bestuurder de auto parkeert op de parkeerplaats van de flat naast zijn woning. Na enige tijd ziet hij twee mannen aan komen lopen vanuit de richting van die parkeerplaats. Hij ziet de mannen over het fietspad lopen in de richting van de hogere nummers. Hij omschrijft de mannen als volgt:
Verdachte 1:
- Fors gebouwd
- Blanke huidskleur
- capuchon op zijn hoofd
- gympies
Verdachte 2:
- Lange groene jas
- Capuchon op zijn hoofd
- Blanke huidskleur
- Grijze joggingsbroek
[getuige] hoort de mannen praten in een voor hem onbekende buitenlandse taal. Hij ziet de mannen lopen over het fietspad en ziet dat zij vervolgens ter hoogte van een witte Toyota, type C-HR blijven staan. Hij herkent dit type auto omdat hij een soortgelijke auto heeft. Vervolgens ziet hij de mannen naar de auto lopen. Beide mannen kijken in de auto en tevens ziet hij ze de omgeving scannen, kennelijk om te kijken of zij worden gezien. De mannen lopen daarna terug naar het fietspad en staan weer even te praten in een buitenlandse taal.
Daarna ziet [getuige] verdachte 2 teruglopen in de richting van de auto waar mee zij gekomen zijn. Verdachte 1 blijft eerst op het fietspad staan, maar loopt toch weer terug in de richting van de witte Toyota. Omdat [getuige] het verdacht vindt doet hij zijn jas aan en loopt naar beneden om naar buiten te gaan. Als hij beneden komt ziet hij rookontwikkeling bij de witte Toyota. Hij ziet tevens de witte Toyota Yaris aan komen rijden met verdachte 2 achter het stuur. [getuige] ziet verdachte 1 richting de witte Toyota Yaris rennen en instappen. Hij ziet dat de witte Toyota Yaris wegrijdt.
Vervolgens is [getuige] achter de witte Toyota Yaris aangereden. Hij belt ondertussen met de meldkamer van de politie en geeft zijn positie constant door. Op de dijk richting [plaats] ziet hij een politieauto aan komen rijden en deze geeft de bestuurder van de witte Toyota Yaris een stopteken. Beide mannen worden aangehouden door de politie. Hij verklaart met honderd procent zekerheid te kunnen zeggen dat de mannen die zijn aangehouden de mannen zijn die hij heeft gezien bij de witte Toyota CHR.
Op zondag 23 januari 2022 omstreeks 05:16 uur krijgen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een melding dat er een personenauto in de brand is gestoken. De verdachten zijn vervolgens in een personenauto weggereden in de richting van de dijk. Kort hierop horen de verbalisanten dat de getuige achter de personenauto rijdt. De personenauto zou zijn voorzien van een Pools kenteken.
De verbalisanten rijden in die richting en zien in de verte een tweetal voertuigen in hun richting komen en geven een stopteken. De bestuurder van het voertuig met het Poolse [kenteken 2] voldoet aan het stopteken. De verbalisanten horen van de bestuurder van het tweede voertuig dat zij het goede voertuig hebben die betrokken is geweest bij de brandstichting. [verbalisant 1] ziet dat de bestuurder zijn mobiele telefoon opent en zijn legitimatie laat zien. De bestuurder blijkt [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] 1990, te zijn. [verbalisant 1] ziet dat er in de bestuurdersdeur zwarte handschoenen Iiggen. Tevens zien de verbalisanten dat er in het rechter achterportier een fles bio-ethanol ligt, welke fles gedeeltelijk leeg is. De verbalisanten hebben de handschoenen en de bio-ethanol inbeslaggenomen.
Uit de bevindingen van het forensisch onderzoek van 23 januari 2023 om 14:30 uur, aan de auto van aangever is gebleken dat het scheerraam van het rechter voorportier (bijrijderszijde) is vernield. In het voertuig zijn vanaf het vernielde raam een uitwaaiering van glasscherven door het voertuig heen te zien. [verbalisant 3] heeft een glasmonster uit de sponning van het raam genomen.
In het voertuig wordt brand- en smeltschade op de vloer voor de rechtervoorstoel, op het lagergelegen deel van het dashboard en op de vloer voor de linker voorstoel aangetroffen. Het laaggelegen brandpatroon komt overeen met een brandpatroon te verwachten bij een vloeistofbrand op de vloer Verbalisant verkrijgt geen indicatie voor de aanwezigheid van ontbrandbare vloeistoffen bij een mini-Rea test. Dit is volgens de verbalisant goed verklaarbaar bij gebruik van bio-ethanol. Deze brandstof (op basis van alcohol) is zeer vluchtig en zal van zichzelf zeer snel verdampen. Uren na het incident is het te verwachten dat deze stof niet meer meetbaar is. De verbalisant concludeert dat het scheerraam van het rechterportier is vernield vanaf de buitenzijde, waardoor het portier geopend kon worden en het onderhoudsboekje uit de auto is weggenomen. Voorts concludeert de verbalisant op basis van zijn bevindingen dat de auto vermoedelijk in brand is gestoken door het aansteken van een ontbrande vloeistof, die is aangebracht op de vloer. Door snel te blussen is brand niet verder uitgebreid.
Naar aanleiding van het forensisch onderzoek is een glasspoor veiliggesteld van de auto van aangever, afkomstig van het scheerraam van het rechter voorportier, aan de bijrijderszijde (AAMF8107NL).
Uit het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI-rapport) van 23 januari 2022 blijkt dat er circa 350 op glas lijkende sporen zijn aangetroffen op de in de deur aan de bestuurderskant aangetroffen handschoenen (AAMF8176NL) uit de auto waarin verdachte reed. Daarnaast zijn 47 sporendragers aangetroffen op de grijze spijkerbroek (AAMF8104NL), 45 sporendragers op de witte Adidas schoenen (AAMF8105NL), 31 sporendragers op de muts (AAMF8181NL) en circa 230 sporendragers op de jas (AAMF8182NL) van de verdachte.
Van de gevonden glassporen is een representatief deel onderzocht. Omdat een deel van de onderzochte glassporen niet overeenkomt met het referentieglas, zijn de resultaten van het vergelijkend glasonderzoek geëvalueerd onder de hypothesen:
Hypothese 1
Eén of meer van de onderzochte vlakglassporen zijn afkomstig van de gebroken ruit(en).
Hypothese 2
Alle onderzochte vlakglassporen zijn afkomstig van (een) willekeurig andere ruit(en).
Uit de kleding van de verdachte zijn 5 glassporen veiliggesteld die overeenkomen met het referentieglas van de auto met [kenteken 1] . Hiervoor geldt dat de resultaten van het vergelijkend glasonderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Uit de handschoenen zijn 6 glassporen veiliggesteld die overeenkomen met het referentieglas van de auto met [kenteken 1] . Hiervoor geldt dat de resultaten van het vergelijkend glasonderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
[verbalisant 4] verklaart de foto’s te hebben bekeken van de aangetroffen situatie met betrekking tot de in brand gestoken auto Toyota CHR gekentekend [kenteken 1] . Dit voertuig stond in een parkeervak. Hij ziet dat er nog 2 auto’s ter linker- en rechterzijde naast het voertuig stonden. Indien de brand zich had doorgezet en het hele voertuig, de Toyota CHR gekentekend [kenteken 1] , was afgebrand dan hadden zeker beide naastgelegen auto’s eveneens schade opgelopen, te weten gesmolten plastic delen, lakschade en (eventueel) gesprongen ruiten). Hij verklaart meer dan dertig jaar bij de politie werkzaam te zijn, bij vele autobranden ter plaatse te zijn geweest en bij vele autobranden te hebben gezien dat naast het brandende voertuig staande auto’s vrijwel altijd schade opliepen.
Gelet op het vorenstaande acht het hof, gezien de verklaring van de getuige, de bevindingen van de verbalisanten en de conclusies uit het forensisch onderzoek, alles in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde brandstichting.
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Op grond van hetgeen het hof omtrent de feiten en omstandigheden heeft verwoord en de uiterlijke verschijningsvorm die daaruit naar voren komt, is het hof van oordeel dat tussen verdachte en diens medeverdachte sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de brandstichting. Naar het oordeel van het hof is voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van medeplegen niet relevant wie van de verdachten de brand feitelijk heeft aangestoken. Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen staat voldoende vast dat er sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering, waaraan de medeverdachte zich niet heeft onttrokken. Met name uit de door [getuige] waargenomen gedragingen van verdachte en de medeverdachte volgt dat niet alleen gezamenlijk werd opgetrokken, maar ook dat gezamenlijk werd verkend, waarna (na een kort overleg) de medeverdachte de (vlucht)auto ging halen terwijl verdachte het vuur heeft aangestoken om daarna in de door de medeverdachte bestuurde auto te stappen.
Aldus is sprake van het tenlastegelegde medeplegen van opzettelijk brandstichten van de auto van aangever.”
2.4
De steller van het middel voert in de toelichting op het middel aan dat uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van [getuige] factoren blijken die niet passend zijn bij het aannemen van een gezamenlijke uitvoering van de brandstichting; de verklaring wijst er eerder op dat het feit maar door één persoon is uitgevoerd. Ook kan niet zonder meer aan de bewijsmiddelen worden ontleend dat er overleg heeft plaatsgevonden over het te plegen strafbare feit en in het bijzonder dat de medeverdachte daarmee instemde.
2.5
In de onderhavige zaak heeft het hof vastgesteld dat de verdachte het vuur heeft aangestoken in de auto van de aangever, terwijl zijn medeverdachte de vluchtauto ging halen. Het hof gaat er aldus vanuit dat de medeverdachte geen feitelijke brandstichtende handelingen heeft gepleegd. Desondanks heeft het hof geoordeeld dat voldoende vaststaat dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering, waaraan de medeverdachte zich niet heeft onttrokken en dat aldus sprake is van het aan de verdachte tenlastegelegde medeplegen van opzettelijk brandstichten van de auto van de aangever. Anders dan de steller van het middel, acht ik dit oordeel niet onbegrijpelijk. Van een gezamenlijke uitvoering kan immers ook sprake zijn wanneer de verdachten de kernhandeling van het delict niet samen uitvoeren, [3] maar uitvoering wordt gegeven aan een gezamenlijk plan met een onderlinge taakverdeling. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden kon het hof afleiden dat sprake is geweest van zo’n gezamenlijke uitvoering. Ik wijs in het bijzonder op de omstandigheid dat de verdachte en zijn medeverdachte samen naar de auto van de aangever zijn gelopen en de omgeving van deze auto hebben verkend, tussendoor met elkaar hebben gesproken, na de rookontwikkeling gezamenlijk per auto zijn weggereden en even later in die auto zijn aangehouden, waarna in het rechter achterportier van deze auto een gedeeltelijk lege fles bio-ethanol is aangetroffen. Het middel faalt in zoverre.
2.6
Daarnaast wordt in de toelichting op het middel nog aangevoerd dat uit de bewijsvoering geen opzet op de brandstichting bij de medeverdachte kan worden afgeleid doordat kennis over het voornemen van de verdachte om brand te stichten bij de medeverdachte zou hebben ontbroken.
2.7
Stellers kennelijke opvatting dat het opzet van de medeverdachte in de zaak van de verdachte uit de bewijsvoering moet blijken, is echter onjuist. [4] Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt slechts dat als de rechter daadwerkelijk vaststelt dat de medeverdachte niet strafbaar is, omdat bij hem het vereiste opzet heeft ontbroken, dit in de weg staat aan het oordeel dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van dat misdrijf. [5] In de onderhavige zaak is daarvan echter geen sprake. Daarmee faalt het middel ook in zoverre.

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve heb ik geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Parketnummer: 21-000295-23. Dit arrest is op rechtspraak.nl gepubliceerd onder: ECLI:NL:GHARL:2024:5663.
2.Met weglating van voetnoten.
3.Vgl. de annotatie van P.A.M. Mevis onder HR 6 januari 2015,
4.HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ8596, r.o. 5.4 en 5.6.
5.HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ8596, r.o. 5.6 en HR 6 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU2246, r.o. 4.6.