ECLI:NL:HR:2005:AU2246
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- B.C. de Savornin Lohman
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Medeplegen van oplichting van een bank; beoordeling van opzet bij medeverdachte
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van oplichting van de ABN AMRO bank. De kern van de zaak draaide om de vraag of de vrijspraak van de medeverdachte voor het medeplegen van oplichting invloed had op de bewezenverklaring van het medeplegen door de verdachte. De Hoge Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de medeverdachte was vrijgesproken, niet uitsluit dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van oplichting. Dit hangt af van de waardering van het bewijsmateriaal door de feitenrechter in de zaak van de verdachte.
De Hoge Raad stelde verder dat voor medeplegen van een strafbaar feit vereist is dat twee personen bewust samenwerken met het oog op het begaan van de strafbare gedraging. Het ontbreken van opzet bij de medeverdachte kan echter betekenen dat er geen sprake is van bewuste samenwerking. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen over het tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van opzet en samenwerking bij het vaststellen van medeplegen in strafzaken. De Hoge Raad bevestigde dat de feitenrechter de vrijheid heeft om het bewijs te waarderen en dat de uitkomst in de zaak van de medeverdachte niet automatisch van invloed is op de zaak van de verdachte. De uitspraak heeft implicaties voor de manier waarop opzet en samenwerking in toekomstige strafzaken worden beoordeeld.