ECLI:NL:PHR:2025:1306

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
28 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
25/00026
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgmachtiging en overschrijding van termijnen in het kader van de Wvggz

In deze zaak, die betrekking heeft op de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), heeft de officier van justitie verzocht om wijziging van een lopende zorgmachtiging. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen, maar betrokkene, die in cassatie gaat, stelt dat de rechtbank niet heeft beslist op zijn verweer dat de termijnen van artikel 8:12 Wvggz zijn overschreden. Betrokkene betoogt dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat voldaan is aan de criteria voor verplichte zorg, terwijl de zorgkaart blanco en niet geactualiseerd is. De Procureur-Generaal concludeert dat de klachten van betrokkene falen en dat het cassatieberoep verworpen moet worden. De rechtbank heeft in haar beoordeling de wensen en voorkeuren van betrokkene meegewogen, ondanks de blanco zorgkaart. De medische verklaring die aan de wijziging ten grondslag ligt, is door de rechtbank als niet gebrekkig beoordeeld, omdat de psychiater betrokkene zelf heeft gezien en gesproken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de voorgestelde wijziging van de zorgmachtiging voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid, en dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de klachten van betrokkene niet tot cassatie kunnen leiden.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer25/00026
Zitting28 november 2025
CONCLUSIE
L.M. Coenraad
In de zaak
[betrokkene] ,
verzoeker tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. M.A.M. Wagemakers,
tegen
de officier van justitie in het arrondissement Den Haag,
verweerder in cassatie,
hierna: de officier van justitie.

1.Inleiding en samenvatting

1.1
In deze Wvggz-zaak is door de officier van justitie verzocht om wijziging van een lopende zorgmachtiging, in die zin dat “opname in een accommodatie” aan de verplichte vormen van zorg wordt toegevoegd. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen.
1.2
In cassatie komt betrokkene op tegen deze beslissing. Betrokkene klaagt dat de rechtbank niet heeft beslist op het verweer van betrokkene dat de termijnen van artikel 8:12 Wvggz zijn overschreden, dan wel dat zij dit verweer niet kenbaar in haar oordeel heeft betrokken. Daarnaast klaagt betrokkene dat de rechtbank ten onrechte of ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg, terwijl de overgelegde zorgkaart blanco en niet geactualiseerd is. Ook richt betrokkene klachten tegen het oordeel van de rechtbank dat de medische verklaring niet gebrekkig is. In een voortbouwklacht klaagt betrokkene dat sprake is van schending van artikel 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM en artikel 14 lid 1, onder b, VN Gehandicaptenverdrag.
1.3
Naar mijn oordeel falen de klachten en moet het cassatieberoep verworpen worden.

2.Feiten en procesverloop

2.1
Bij beschikking van 8 augustus 2024 [1] heeft de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) een aansluitende zorgmachtiging verleend ten aanzien van betrokkene voor de duur van twaalf maanden, tot en met 8 augustus 2025. De rechtbank heeft daarbij de zorgvorm “opname in een accommodatie” afgewezen en de volgende vormen van verplichte zorg toegewezen:
- het toedienen van medicatie;
- het verrichten van medische controles;
- andere medische handelingen en therapeutische maatregelen;
- het beperken van de bewegingsvrijheid;
- onderzoek aan kleding of lichaam;
- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
- controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen.
2.2
Bij verzoekschrift, ingekomen op 4 oktober 2024 bij de griffie van de rechtbank, heeft de officier van justitie verzocht de zorgmachtiging te wijzigen/aan te vullen met de vorm van verplichte zorg “opname accommodatie”.
2.3
De mondelinge behandeling van dit verzoek heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2024. Daarbij zijn betrokkene, bijgestaan door waarnemend advocaat mr. Galjaard (hierna: de waarnemend advocaat) en een arts gehoord. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Door de waarnemend advocaat zijn blijkens dit proces-verbaal pleitaantekeningen van de advocaat van betrokkene, mr. Ladrak, overgelegd. [2]
2.4
Bij mondelinge uitspraak van 9 oktober 2024, schriftelijk uitgewerkt op 25 oktober 2025, [3] (hierna: de bestreden beschikking) heeft de rechtbank het wijzigingsverzoek toegewezen voor de resterende duur van de zorgmachtiging. Zij heeft daartoe, voor zover hier relevant, als volgt overwogen:

Procesverloop
(…)
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- een aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging aan de geneesheer-directeur van 27 september 2024 door [naam van zorgverantwoordelijke], zorgverantwoordelijke;
- een aanvraag aan de officier van justitie van 3 oktober 2024 door de geneesheer-directeur;
- een zorgplan van 12 juli 2024;
- een aanvullende medische verklaring van 3 oktober 2024.
(…)
Beoordeling
Bij beschikking van 8 augustus 2024 heeft de rechtbank tot en met 8 augustus 2025 een zorgmachtiging verleend ten aanzien van betrokkene, waarbij bij wijze van verplichte zorg de volgende maatregelen kunnen worden getroffen:
(…)
Uit de aanvraag van de zorgverantwoordelijke, die door de geneesheer-directeur is ingediend vergezeld van zijn advies hierover, blijkt dat de in deze zorgmachtiging genoemde vormen van verplichte zorg niet (langer) volstaan, waardoor er sprake is van een (dreigende) noodsituatie als bedoeld in artikel 8:11 Wvggz.
Betrokkene werd op 16 september opgenomen op [afdeling] van [GGZ] . Echter werd betrokkene op 20 september zeer angstig aangetroffen, hij verdacht personeel van [afdeling] dat hij vergiftigd werd via zijn bier, waarop betrokkene de afdeling heeft verlaten. Vervolgens heeft hij op straat zelf 112 gebeld. De hulpdienst heeft hem terug naar de afdeling gebracht. Bij de afdeling testte betrokkene positief op amfetamine en cocaïne, en gezien het psychotische toestandsbeeld werd betrokkene opgenomen op een gesloten afdeling.
Om de noodsituatie en ernstig nadeel af te wenden heeft de zorgverantwoordelijke, bij wijze van tijdelijke maatregel, de volgende vormen van verplichte zorg toegepast:
- opname in een accommodatie;
Uit de medische verklaring volgt dat deze vorm van verplichte zorg ook na verloop van drie dagen moet worden voortgezet. Anders dan de advocaat betoogt is de medische verklaring niet gebrekkig. Vast staat dat de onafhankelijke deskundige op 3 oktober jl. betrokkene heeft gezien en gesproken en zelf heeft kunnen vast stellen op grond waarvan opname als verplichte zorgvorm noodzakelijk is. Dat er delen uit de eerdere medische verklaring opnieuw zijn opgenomen doet niet af aan de eigen overwegingen die de deskundige daarbij heeft gemaakt. Ook het zorgplan voldoet aan de door de wet gestelde eisen.
Betrokkene verzet zich tegen deze aanvullende vorm van verplichte zorg. Betrokkene heeft ter zitting verklaard bereid te zijn op vrijwillige basis op de gesloten afdeling van de accommodatie te verblijven. De arts heeft ter zitting toegelicht dat betrokkene zeer recent nog de afdeling heeft verlaten waarbij hij direct middelen is gaan gebruiken. Gelet op de enorme drang naar middelen heeft de rechtbank onvoldoende vertrouwen in een vrijwillig verblijf van betrokkene bij de accommodatie.
Gebleken is dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn die hetzelfde met de zorgmachtiging beoogde effect hebben. De voorgestelde gewijzigde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief en veilig. Uit de stukken blijkt dat bij het bepalen van deze zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
Gelet op het voorgaande is met de voorgestelde wijziging voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen. Aldus dat de vormen van verplichte zorg worden uitgebreid met:
- opnemen in een accommodatie.”
2.5
Bij procesinleiding, binnengekomen bij de griffie op 3 januari 2025, heeft betrokkene – tijdig – cassatieberoep ingesteld tegen de bestreden beschikking.
2.6
De officier van justitie heeft geen verweer gevoerd.

3.Bespreking van het cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel bestaat uit vier onderdelen en een (ongenummerde) voortbouwklacht.
Onderdeel 1: termijnoverschrijdingen
3.2
Onderdeel 1klaagt dat de rechtbank ten onrechte en/of zonder toereikende motivering heeft beslist dat is voldaan aan de criteria en doelen van verplichte zorg in de Wvggz, omdat de rechtbank niet heeft beslist op, althans niet kenbaar in haar oordeel heeft betrokken, het verweer van betrokkene dat de termijnen van de artikelen 8:12 en 8:13 Wvggz zijn overschreden.
3.3
In de toelichting op de klacht wordt aangevoerd dat de beslissing tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg aan betrokkene van 20 september 2024 pas op 27 september 2024 − en dus niet onverwijld in de zin artikel 8:12 lid 2 Wvggz − door de zorgverantwoordelijke aan de geneesheer-directeur is meegedeeld.
Daarnaast is blijkens de toelichting sprake van een schending van artikel 8:12 lid 3 Wvggz, omdat de aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging pas is gedaan nadat de wettelijke termijn voor de tijdelijke verplichte zorg al was verstreken.
Dat betrokkene aangaf vrijwillig op de opname-afdeling te willen blijven, doet hier niet aan af, aldus de toelichting op de klacht. Hiertoe wordt aangevoerd dat betrokkene wilsonbekwaam is en bij zijn ouders wil wonen. Verder wordt aangevoerd dat, nu de zorgverantwoordelijke ervoor heeft gekozen een wijziging van de zorgmachtiging te verzoeken, het hierop van toepassing zijnde wettelijke regime geldt.
3.4
Bij de bespreking van dit onderdeel stel ik het volgende voorop.
3.5
Op grond van artikel 8:11 Wvggz kan de zorgverantwoordelijke, indien sprake is van verzet als bedoeld in artikel 1:4 Wvggz, beslissen tot het verlenen van verplichte zorg waar de zorgmachtiging niet in voorziet, voor zover dit tijdelijk ter afwending van een noodsituatie noodzakelijk is, gelet op:
a. ernstig nadeel;
b. de veiligheid binnen de accommodatie of andere locatie waar de zorg of verplichte zorg wordt verleend;
c. de bescherming van rechten en vrijheden van anderen; of
d. de voorkoming van strafbare feiten.
3.6
Zodra de tijdelijke verplichte zorg is aangevangen, moet de zorgverantwoordelijke van de daartoe strekkende beslissing onverwijld mededeling doen aan de geneesheer-directeur (art. 8:12 lid 2 Wvggz). De wet stelt geen sanctie op schending van deze plicht tot onverwijlde mededeling. Een dergelijke sanctie kan ook niet worden afgeleid uit de rechtspraak of literatuur.
3.7
De duur van tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties is beperkt tot een periode van maximaal drie dagen (art. 8:12 lid 1 Wvggz). Indien de zorgverantwoordelijke van oordeel is dat de tijdelijke verplichte zorg na deze periode moet worden voortgezet, kan hij daartoe uitsluitend beslissen indien een door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging door de geneesheer-directeur, vergezeld van zijn advies daarover, bij de officier van justitie is ingediend (art. 8:12 lid 3 Wvggz). De officier van justitie beslist zo spoedig mogelijk op deze aanvraag (art. 8:12 lid 4 Wvggz).
3.8
Indien de officier van justitie instemt met de aanvraag van de geneesheer-directeur tot wijziging, dient hij daartoe onverwijld een verzoekschrift in bij de rechter (art. 8:12 lid 5 Wvggz). De tijdelijke verplichte zorg kan dan worden verleend tot de rechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging of door het verstrijken van de beslistermijn van artikel 6:2, lid 1, onder d Wvggz (art. 8:12, aanhef en lid 6, onder b, Wvggz). De rechter doet zo spoedig mogelijk uitspraak, maar uiterlijk drie werkdagen na ontvangst van het verzoekschrift (art. 8:12 lid 6, onder b, Wvggz in verbinding met art. 6:2, lid 1, onder d Wvggz).
3.9
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hiervoor beschreven regeling voor tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties van de artikelen 8:11 tot en met 8:13 Wvggz een uitzondering vormt op de hoofdregel dat alleen verplichte zorg kan worden verleend waartoe een machtiging legitimeert. Om te voorkomen dat de deur naar ongenormeerde toepassing van dwang zou worden opengezet, heeft de wetgever de regeling voor tijdelijke verplichte zorg streng geclausuleerd en het toepassingsbereik daarvan beperkt. [4]
3.1
De Hoge Raad heeft in 2021 geoordeeld dat een op de belangen van de betrokkene afgestemde wetsuitleg meebrengt dat een verzoek tot wijziging van een zorgmachtiging op grond van artikel 8:12 lid 3 Wvggz ook kan worden ingediend in het geval dat nog geen tijdelijke verplichte zorg op grond van artikel 8:11 Wvggz is of wordt verleend maar te voorzien is dat een bepaalde vorm van zorg zal moeten worden verleend om een dreigende noodsituatie te voorkomen en de machtiging niet in die zorg voorziet. [5]
3.11
De wetgever verbindt geen sancties aan overschrijding van de termijnen van artikel 8:12 Wvggz. Uit een uitspraak van de Hoge Raad uit 2022 blijkt dat een overschrijding van de maximale duur van de tijdelijke verplichte zorg de ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn verzoekschrift tot wijziging van de zorgmachtiging niet in de weg staat en dat de termijnoverschrijding aan de orde kan worden gesteld in het kader van een verzoek om schadevergoeding: [6]
“Het onderdeel betoogt ten eerste dat na de beslissing van 29 januari 2022 (…) geen gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging bij de officier van justitie is ingediend en dat daarom op 1 februari 2022 om 22.00 uur, na het verstrijken van de driedagentermijn van art. 8:12 lid 1 Wvggz, geen grondslag meer bestond voor voortzetting van de tijdelijke verplichte zorg.
Dit betoog is juist, maar kan niet tot cassatie leiden. De rechtbank heeft (in rov. 4.3) terecht geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet eraan in de weg staat dat de officier van justitie in zijn verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging kan worden ontvangen. De overschrijding van de maximale duur van de tijdelijke verplichte zorg kan aan de orde worden gesteld in het kader van het verzoek van betrokkene om schadevergoeding.”
3.12
Artikel 8:13 lid 1 Wvggz bepaalt, ter waarborging van zorgvuldigheid bij de toepassing van verplichte zorg in noodsituaties, [7] dat de zorgverantwoordelijke een beslissing tot (voortzetting van) de tijdelijke verplichte zorg op schrift stelt en die beslissing voorziet van een schriftelijke motivering. Lid 2 van artikel 8:13 Wvggz bepaalt dat de beslissing vermeldt op welke moment de geneesheer-directeur en de zorgverantwoordelijke de proportionaliteit, subsidiariteit, effectiviteit en veiligheid van de tijdelijke verplichte zorg beoordelen. [8] Het derde lid van artikel 8:13 Wvggz bevat voorschriften voor de geneesheer-directeur over het verstrekken van een afschrift van de beslissing aan de betrokkene, de vertegenwoordiger en de advocaat en het informeren van hen over de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de patiënten- en familievertrouwenspersoon. Artikel 8:13 Wvggz schrijft dus geen termijnen voor ten aanzien van de aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging.
3.13
Ik keer terug bij de bespreking van
onderdeel 1. Dit onderdeel faalt, zoals ik hierna zal uitleggen.
3.14
In de aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging van 27 september 2024 van de zorgverantwoordelijke [9] is, voor zover van belang, de volgende motivering van de verzochte wijziging vermeld:
“Betrokkene werd op 16-09 opgenomen op [afdeling] van [GGZ] . Echter werd betrokkene op 20-09 zeer angstig aangetroffen, betrokkene verdacht personeel van [afdeling] ervan dat hij vergiftigd werd via zijn bier, waarop betrokkene vertrokken is van [afdeling] . Vervolgens heeft hij op straat zelf 112 gebeld, die hem terug naar [afdeling] hebben gebracht. Bij [afdeling] testte betrokkene positief op amfetamine en cocaine, en gezien het psychotische toestandsbeeld (met oa vergiftigingswaan, achterdocht en angstige stemming) werd betrokkene opgenomen op een gesloten afdeling. Hiervoor werd tijdelijke verplichte zorg aangezegd voor 3 dagen. Na 3 dagen gaf betrokkene aan niet terug te willen naar [afdeling] en vrijwillig op de opnameafdeling te willen blijven. Echter wordt de wijziging aangevraagd omdat is gebleken dat verblijf op [afdeling] op de gedoogafdeling niet haalbaar is. In de verwachting ligt dat betrokkene, zoals eerder, op een gesloten afdeling zal moeten verblijven om passende zorg te kunnen krijgen, met als doel een nieuwe crisissituatie te voorkomen. (…)”
3.15
Uit deze motivering blijkt dat op 20 september 2024 tijdelijke verplichte zorg in de vorm van opname in een accommodatie is toegepast ten aanzien van betrokkene. Ook de rechtbank lijkt daar in de bestreden beschikking van uit te gaan (zie hiervoor onder 2.4). Gelet op deze motivering in de aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging lijkt de zorgverantwoordelijke ervan te zijn uitgegaan dat betrokkene na het verstrijken van de duur van maximaal drie dagen tijdelijke verplichte zorg van artikel 8:12 lid 1 Wvggz
vrijwilligopgenomen is gebleven. In dat geval zou van een overschrijding van de termijn voor tijdelijke verplichte zorg geen sprake zijn, om welke reden de klacht zou falen.
Het zou dan gaan om een verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging terwijl geen − want niet meer − tijdelijke verplichte zorg op grond van artikel 8:11 Wvggz wordt verleend maar te voorzien is dat een bepaalde vorm van zorg zal moeten worden verleend om een dreigende noodsituatie te voorkomen en de machtiging niet in die zorg voorziet. En ook in een dergelijk geval kan wijziging van de zorgmachtiging verzocht worden, aldus de Hoge Raad. [10]
3.16
Hoewel dit scenario niet uit te sluiten is, ga ik er niet van uit. Evenals het onderdeel plaatst de bestreden beschikking de verzochte wijziging van de zorgmachtiging immers in de sleutel van
voortzettingvan de tijdelijke verplichte zorg na de maximale duur van drie dagen van artikel 8:12 lid 1 Wvggz. De rechtbank overweegt onder het kopje “Beoordeling” (p. 2) immers:
“(…)
Uit de aanvraag van de zorgverantwoordelijke, die door de geneesheer-directeur is ingediend vergezeld van zijn advies hierover, blijkt dat de in deze zorgmachtiging genoemde vormen van verplichte zorg niet (langer) volstaan, waardoor er sprake is van een (dreigende) noodsituatie als bedoeld in artikel 8:11 Wvggz.
(…)
Om de noodsituatie en ernstig nadeel af te wenden heeft de zorgverantwoordelijke, bij wijze van tijdelijke maatregel, de volgende vormen van verplichte zorg toegepast:
- opname in een accommodatie;
Uit de medische verklaring volgt dat deze vorm van verplichte zorg ook na verloop van drie dagen moet worden voortgezet. (…)”
3.17
Ik ga er dus van uit dat de opname van betrokkene ook na de maximale duur van drie dagen van artikel 8:12 lid 1 Wvggz als tijdelijke verplichte zorg is voortgezet. Voor dat geval bepaalt artikel 8:12 lid 3 Wvggz dat de zorgverantwoordelijke alleen tot voortzetting van de tijdelijke verplichte zorg kan beslissen als de geneesheer-directeur een door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag tot wijziging, vergezeld van een advies van de geneesheer-directeur daarover, heeft ingediend bij de officier van justitie. In deze zaak is de aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging van de zorgverantwoordelijke van 27 september 2024. De brief waarbij de geneesheer-directeur deze aanvraag, voorzien van zijn advies daarover, heeft ingediend bij de officier van justitie is van 3 oktober 2024. Uitgaand van de aanvang van de tijdelijke verplichte zorg op 20 september is dus niet voldaan aan de vereisten van artikel 8:12 lid 3 Wvggz voor het beslissen tot voortzetting van de tijdelijke verplichte zorg.
3.18
Met de rechtbank uitgaand van voortzetting van de tijdelijke verplichte zorg is dus sprake van overschrijding van de maximale duur van de tijdelijke verplichte zorg voortvloeiend uit artikel 8:12 leden 1, 3 en 6 Wvggz.
3.19
Het betoog in onderdeel 1 dat de termijnen van artikel 8:13 Wvggz zouden zijn overschreden, is niet juist. Deze bepaling bevat immers geen wettelijke termijnen, zodat de klacht op dit punt uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting en faalt (zie hiervoor onder 3.12).
3.2
Het betoog van het onderdeel dat de termijnen van artikel 8:12 Wvggz zijn overschreden is wel juist. De klacht dat de rechtbank ten onrechte en/of zonder toereikende motivering heeft beslist dat is voldaan aan de criteria en doelen van verplichte zorg in de Wvggz, nu de rechtbank niet heeft beslist op, althans niet kenbaar in haar oordeel heeft betrokken, het verweer van betrokkene dat de termijnen van de artikel 8:12 zijn overschreden, kan echter niet tot cassatie leiden.
3.21
In de klacht wordt voor het verweer van betrokkene betreffende de termijnoverschrijding verwezen naar de door de waarnemend advocaat overhandigde spreekaantekeningen van de advocaat van betrokkene. Uit het proces-verbaal blijkt slechts dat deze spreekaantekeningen aan de rechtbank zijn overhandigd. Niet blijkt uit het proces-verbaal dat deze spreekaantekeningen ter zitting zijn voorgedragen door de waarnemend advocaat. Evenmin blijkt uit het proces-verbaal dat de spreekaantekeningen zijn aangehecht aan het proces-verbaal. De bestreden beschikking maakt ook geen melding van de spreekaantekeningen. De status van deze ter zitting overhandigde spreekaantekeningen in eerste aanleg is mij dus niet duidelijk. Ik weet ook niet of en in hoeverre de rechtbank op enig moment kennis heeft genomen van de spreekaantekeningen.
3.22
Ook als ervan zou worden uitgegaan dat de spreekaantekeningen wel tot de gedingstukken behoren, kan het onderdeel niet slagen, zoals hierna zal blijken. Ik zal dus citeren uit de spreekaantekeningen, zij het met de hiervoor geplaatste kanttekening.
3.23
Betrokkene verwijst in onderdeel 1 naar de inhoud van de spreekaantekeningen van zijn advocaat voor de mondelinge behandeling, waarin, voor zover van belang, is vermeld (p. 2):

Toepassing tijdelijk verplichte zorg/onrechtmatig verblijf
7. Ook op dat punt zijn de wettelijke bepalingen niet nagekomen: Op 20 december werd [betrokkene] opgenomen. Bij beslissing van psychiater [naam van psychiater] werd die dag voor 72 uur opname in de accommodatie aangezegd.
De in art. 8:12 lid 3 bedoelde aanvraag en het advies van de GD dateren echter van respectievelijk 27 september en 3 oktober, oftewel 1 en 2 weken later!
[Betrokkene] wordt dus vanaf 23 september onrechtmatig vastgehouden. Er zal schadevergoeding gevraagd worden.
8. Ook art. 8:13 werd niet nagekomen. Op de beslissing toepassing dwang van 20 september – de opname – had het tijdstip van de ingang van die dwang vermeld moeten worden.”
3.24
Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling heeft de waarnemend advocaat, voor zover hier van belang, verklaard (p. 1):

Advocaat:
(…)
(…) Er was op 20 september 2024 een aanwijzing voor drie dagen en er is daarna niks gebeurd. Pas op 27 september 2024 en op 3 oktober 2024 is er een aanvraag ingediend voor de wijziging van de zorgmachtiging. Ik verzoek u om het verzoek voor de wijziging van de zorgmachtiging af te wijzen. De pleitnota opgesteld door mr. Ladrak overhandig ik u.”
3.25
Er is dus namens betrokkene verweer gevoerd dat de termijnen van artikel 8:12 Wvggz zijn overschreden. Het is op zich gebruikelijk dat op een dergelijk verweer uitdrukkelijk wordt beslist. [11] Aan het onderdeel moet worden toegegeven dat de rechtbank niet kenbaar op dit verweer heeft beslist en het verweer ook niet kenbaar in haar oordeel heeft betrokken. In de toewijzing van het wijzigingsverzoek door de rechter ligt slechts besloten dat zij het verweer betreffende de termijnoverschrijding kennelijk heeft gepasseerd. Dat de rechtbank niet kenbaar op dit verweer heeft beslist en dit verweer niet kenbaar in haar beoordeling heeft betrokken, kan echter niet tot cassatie leiden. Zoals hiervoor onder 3.11 bleek verbindt de wet geen sancties aan overschrijding van deze termijnen. Deze termijnoverschrijding heeft niet tot gevolg dat de officier van justitie niet ontvangen kan worden in zijn wijzigingsverzoek of dat dit verzoek afgewezen moet worden. De overschrijding van de maximale duur van de tijdelijke verplichte zorg kan wel aan de orde worden gesteld in het kader van een verzoek van betrokkene om schadevergoeding. De advocaat van betrokkene in eerste aanleg heeft het standpunt ten aanzien van artikel 8:12 Wvggz ook in de sleutel van schadevergoeding geplaatst, zoals blijkt uit zijn spreekaantekeningen. Een verzoek tot schadevergoeding wegens termijnoverschrijding lag in de onderhavige procedure echter niet voor.
Onderdeel 2: zorgkaart
3.26
Onderdeel 2klaagt dat de rechtbank ten onrechte en/of zonder toereikende motivering geoordeeld heeft dat met de voorgestelde wijziging is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz, omdat de bij het verzoek overgelegde zorgkaart blanco is. Hierdoor stond niet vast dat de zorgverantwoordelijke de wensen en voorkeuren van betrokkene heeft vastgelegd of heeft geactualiseerd, en ook niet dat betrokkene is gewezen op de mogelijkheid van bijstand bij het opstellen van die zorgkaart (art. 5:17 Wvggz), aldus het onderdeel.
3.27
Bij de bespreking van dit onderdeel stel ik het volgende voorop.
3.28
Artikel 5:12 lid 1 Wvggz bepaalt dat, indien de betrokkene dat wenst, de zorgverantwoordelijke samen met de betrokkene en zijn vertegenwoordiger een zorgkaart opstelt. De zorgverantwoordelijke wijst de betrokkene op de mogelijkheid zich bij het opstellen, evalueren en actualiseren van de zorgkaart te laten bijstaan door een familielid, naaste of patiëntenvertrouwenspersoon (art. 5:12 lid 2 Wvggz). Indien de betrokkene geen voorkeuren kenbaar wil maken, vermeldt de zorgverantwoordelijke dit op de zorgkaart (art. 5:12 lid 4 Wvggz). Door het invullen van de zorgkaart kan de betrokkene zijn wensen en voorkeuren ten aanzien van zijn behandeling aangeven.
3.29
Als een zorgkaart is opgesteld, moet in het zorgplan worden vermeld hoe met de wensen en voorkeuren van de betrokkene rekening is gehouden (art. 5:14 lid 1, onder d, Wvggz). Deze verplichting is een uitwerking van het algemene uitgangspunt van de Wvggz dat zoveel mogelijk rekening moet worden gehouden met de wensen en voorkeuren van de betrokkene en dat deze wensen en voorkeuren moeten worden vastgelegd (art. 2:1 lid 5 en 6 Wvggz). Op grond van artikel 5:17 lid 3, onder b, Wvggz moet de zorgkaart bij het verzoekschrift voor een zorgmachtiging worden gevoegd.
3.3
Sommige auteurs relativeren het belang van de zorgkaart. Zo merkt Keurentjes op dat een zorgkaart “niet per se noodzakelijk” is. [12] Reijntjes-Wendenburg schrijft dat de zorgkaart tot doel heeft dat met de genoemde wensen en voorkeuren rekening
kanworden gehouden, en dat de zorgkaart “geen rechtstreekse bron bij verlenen van verplichte zorg” is. [13] Daarentegen bestempelt Van Sprundel-Jansen de zorgkaart als een “leidend document, dat een rol speelt bij het opstellen van het zorgplan en de voorbereiding van het verzoek om een zorgmachtiging, maar ook bij de uitvoering, wijziging en beëindiging van de verplichte zorg”, en benoemt zij dat het uiteindelijk aan de rechter is om te oordelen in hoeverre tegemoet kan worden gekomen aan de wensen van de betrokkene. [14]
3.31
Ook in geval van een verzoek tot wijziging van een zorgmachtiging dient de zorgkaart overgelegd te worden. Dit volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 24 september 2021, waarin hij overweegt: [15]
“3.2 (…) Uit de wetsgeschiedenis volgt dat, indien een wijziging van een zorgmachtiging nodig is, de voorbereidingsprocedure van hoofdstuk 5 van de Wvggz dient te worden gevolgd. De procedure kan wel sneller worden doorlopen. Zo zal een eigen plan van aanpak in een dergelijke situatie niet aan de orde zijn. Ook zijn het zorgplan en de zorgkaart al aanwezig en kan een wijziging daarvan snel worden voorbereid. [16]
3.3
Het voorgaande brengt mee dat bij een verzoekschrift tot wijziging van een zorgmachtiging – naast de in art. 8:12 lid 3 Wvggz vermelde stukken – de bestaande zorgmachtiging en de stukken die daaraan ten grondslag hebben gelegen dienen te worden overgelegd, voorzien van een actualisering daarvan met het oog op de vormen van verplichte zorg waarop het wijzigingsverzoek ziet. Dit betekent dat ook een aanvullende medische verklaring nodig is van een psychiater die voldoet aan de in art. 5:7 Wvggz genoemde voorwaarden, tenzij de oorspronkelijke medische verklaring nog actueel is en mede betrekking heeft op de aanvullende vormen van zorg waarop het wijzigingsverzoek ziet. Aldus is gewaarborgd dat de rechter ten aanzien van de aanvullend verzochte vormen van verplichte zorg kan beoordelen of wordt voldaan aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid als bedoeld in de art. 2:2, 3:3 en 3:4, onder b-e, Wvggz (vgl. art. 6:4 lid 1 Wvggz). (…)”
3.32
Bij een verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging moet de zorgkaart dus, als stuk dat ten grondslag ligt aan de lopende machtiging, worden overgelegd. Indien nodig moet de zorgkaart geactualiseerd worden. [17] Het overleggen van de genoemde stukken, waaronder de zorgkaart, strekt er blijkens deze uitspraak toe dat de rechter ten aanzien van de aanvullend verzochte vormen van verplichte zorg kan beoordelen of wordt voldaan aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.
3.33
Recent oordeelde de Hoge Raad met betrekking tot het ontbreken van de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de bestaande zorgmachtiging in een wijzigingsprocedure: [18]
“3.2.1 Onderdeel II richt zich tegen het oordeel van de rechtbank (in rov. 2.1, derde alinea) dat voldoende gegevens zijn overgelegd om het verzoek te kunnen beoordelen. Het onderdeel klaagt dat dit oordeel onjuist is omdat bij het verzoek niet de stukken zijn overgelegd die ten grondslag hebben gelegen aan de bestaande zorgmachtiging, terwijl die stukken wel noodzakelijk zijn om de toewijsbaarheid van het verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging te kunnen beoordelen.
3.2.2
Bij een verzoekschrift tot wijziging van een zorgmachtiging als bedoeld in art. 8:12 lid 5 Wvggz dienen – naast de in art. 8:12 lid 3 Wvggz vermelde stukken – de bestaande zorgmachtiging en de stukken die daaraan ten grondslag hebben gelegen te worden overgelegd, voorzien van een actualisering daarvan met het oog op de vormen van verplichte zorg waarop het wijzigingsverzoek ziet. [19]
3.2.3
Uit de vaststelling van de rechtbank (…) volgt dat de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de bestaande zorgmachtiging, niet bij het verzoekschrift tot wijziging zijn gevoegd. De rechtbank beschikte daarmee niet over de gegevens die noodzakelijk zijn om de toewijsbaarheid van het verzoek te kunnen beoordelen. Onderdeel II is dus terecht voorgesteld.”
3.34
Ik keer terug naar de bespreking van
onderdeel 2. Ik meen dat dit niet slaagt en zal dit hierna toelichten.
3.35
Bij het verzoekschrift tot het verlenen van de lopende zorgmachtiging, ingediend op 18 juli 2024, is blijkens de beschikking van 8 augustus 2024 een blanco zorgkaart overgelegd.
3.36
De bestreden beschikking maakt bij de overgelegde stukken geen melding van een zorgkaart. Wel worden als overgelegde stukken genoemd “een aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging aan de geneesheer-directeur van 27 september 2024 door [naam [20] ], zorgverantwoordelijke” en “een aanvraag aan de officier van justitie van 3 oktober 2024 door de geneesheer-directeur”. In deze beide stukken wordt de zorgkaart als bijlage vermeld.
3.37
Het onderdeel gaat ervan uit dat in de wijzigingsprocedure een blanco zorgkaart is overgelegd. Bij gebrek aan aanwijzingen voor het tegendeel ga ik hier ook van uit, ook al wordt de zorgkaart niet als zodanig vermeld bij de overgelegde stukken in de bestreden beschikking. Daarmee lijkt ten aanzien van de zorgkaart voldaan te zijn aan de uit de vaste rechtspraak van de Hoge Raad voortvloeiende eis dat de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de bestaande zorgmachtiging in de wijzigingsprocedure moeten worden overgelegd (zie hiervoor onder 3.31 en 3.33).
3.38
In cassatie wordt in de onderhavige zaak dan ook niet geklaagd over het ontbreken van een zorgkaart in de wijzigingsprocedure, maar over het blanco zijn ervan. Uit de blanco zorgkaart blijken niet de voorkeuren en wensen van betrokkene en blijkt ook niet dat betrokkene is gewezen op de mogelijkheid van bijstand bij het opstellen van de zorgkaart, aldus het onderdeel. Het standpunt van betrokkene komt er – zo begrijp ik – op neer dat de blanco zorgkaart geactualiseerd had moeten worden en dat de rechtbank bij gebreke daarvan niet had mogen oordelen dat is voldaan aan de criteria voor en het doel van verplichte zorg.
3.39
Gelet op de hiervoor weergegeven rechtspraak van de Hoge Raad (zie hiervoor onder 3.31 en 3.33) dienen stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de bestaande zorgmachtiging in de wijzigingsprocedure overgelegd te worden, voorzien van een actualisering daarvan met het oog op de vormen van verplichte zorg waarop het wijzigingsverzoek ziet.
3.4
De vraag die in deze zaak rijst, is of de rechtbank in een wijzigingsprocedure ook steeds ambtshalve moet onderzoeken of actualisering van de zorgkaart nodig is en blijk moet geven van dit onderzoek. Ik ben van mening dat dit niet steeds het geval is, maar dat dit mede afhangt van het debat daarover tussen partijen. Daarbij speelt voor mij mee dat een blanco zorgkaart in de praktijk geregeld voorkomt [21] en mijn ervaring is dat zo’n blanco zorgkaart in feitelijke instantie eigenlijk zelden tot nooit onderwerp van debat is.
3.41
Ook in deze wijzigingsprocedure is in eerste aanleg door of namens betrokkene geen verweer gevoerd ten aanzien van de blanco zorgkaart. Noch uit de spreekaantekeningen [22] van de advocaat van betrokkene noch uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling blijkt van een dergelijk verweer. Gelet hierop had van de rechtbank mijns inziens niet verwacht hoeven worden dat zij expliciet had gemotiveerd waarom zij ondanks een blanco zorgkaart, tot de toewijzing van het verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging is gekomen. Voor zover hierover geklaagd wordt, faalt deze klacht.
3.42
Ook overigens staat de overgelegde blanco zorgkaart of het niet actualiseren daarvan toewijzing van de verzochte wijziging van de machtiging naar mijn mening niet in de weg. Uit een ingevulde zorgkaart blijken de wensen en voorkeuren van een betrokkene. Die wensen en voorkeuren kunnen ook op andere wijze blijken, zodat de rechter deze, ondanks een blanco zorgkaart, toch in zijn oordeel kan betrekken.
3.43
In deze zaak is over de wensen en voorkeuren van betrokkene met betrekking tot het verplicht opnemen in een accommodatie in het proces-verbaal het volgende te lezen (p. 1-2):

Betrokkene:
Ik hoor u zeggen dat het niet goed is gegaan in [afdeling] . Ik doe het zelf. Ze bieden mij hier middelen aan. In de gesloten instelling heb ik daar geen last van. Maar ik ben daar al een paar weken van af. Het gemis van mijn kinderen is erg groot. Ik had veel moeite met de scheiding. Ik ben in die periode verslaafd geraakt aan middelen omdat ik de pijn niet kon verdragen. Ik zou graag naar mijn ouders willen en daar wonen.
Advocaat:
Betrokkene mist zijn kinderen. (…) De prioriteit op dit moment is stabiel worden. Hij wil daarom voorlopig blijven. Betrokkene is bij de [instelling] gaan kijken of hij daar behandeld kan worden en daar begeleid kan wonen. De ouders van betrokkene hebben aangegeven dat het geen optie is dat betrokkene bij hen verblijft. Ik heb contact gehad met de vader van betrokkene en wij zijn er allebei van overtuigd dat een gesloten deur niet goed is voor betrokkene.
(…)
Arts:
Betrokkene is wisselend in zijn wens om in de accommodatie te blijven. Soms is hij het eens met de opname en op een ander moment geeft hij aan graag weer naar buiten te willen. Nadat de vorige zorgmachtiging was toegewezen (zonder verplichte opname en bewegingsbeperking), is betrokkene gelijk naar buiten gegaan en heeft hij middelen gebruikt.
(…)”
3.44
De bestreden beschikking vermeldt het volgende (p. 1-2):

Standpunten ter zitting
Door en namens betrokkene is ter zitting verzocht om afwijzing van het verzoek. Betrokkene mist zijn kinderen heel erg en gebruikt middelen om die pijn te verzachten. Hij wil stabiel worden zodat hij het contact met zijn kinderen kan herstellen. Betrokkene heeft aangegeven dat hij voorlopig vrijwillig in de accommodatie wil verblijven totdat hij overgeplaatst kan worden naar [instelling] . (…)
De arts heeft ter zitting verklaard dat de vrijwilligheid van betrokkene wisselend is. Betrokkene geeft aan naar buiten te willen. (…)”
3.45
En vervolgens overweegt de rechtbank in de bestreden beschikking (p. 3):

Beoordeling
(…)
Betrokkene verzet zich tegen deze aanvullende vorm van verplichte zorg. Betrokkene heeft ter zitting verklaard bereid te zijn op vrijwillige basis op de gesloten afdeling van de accommodatie te verblijven. De arts heeft ter zitting toegelicht dat betrokkene zeer recent nog de afdeling heeft verlaten waarbij hij direct middelen is gaan gebruiken. Gelet op de enorme drang naar middelen heeft de rechtbank onvoldoende vertrouwen in een vrijwillig verblijf van betrokkene in de accommodatie.
(…)”
3.46
Uit de hierboven geciteerde passages uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling en uit de bestreden beschikking blijkt dat de rechtbank inzicht had in de wensen en voorkeuren van betrokkene met betrekking tot de voor het wijzigingsverzoek relevante vorm van verplichte zorg: opnemen in een accommodatie. Dat de rechtbank het bezwaar van betrokkene tegen deze zorgvorm heeft meegewogen, maar niet van beslissend belang heeft geacht, blijkt uit de overweging (op p. 3) dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn en dat de voorgestelde gewijzigde verplichte zorg evenredig is (zie hiervoor onder 2.4).
3.47
Gelet op het voorgaande faalt de klacht dat de rechtbank ten onrechte en/of zonder toereikende motivering heeft geoordeeld dat is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg, omdat een geactualiseerde zorgkaart ontbrak. De rechtbank had immers op andere wijze kennis van de wensen en voorkeuren van betrokkene en heeft deze ook kenbaar meegewogen in haar oordeel.
Onderdeel 3: medische verklaring
3.48
Onderdeel 3klaagt dat de rechter ten onrechte en/of ontoereikend gemotiveerd geoordeeld heeft dat de medische verklaring niet gebrekkig is en dat de omstandigheid dat delen van de eerdere medische verklaring opnieuw zijn opgenomen niet afdoet aan de eigen overwegingen die de deskundige daarbij heeft gemaakt. Betrokkene voert aan dat de geactualiseerde verklaring van 3 oktober 2024 met betrekking tot het feitelijke verloop van het medisch onderzoek een letterlijke kopie is van de medische verklaring van 15 juli 2024, die ten grondslag lag aan de bestaande zorgmachtiging. Met een dergelijke “
copy/paste” weergave van het onderzoek uit de oude medische verklaring voldoet de actuele medische verklaring niet aan de eisen van artikel 5:8 lid 1 Wvggz, aldus het onderdeel. Ook is namens betrokkene opgemerkt dat het tijdstip van het onderzoek ontbreekt en dat na de aanwijzing voor drie dagen niets is gebeurd, behalve dat op 27 september en 3 oktober 2024 aanvragen zijn ingediend voor wijziging van de zorgmachtiging, waarop door de rechter niet is gerespondeerd.
3.49
Ik stel bij de bespreking van de klachten van dit onderdeel het volgende voorop.
3.5
Zoals hiervoor al bleek, volgt uit vaste rechtspraak dat stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de bestaande zorgmachtiging in de wijzigingsprocedure overgelegd dienen te worden, voorzien van een actualisering daarvan met het oog op de vormen van verplichte zorg waarop het wijzigingsverzoek ziet (zie hiervoor onder 3.31 en 3.33). Specifiek ten aanzien van de medische verklaring heeft de Hoge Raad in dit verband overwogen: [23]
“3.3 (…) Dit betekent dat ook een aanvullende medische verklaring nodig is van een psychiater die voldoet aan de in art. 5:7 Wvggz genoemde voorwaarden, tenzij de oorspronkelijke medische verklaring nog actueel is en mede betrekking heeft op de aanvullende vormen van zorg waarop het wijzigingsverzoek ziet. (…)”
3.51
Op grond van artikel 5:9 lid 1 Wvggz moet de medische verklaring de bevindingen van de onafhankelijke psychiater vermelden inzake, onder meer en voor zover hier relevant, de zorg die noodzakelijk is om het ernstig nadeel weg te nemen (genoemde bepaling, onder c).
3.52
De Wvggz schrijft niet voor dat een medische verklaring ondertekend moet worden. [24] De Hoge Raad heeft wel geoordeeld dat een medische verklaring die door een onafhankelijke psychiater is opgesteld ten behoeve van het verzoek tot verlening van een machtiging in het kader van de Wvggz, moet worden ondertekend door deze psychiater. Daardoor is het volgens de Hoge Raad voor iedereen duidelijk dat de psychiater de inhoud van de medische verklaring voor zijn rekening neemt. [25]
3.53
Ik keer terug naar de bespreking van de klachten van
onderdeel 3. Deze klachten falen, zoals ik hierna zal toelichten.
3.54
De medische verklaring die ten grondslag lag aan de bestaande zorgmachtiging is opgesteld door psychiater C.M. Rijnberk en dateert van 15 juli 2024. De aanvullende medische verklaring [26] van 3 oktober 2024 is van psychiater N.D. Veen. De aanvullende medische verklaring komt grotendeels (woordelijk) overeen met de medische verklaring van 15 juli 2024.
3.55
De aanvullende medische verklaring verschilt op de volgende punten van de medische verklaring van 15 juli 2024:
- Op p. 2 van de medische verklaring 15 juli 2024 staat onder “a. Datum en tijdstip van het onderzoek van betrokkene” vermeld dat het onderzoek op 15 juli 2024 om 09:00 heeft plaatsgevonden. De aanvullende medische verklaring bevat hier de toevoeging “en 3-10-24 i.v.m. wijziging ZM”, waarbij geen tijdstip vermeld is (p. 2).
- Op p. 2 van de medische verklaring van 15 juli 2024 staat bij de beschrijving van symptomen de zin “In de ontwikkelingsanamnese van ouders wordt gesproken over een jongen die veel zorg nodig had, en sinds 1996 concentratieproblemen kreeg”. Deze zin is verwijderd in de aanvullende verklaring (p. 2).
- Op p. 5, onder 7.d van de medische verklaring van 15 juli 2024 is de vraag of met deze medische verklaring ook het Plan van Aanpak van betrokkene is beoordeeld, beantwoord met “nee”. In de aanvullende verklaring is deze vraag onbeantwoord gebleven (p. 6).
- Op p. 6 en 7, onder 7.f, zijn in de aanvullende verklaring twee extra zorgvormen aangekruist: “onderzoek aan kleding of lichaam” en “aanbrengen van beperkingen in vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen”. Voor alle duidelijkheid merk ik op dat de zorgvorm “opnemen in een accommodatie” in zowel de oorspronkelijke als de geactualiseerde medische verklaring is aangekruist.
- Op p. 6, onder 9, staat in de medische verklaring van 15 juli 2024 als onderbouwing van de wilsonbekwaamheid van betrokkene:
“[Betrokkene] heeft 3 thema’s, verlies van wat hij heeft geleden, alcohol als oplossing en dat hij het zelf wel kan. Tegelijkertijd kan hij vertellen wat hij niet meer kan. Hij verbindt in zijn gedachten oorzaak en gevolg relaties niet met elkaar. Hij heeft een beetje zicht op wat hij aan denkkracht heeft verloren, maar kan niet logisch bedenken wat daar de gevolgen van zijn. De aantrekkingskracht van de oplossing alcohol, middelen is te groot.”
De aanvullende medische verklaring (p. 7-8) bevat in plaats van bovenstaande de volgende vermelding:
“Ik acht betrokkene wilsonbekwaam ter zake, omdat: betrokkene door zijn verstandelijke beperking en ASS niet kan overzien welk effect zijn keuze heeft; hij is ambivalent en wil enerzijds bij zijn ouders gaan wonen of zelfstandig, beseft ook dat dat geen optie vanwege zijn verslaving, maar zal zonder gedwongen kader toch zwichten voor zijn neiging met ontslag te gaan, waarna het gebruik van alcohol en drugs vrijwel zeker weer zal plaatsvinden.”
- De aanvullende verklaring bevat de volgende toevoeging ten opzichte van de medische verklaring van 15 juli 2024 (p. 8):

10. Overige mededelingen
Welke overige mededelingen acht u nog van belang?Ik heb betrokkene op 3-10-2024 onderzocht op de afdeling voor de wijzing mbt opnemen in accommodatie. Betrokkene is hier ambivalent over. Hij wil enerzijds bij zijn ouders gaan wonen, terwijl hij weet dat zijn ouders daar niet mee akkoord gaan, of zelfstandig in een appartement in Den Haag. Tegelijkertijd beseft ook dat geen optie is vanwege zijn verslaving. Gezien de voorgeschiedenis met impulsief handelen leidend tot herhaaldelijk drugs en alcohol misbruik, is het erg waarschijnlijk dat betrokkene zonder gedwongen kader opnieuw zal zwichten voor zijn neiging met ontslag te gaan, waarna het gebruik van alcohol en drugs vrijwel zeker weer zal plaatsvinden.”
- Het slot van de medische verklaring van 15 juli 2024 bevat onder “Dagtekening en tijdstip” de datum en tijdstip waarop de verklaring is afgegeven (p. 7). De aanvullende medische verklaring bevat alleen de datum en geen tijdstip (p. 8).
3.56
De medische verklaring is bij de mondelinge behandeling ter sprake gebracht door de waarnemend advocaat. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling vermeldt, voor zover van belang (p. 1):

Advocaat:Ik heb nog wel een opmerking over de medische verklaring. Er is geen sprake van eigen waarneming door de deskundige in de medische verklaring. De informatie is overgenomen uit een oude medische verklaring. Op basis van artikel 5:8 en 5:9 van de Wvggz kan de wijziging daarom niet doorgevoerd worden. Er was op 20 september 2024 een aanwijzing voor drie dagen opgelegd en er is daarna niks gebeurd. Pas op 27 september 2024 en op 3 oktober 2024 is er een aanvraag ingediend voor de wijziging van de zorgmachtiging. (…)”
3.57
De spreekaantekeningen van de advocaat die tijdens de mondelinge behandeling door de waarnemend advocaat zijn overhandigd aan de rechtbank, vermelden over de medische verklaring het volgende (p. 1): [27]

Medische verklaring ondeugdelijk
5. Over de medische verklaring van de onafhankelijk psychiater, dr. Veen, merk ik op, dat de tekst – op een paar alinea’s na onder het kopje “mededelingen”- via copy/paste volledig is overgenomen van de verklaring van dr. Rijnberk van 15 juli 2024.
Het tijdstip waarop [betrokkene] op 3 oktober zou zijn onderzocht, ontbreekt.
Een dergelijke verklaring moet toch als volstrekt ondeugdelijk worden beschouwd en kan ook niet meer geheeld worden.
6. Er is ook sprake van strijdigheid met art. 5:8 en 5:9.”
3.58
De rechtbank overwoog over de medische verklaring in de bestreden beschikking (op p. 2-3):
“Uit de medische verklaring volgt dat deze vorm van verplichte zorg ook na verloop van drie dagen moet worden voortgezet. Anders dan de advocaat betoogt is de medische verklaring niet gebrekkig. Vast staat dat de onafhankelijke deskundige op 3 oktober jl. betrokkene heeft gezien en gesproken en zelf heeft kunnen vaststellen op grond waarvan opname als verplichte zorgvorm noodzakelijk is. Dat er delen uit de eerdere medische verklaring opnieuw zijn opgenomen doet niet af aan de eigen overwegingen die de deskundige daarbij heeft gemaakt. Ook het zorgplan voldoet aan de door de wet gestelde eisen.”
3.59
In het licht van de weergave uit de stukken, hiervoor onder 3.55 tot en met 3.57, is het oordeel van de rechtbank dat de aanvullende medische verklaring niet gebrekkig is, mijns inziens niet rechtens onjuist of onvoldoende gemotiveerd.
3.6
Betrokkene miskent met dit onderdeel dat de aanvullende medische verklaring niet een geheel nieuwe verklaring hoeft te zijn, maar slechts een aanvullende verklaring voor zover nodig (zie hiervoor onder 3.31 en 3.50). Daarbij hoeven de nog actuele delen van de oorspronkelijke medische verklaring niet noodzakelijkerwijs opnieuw – in andere bewoordingen – te worden opgeschreven. Dat sprake is van een (gedeeltelijke) “
copy/paste” weergave van de oorspronkelijke medische verklaring betekent op zichzelf dus niet dat de aanvullende medische verklaring daarmee gebrekkig is. Wel moet blijken dat de psychiater de overgenomen onderdelen van de oorspronkelijke medische verklaring onderschrijft op basis van zijn eigen bevindingen. Of dit het geval is, betreft een feitelijk oordeel van de rechtbank dat in cassatie slechts op begrijpelijkheid kan worden getoetst.
3.61
De rechtbank heeft in deze zaak geoordeeld dat de aanvullende medische verklaring gebaseerd is op de eigen overwegingen van de psychiater. Daarbij acht de rechtbank relevant dat de psychiater betrokkene zelf heeft gesproken en zelf heeft kunnen vaststellen op grond waarvan opname als verplichte zorgvorm op dat moment noodzakelijk was. Dat er delen uit de eerdere medische verklaring zijn overgenomen doet volgens de rechtbank niet af aan de eigen overwegingen die de psychiater daarbij heeft gemaakt, waarin moet worden gelezen dat dit volgens de rechtbank dus ook niet afdoet aan de actualiteit. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, gelet op de vaststaande omstandigheid dat de onafhankelijke psychiater betrokkene zelf heeft gesproken, de onder 3.55 beschreven verschillen tussen de oorspronkelijke medische verklaring en de aanvullende medische verklaring, en de omstandigheid dat de aanvullende medische verklaring is ondertekend door de onafhankelijke psychiater. Daardoor is het volgens de Hoge Raad voor iedereen duidelijk dat de onafhankelijke psychiater de inhoud van de, in dit geval aanvullende, medische verklaring voor zijn rekening neemt (zie hiervoor onder 3.52). Dit geldt temeer nu betrokkene niet heeft aangevoerd waarom de overgenomen gedeelten inhoudelijk gezien niet langer actueel zijn.
3.62
Betrokkene neemt ook het standpunt in dat de toevoeging in de aanvullende medische verklaring onder “Overige mededelingen” te algemeen is en niet specifiek ziet op opname in een accommodatie als verplichte vorm van zorg. Voor zover hiermee beoogd wordt te klagen dat de rechtbank ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat de medische verklaring voldoet aan de eis van artikel 5:9 lid 1, onder c, Wvggz, dat deze de bevindingen van de onafhankelijk psychiater bevat inzake de zorg (i.c. de opname) die noodzakelijk is om het ernstig nadeel weg te nemen, slaagt deze klacht niet.
3.63
Ook het oordeel dat de medische verklaring voldoet aan de eisen van artikel 5:9 lid 1 Wvggz betreft een feitelijk oordeel dat in cassatie slechts beperkt kan worden getoetst. In dit geval ligt in de overwegingen van de rechtbank het oordeel besloten dat de aanvullende medische verklaring voldoende actuele informatie geeft met betrekking tot de verzochte opname als vorm van verplichte zorg. Dit volgt uit de overweging dat de medische verklaring niet gebrekkig is, en de overweging dat de psychiater zelf heeft kunnen vaststellen op grond waarvan opname als verplichte zorgvorm noodzakelijk is. Dit is, mede gelet op hetgeen de psychiater heeft vermeld onder het kopje “Overige mededelingen”, waarin hij wel degelijk specifiek ingaat op de noodzaak van verplichte opname, niet onbegrijpelijk. Tot slot, aangezien namens betrokkene ter zitting geen verder verweer is gevoerd op dit punt, was de rechtbank niet gehouden tot nadere motivering.
3.64
Ten aanzien van de klacht over het ontbreken van een tijdstip van het onderzoek in de aanvullende medische verklaring geldt het volgende. Uit het proces-verbaal kan niet worden opgemaakt of de waarnemend advocaat van betrokkene tijdens de mondelinge behandeling is ingegaan op het ontbreken van het tijdstip van het onderzoek. Dit verweer blijkt slechts uit de spreekaantekeningen van de advocaat van betrokkene. In cassatie kan dus niet worden vastgesteld of dit ter zitting daadwerkelijk ter sprake is gekomen (zie hiervoor onder 3.21). De vraag of dat wel of niet zo is, kan echter in het midden blijven. Uit wet noch rechtspraak volgt namelijk dat het enkele feit dat in de medische verklaring het tijdstip van het onderzoek ontbreekt, zou meebrengen dat die verklaring gebrekkig is. Voor zover de advocaat het verweer ten aanzien van het tijdstip ter zitting heeft gevoerd en de rechtbank het impliciet heeft verworpen met zijn beslissing, geldt dat dit oordeel daarmee niet rechtens onjuist is. Ook is het oordeel dan niet onvoldoende gemotiveerd, omdat het verweer door betrokkene niet verder is uitgewerkt en bijvoorbeeld niet is aangegeven waarom het ontbrekende tijdstip relevant is voor de inhoud van de medische verklaring of voor de beoordeling van de rechtbank van het verzoek.
3.65
Ten aanzien van de klacht dat de rechtbank – zo lees ik – ten onrechte niet en/of niet voldoende kenbaar gereageerd heeft op het verweer van betrokkene dat de medische verklaring gebrekkig is, omdat na de aanwijzing drie dagen niets is gebeurd, behalve dat op 27 september en 3 oktober 2024 aanvragen zijn ingediend voor wijziging van de zorgmachtiging, geldt dat niet valt in te zien wat de relevantie daarvan is voor de vraag of de aanvullende medische verklaring gebrekkig is of niet. In de beslissing van de rechtbank dient dan ook de verwerping van dit verweer gelezen te worden, hetgeen gelet op het voorgaande niet onbegrijpelijk is. Voor zover in deze klacht een klacht met betrekking tot termijnoverschrijding in de zin van artikel 8:12 lid 3 Wvggz moet worden gelezen, verwijs ik naar de behandeling van het eerste onderdeel (onder 3.2 e.v.) en wijs ik deze van de hand.
Voortbouwklachten
3.66
Onderdeel 4bevat de voortbouwklacht dat indien een van de voorgaande onderdelen slaagt, daarmee ook sprake is van schending van artikel 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM en artikel 14 lid 1, onder b, VN Gehandicaptenverdrag. Betrokkene is dan immers langdurig zijn vrijheid ontnomen terwijl niet een “
procedure prescribed by law”is gevolgd.
3.67
Het cassatiemiddel bevat ook nog de (niet genummerde [28] ) algemene voortbouwklacht dat indien enig middelonderdeel slaagt, ook het dictum niet in stand kan blijven.
3.68
Nu de voorgaande onderdelen falen, zijn deze voortbouwklachten hetzelfde lot beschoren.

4.Conclusie

De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Zaak- /rekestnr.: C/09/669786 / FA RK 24-5224 (ongepubliceerd).
2.Zie over deze spreekaantekeningen, hierna onder 3.21-3.22.
4.Aldus HR 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:272,
5.HR 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:272,
6.HR 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1515,
7.Zie
8.Zie hierover o.m. P. Vlaardingerbroek & S. McFedries,
9.Bijlage 0b, tweede streepje van het procesdossier in cassatie. Ook genoemd in de bestreden beschikking als eerste bijlage bij het verzoekschrift in eerste aanleg.
10.Vgl. HR 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:272,
11.Zie bijv. recent rb. Rotterdam 30 oktober 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:13494, r.o. 3.4-3.5; zie ook rb. Rotterdam 3 februari 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:1153,
12.R.B.M. Keurentjes,
13.C. Reijntjes-Wendenburg,
14.M.A.J.M. van Sprundel-Jansen,
15.HR 24 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1357,
16.Hierbij verwijst de Hoge Raad naar
17.Zie hierover ook C. Reijntjes-Wendenburg,
18.HR 7 november 2025, ECLI:NL:HR:2025:1664, r.o. 3.2.1-3.2.3.
19.De Hoge Raad verwijst hier naar HR 24 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1357,
20.Hier vermeldt de bestreden beschikking per abuis de naam van de onafhankelijke psychiater die de aanvullende medische verklaring heeft opgesteld en getekend. Blijkens de hiergenoemde aanvraag is de zorgverantwoordelijke een andere psychiater.
21.Ter illustratie: een snelle zoekslag in de gepubliceerde rechtspraak op rechtspraak.nl leverde 68 hits op bij de zoektermen “wvggz” + “blanco zorgkaart”.
22.Zie hiervoor onder 3.21 over de voor mij onduidelijke status van de spreekaantekeningen.
23.HR 24 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1357,
24.De Wzd kent deze verplichting wel: art. 27 in samenhang met art. 26 lid 5, onder d, Wzd.
25.HR 21 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:62,
26.In de bestreden beschikking als “aanvullende medische verklaring” aangeduid. Ik sluit aan bij deze terminologie.
27.Vgl. over de voor mij onduidelijke status van de spreekaantekeningen hiervoor onder 3.21.
28.Zie procesinleiding, p. 3, bovenaan.