ECLI:NL:PHR:2025:1286

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
23/02669
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conclusie AG over medeplegen telen van hennep, valsheid in geschrift, en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1968, veroordeeld door het gerechtshof Den Haag op 15 juni 2023 voor het medeplegen van het telen van een grote hoeveelheid hennep, valsheid in geschrift, en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De zaak kwam voor de Hoge Raad in cassatie, waar de procureur-generaal, D.J.M.W. Paridaens, concludeert dat de opgelegde gevangenisstraf verminderd moet worden vanwege schending van de redelijke termijn in cassatie. De verdachte had middelen van cassatie ingediend tegen de bewezenverklaring van het medeplegen en de deelname aan de criminele organisatie. Het hof had vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de exploitatie van hennepkwekerijen, wat blijkt uit een kasboek dat in zijn bedrijfspand werd aangetroffen. Dit kasboek bevatte financiële gegevens die verband hielden met de hennepteelt. De verdachte heeft ontkend dat hij de auteur van het kasboek was en beweerde dat hij onder druk stond van een derde partij. Het hof oordeelde echter dat de verklaringen van de verdachte niet geloofwaardig waren en dat het kasboek zijn administratie betrof. De conclusie van de procureur-generaal is dat de Hoge Raad de uitspraak van het hof moet vernietigen, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige moet verwerpen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/02669
Zitting25 november 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 15 juni 2023 door het gerechtshof Den Haag [1] wegens 1 primair "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel", 2 ”valsheid in geschrift”, 6 “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” en 7, tweede en derde cumulatief/alternatief, telkens “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft tevens de teruggave aan de verdachte gelast van een in beslag genomen, nog niet teruggeven personenauto.
1.2
Namens de verdachte heeft N. van Schaik, advocaat in Utrecht, drie middelen van cassatie voorgesteld.

2.Het eerste middel

2.1
Het eerste middel keert zich tegen het onder 1 bewezenverklaarde medeplegen.
2.2
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2014 tot en met 20 mei 2015 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [a-straat 1] een hoeveelheid van ongeveer 1668 hennepplanten en 72 hennepstekken, zijnde hennep, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
2.3
Het arrest van het hof bevat – voor zover hier van belang – de volgende bewijsoverwegingen:

Algemeen – het kasboek
Op 24 november 2015 is tijdens een doorzoeking in het bedrijfspand van [A] te [plaats] , het bedrijf van de verdachte, een stapel papieren gevonden met een handgeschreven opsomming van kosten. In het vervolg zal over deze aangetroffen papieren worden gesproken als "het kasboek".
Het kasboek bestaat uit 16 vellen papier. Op bijna alle kantjes staan handgeschreven bedragen en omschrijvingen in deels de Nederlandse en deels de Bosnische taal geschreven. De verdachte heeft erkend dat hij dit kasboek heeft geschreven en dit blijkt eveneens uit het handschriftvergelijkend onderzoek.
Naar het oordeel van het hof zijn er meerdere aanwijzingen waaruit blijkt dat dit kasboek niet alleen door de verdachte is geschreven, maar dat het ook daadwerkelijk zijn eigen administratie betreft. Het gaat onder andere om de volgende aanwijzingen:
- In het kasboek wordt een aantal keren gesproken over "ik". Op bladzijde 4 staat bijvoorbeeld: "1300,= pino* door [betrokkene 1] en [bijnaam mederverdachte] toen ik in Bosnië was 16-07, 23/7 mobil". De verdachte
bevond zich, zo blijkt uit IRC-gegevens, op 15 juli 2013 aan de Bosnische grens. Op 21 juli 2013 werd hij weer bij de Bosnische grens gecontroleerd, vermoedelijk op zijn terugreis.
- Op pagina “ [plaats] 13" van het kasboek staat: "259,= boete Pasat 23-07". Blijkens een overzicht van het CJIB is op 23 juli 2014 een boete van € 259,- geïncasseerd wegens een snelheidsovertreding van het voertuig met het [kenteken] . Blijkens gegevens van de politie was dit voertuig destijds in gebruik bij [betrokkene 1] , de zoon van de verdachte. Het geldbedrag is afgeschreven van een bankrekening waarvan [E] de tenaamgestelde was. De verdachte is de enige bestuurder/aandeelhouder van [E] .
- In het kasboek wordt een enkele keer gerefereerd aan dit bedrijf van de verdachte. Er staat bijvoorbeeld "200,- uit mobiel genomen 29-04", "75,- uit de kassa [E] " en "100,= [bijnaam mederverdachte] heeft genomen in mobil [betrokkene 1] heeft aan hem gegeven".
- Op bladzijde 11 van het vertaalde kasboek staat de volgende post: “110,= [betrokkene 2] Western Union 22-04". De verdachte heeft, zo blijkt uit gegevens van Western Union, op 23 april 2014 een bedrag van € 110,- verstuurd naar [betrokkene 2] .
- In het kasboek komt geregeld de naam " [betrokkene 3] " voor. Het telefoonnummer van [betrokkene 3] staat in de telefoon van de verdachte opgeslagen als " [betrokkene 3] ".
- In het kasboek komt ook vaak de naam " [bijnaam mederverdachte] " voor. Op de in het bedrijf van [verdachte] aangetroffen USB-stick, met opschrift "iPhone [verdachte] ", staat zes keer een telefoonnummer opgeslagen onder de naam " [bijnaam mederverdachte] ", waarvan in ieder geval ten aanzien van één nummer vaststaat dat dit het nummer van de [medeverdachte] betreft, nu [medeverdachte] dat nummer heeft doorgegeven in verband met de stroomvoorziening voor de [b-straat 1] te [plaats] .
- In het kasboek komen veel betalingen aan " [betrokkene 1] " voor. Geconfronteerd met een aantal van deze betalingen heeft [betrokkene 1] , de zoon van de verdachte, verklaard dat hij een in het kasboek genoemd bedrag van € 500,- herkent als bedrag dat hij van zijn vader [verdachte] heeft gekregen voor de reparatie van zijn Passat. Ook ten aanzien van andere bedragen in het kasboek heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij deze bedragen van zijn vader heeft gekregen. Zijn vader was de enige die hem dit soort bedragen gaf.
- Tot slot komen in het kasboek allerlei namen voor van personen in de directe omgeving van de verdachte, namelijk: [betrokkene 1] (zoon), [betrokkene 4] (neef), [betrokkene 5] (zus), [betrokkene 6] (neef), [bijnaam mederverdachte] en [betrokkene 3] .
Verklaring verdachte
De verdachte heeft in eerste aanleg verklaard dat hij degene is die het kasboek heeft overgeschreven, maar dat hij niet de auteur is van dat kasboek. Hij is door [betrokkene 7] (hierna ook: [betrokkene 7] ) gevraagd om het kasboek vanuit het Nederlands te vertalen in het Bosnisch en die vertaling in zijn bedrijf te bewaren. De vertaling zou bedoeld zijn voor een collega van [betrokkene 7] . De verdachte heeft aan dit verzoek voldaan, maar toen hij - tijdens het overschrijven - begreep dat het kasboek betrekking had op de teelt van hennep wilde hij zijn medewerking beëindigen. Hij is vervolgens bedreigd door de collega van [betrokkene 7] , een Servische man, die hem een gruwelijk filmpje heeft toegestuurd via WhatsApp. De verdachte is toen doorgegaan met overschrijven. Niet alleen [betrokkene 7] , maar ook de Servische man bracht papieren die de verdachte moest vertalen, maar de papieren zouden afkomstig zijn van de Servische man.
In hoger beroep heeft de verdachte voorgaande verklaring aangevuld, in die zin dat hij heeft verklaard dat de Servische man [betrokkene 8] zou heten en dat deze [betrokkene 8] hem samen met ene [betrokkene 9] zou hebben bedreigd. De bedreiging zou bovendien niet alleen mondeling zijn geweest, maar verdachte zou ook een aantal keren zijn geslagen. Ook heeft de verdachte nog verklaard dat hij, daar waar in het originele Nederlandse kasboek "ik" stond geschreven, dit woord door hem uit eigen beweging is vertaald als “ [betrokkene 7] ", waarmee de verdachte dan heeft gedoeld op [betrokkene 7] .
Ter onderbouwing van de in eerste aanleg afgelegde verklaring van de verdachte is in eerste aanleg een kopie van het beweerdelijk door de verdachte van [betrokkene 7] gekregen originele kasboek overgelegd. Ook het filmpje dat door de Servische man aan de verdachte getoond zou zijn, is in eerste aanleg door de verdediging ter beschikking gesteld.
In hoger beroep heeft de verdediging een screenshot van een WhatsApp-gesprek, inclusief een vertaling van dat gesprek, alsmede een in dat WhatsApp-gesprek aan de verdachte gestuurd filmpje aan het hof overgelegd, teneinde te onderbouwen dat de verdachte, zoals hij heeft verklaard, nog steeds wordt bedreigd.
Het hof overweegt met betrekking tot deze verklaringen van de verdachte als volgt.
Het komt het hof allereerst volstrekt onlogisch voor dat een Servische man, genaamd [betrokkene 8] , een kasboek zou hebben in een taal die hij niet machtig is, dat hij dit kasboek laat vertalen door een persoon die hij zelf niet direct kent, maar enkel via tussenkomst van [betrokkene 7] , en dat hij het kasboek laat vertalen door een persoon die niet betrokken zou zijn bij de criminele activiteiten waarop het kasboek ziet, waarna die vertaalde versie ook nog eens bij die persoon zou zijn achtergelaten.
Bovendien wordt de verklaring van de verdachte niet ondersteund door de verklaringen van [betrokkene 7] . Op 13 januari 2017 heeft [betrokkene 7] tegenover een notaris verklaard dat deze papieren (het hof begrijpt: het kasboek in de Bosnische taal) zijn eigen administratie betrof, maar in zijn op 29 oktober 2018 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring heeft hij verklaard dat hij die papieren had gevonden ‘op een plek' en dat het de bedoeling was die na het overschrijven door de verdachte terug te brengen naar waar [betrokkene 7] ze had gevonden. Die papieren heeft hij dus aan de verdachte gegeven, zodat hij, [betrokkene 7] , wist waar ze over gingen. Verdere vragen over de herkomst van de papieren heeft [betrokkene 7] niet willen beantwoorden. Naar het oordeel van het hof bieden de verklaringen van [betrokkene 7] dan ook geen steun voor de hiervoor weergegeven verklaring van de verdachte.
De door de verdachte afgelegde verklaringen worden ook niet ondersteund door enig ander bewijsmateriaal. Het in eerste aanleg overgelegde kasboek en het toen ter beschikking gestelde filmpje dragen ook niet bij aan de aannemelijkheid van de verklaring van de verdachte over het kasboek. Ten aanzien van dat overgelegde kasboek kan immers niet worden vastgesteld dat het daadwerkelijk het (in het Nederlands opgestelde) origineel betreft en wat betreft het filmpje kan niet worden vastgesteld dat dit filmpje in het kader van bedreigingen die verband houden met het kasboek aan de verdachte is gestuurd.
De ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde stukken steunen verdachtes verklaring evenmin, nu uit die stukken ook niet blijkt dat de verdachte is bedreigd om het kasboek over te schrijven.
Naar het oordeel van het hof is er dan ook, mede bezien de hiervoor aangehaalde omstandigheden die erop duiden dat het verdachtes kasboek betrof, geen begin van aannemelijkheid voor de verklaring van de verdachte met betrekking tot het kasboek. Het hof gaat dan ook aan die verklaring voorbij en komt tot de conclusie dat het kasboek de administratie van de verdachte betreft.
Hennepkwekerijen
Het kasboek heeft naar het oordeel van het hof onmiskenbaar betrekking op de exploitatie van een aantal hennepkwekerijen in de periode van 11 augustus 2012 tot en met mei 2015. Dit kan worden afgeleid uit de in het kasboek opgenomen posten, zoals "kleinen", "aarde", "voeding", “raamfolie", "Blum Bastik" en "knippen", huurprijzen die vaak kunnen worden herleid naar panden waarin hennepkwekerijen zijn ontdekt en de periodiek bijgeschreven inkomsten. Enkele bijschrijvingen worden omschreven met "klaar" of "winst" en worden veelal voorafgegaan door de kostenpost "knippen". De regelmaat van deze bijschrijvingen ligt over het algemeen rond de twee a drie maanden. Het is het hof ambtshalve bekend dat de gemiddelde groeicyclus van hennep op ongeveer 10 weken ligt.
Dat het kasboek ziet op de exploitatie van hennepkwekerijen is door de verdediging ook niet betwist.
Het hof ziet het kasboek als een sterk bewijsmiddel voor de betrokkenheid van de verdachte en een aantal van de in het kasboek genoemde personen bij de exploitatie van de hennepkwekerijen waarop het kasboek ziet. Bij de bespreking van de verschillende feiten zal hier nader op in worden gegaan.
Feit 1 – Zaaksdossier [stadswijk]
[…]
Op 20 mei 2015 is op de [a-straat 1] in [plaats] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 1.668 hennepplanten en 72 hennepstekken. De kwekerij werd aangetroffen achter een wand waarvoor stellingen met lege dozen waren geplaatst. Het pand werd sinds 1 september 2014 door de verhuurmakelaar [B] verhuurd aan het bedrijf [C] De vertegenwoordiger van dit bedrijf is [betrokkene 10] , maar haar partner [betrokkene 3] is gemachtigd namens haar op te treden en is degene die het huurcontract heeft ondertekend. Blijkens het huurcontract is afgesproken dat voor de sleuteloverdracht een bedrag van in totaal € 5.926,- exclusief BTW, zou worden overgemaakt.
Op 24 november 2015 is tijdens een doorzoeking bij [A] , het bedrijf van de verdachte, een gele map in beslag genomen. In die map bleek zich een (onder)huurcontract van de [a-straat 1] te bevinden. Het betrof een contract tussen [C] en [betrokkene 11] . De verklaring van de verdachte, inhoudende dat de gele map waarin het onderhuurcontract is aangetroffen niet zijn administratie betrof, is naar het oordeel van het hof noch op grond van de stukken noch op grond van het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk geworden, gelet ook op de omstandigheid dat in die map meerdere documenten zijn aangetroffen die betrekking hadden op de verdachte en/of zijn bedrijven.
Verder is de verdachte op de dag van de ontdekking en ontmanteling van de hennepkwekerij gebeld door zijn zoon [betrokkene 1] , die hem vertelde dat "ze gevallen zijn", waarop de verdachte reageerde met "godverdomme".
In één van de kweekruimtes is daarnaast een sigarettenpeuk met daarop een DNA-spoor aangetroffen. De kans dat het DNA van een willekeurig andere persoon dan de [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) matcht met dit profiel is kleiner dan één op één miljard. In de ruimte waar de kwekerij zich bevond is verder een door [medeverdachte] handgeschreven briefje aangetroffen, waarop onder meer stond: lampen voor groei, tent, kleine, bloombastic, strijkzakken, kleine potjes en aarde. Op 26 februari en 13 mei 2015 is [medeverdachte] door de politie gezien op de [a-straat] en op 1 april en 6 mei 2015 is waargenomen dat hij het pand op de [a-straat 1] heeft betreden. Tot slot kan worden vastgesteld dat op een aantal pagina's in het kasboek "Novo A" (vertaling: Nieuw A) staat vermeld. De administratie van "Nieuw A" loopt van augustus 2014 tot en met 13 mei 2015. Er wordt maandelijks een bedrag van € 3.300,- of € 3.500,- als kostenpost genoemd. In het kasboek komen verder de volgende post voor: "6650,- nieuwe huur 1-9-2014". Er worden ook diverse bedragen genoemd waaraan namen zijn gekoppeld, zoals bijvoorbeeld: "100,= aan [betrokkene 3] gegeven voor de bank", "920,= [betrokkene 3] voor stelingen 21-01", "200,= [bijnaam mederverdachte] voor spullen 25-01-2015" en "620,= [bijnaam mederverdachte] [betrokkene 12] spullen verwarmers". Het hof gaat er – zoals reeds overwogen – van uit dat met [bijnaam mederverdachte] wordt gedoeld op [medeverdachte] .
Het hof acht de conclusie gerechtvaardigd dat het kasboek, daar waar wordt gesproken over "Nieuw A", betrekking heeft op de exploitatie van de hennepkwekerij aan de [a-straat 1] , nu:
- de post "6650,- nieuwe huur 1-9-2014" exact overeenkomt met de start van het huurcontract van het pand en het bedrag nagenoeg overeenkomt met de hoogte van één maand huur inclusief borg, zoals omschreven in het huurcontract;
- het einde van het hoofdstuk "Nieuw A" gedateerd kan worden op of rond 13 mei 2015 en de kwekerij op de [a-straat] op 21 mei 2015 is ontdekt;
- er kosten worden vergoed aan " [betrokkene 3] ". In de telefoon van de verdachte, die het hof dus ziet als de opsteller van het kasboek, is het telefoonnummer van [betrokkene 3] opgeslagen als [betrokkene 3] . [betrokkene 3] is gemachtigde van het bedrijf dat het pand huurt;
- [betrokkene 3] kennelijk kosten heeft gemaakt voor “stelingen” (het hof begrijpt: stellingen) en de kwekerij is aangetroffen achter een wand waarvoor stellingen zijn geplaatst.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof ook komen vast te staan dat de verdachte bij die kwekerij betrokken is geweest. Hij was, zoals reeds overwogen, de opsteller van het kasboek en beheerde zodoende alle financiën van deze kwekerij. Ook het in het bedrijf van de verdachte aantreffen van een onderhuurcontract voor het pand waarin de kwekerij zich bevond en het telefoongesprek met zijn zoon op de dag van de ontmanteling van de kwekerij duiden op zijn betrokkenheid.
Ook blijkt uit het voorgaande de betrokkenheid van [medeverdachte] . In de kwekerij is een door [medeverdachte] geschreven briefje aangetroffen met daarop, zaken die verband houden met het kweken van hennep en [medeverdachte] is, zo blijkt uit het aantreffen van zijn DNA in het pand en de observaties, meerdere keren in het pand geweest. Tot slot blijkt uit het kasboek dat [medeverdachte] , in verband met deze kwekerij, telingshandelingen heeft verricht waarvoor hij kennelijk betaald heeft gekregen. Zo wordt zijn naam genoemd in verband met "spullen" en "spullen verwarmers".
De verdachte heeft naar het oordeel van het hof met zijn handelen een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het tenlastegelegde feit en het kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de betrokkenheid van [medeverdachte] , niet anders dan dat hij daarbij in nauwe en bewuste samenwerking met de [medeverdachte] heeft gehandeld.
Gelet hierop acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk telen van hennep, zoals primair is ten laste gelegd. Het verweer wordt verworpen.”
2.4
Het middel klaagt dat het onder 1 bewezenverklaarde medeplegen niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid, althans de bewezenverklaring onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd is, nu:
a) de bewijsvoering niet (zonder meer) het oordeel kan dragen dat de verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de hennepteelt, en/of
b) de bewijsvoering niet (zonder meer) het oordeel kan dragen dat de verdachte bij de hennepteelt nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte] .
2.5
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. [2]
2.6
Het hof heeft in zijn bewijsoverwegingen het volgende vastgesteld.
(i.) Bij een doorzoeking in het bedrijfspand van de verdachte is een kasboek gevonden, waarvan de verdachte heeft erkend dat hij dit heeft geschreven;
(ii.) het kasboek heeft betrekking op de exploitatie van een aantal hennepkwekerijen in de periode van 11 augustus 2012 tot en met mei 2015 en vormt een sterk bewijsmiddel voor de betrokkenheid van de verdachte en een aantal van de in het kasboek genoemde personen bij de exploitatie van de hennepkwekerijen waarop het kasboek ziet;
(iii.) op 20 mei 2015 is in het bedrijfspand de [a-straat 1] in [plaats] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 1.668 hennepplanten en 72 hennepstekken;
(iv.) op 24 november 2015 is tijdens een doorzoeking bij [A] , het bedrijf van de verdachte, een gele map in beslag genomen met daarin een (onder)huurcontract van de [a-straat 1] ;
(v.) op de dag van de ontdekking en ontmanteling van de hennepkwekerij is de verdachte gebeld door zijn zoon [betrokkene 1] , die hem vertelde dat "ze gevallen zijn", waarop de verdachte reageerde met "godverdomme";
(vi.) in één van-de kweekruimtes in het pand [a-straat 1] is een sigarettenpeuk met daarop een DNA-spoor aangetroffen, waarbij berekend is dat de kans dat het DNA van een willekeurig andere persoon dan de [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) matcht met dit profiel kleiner is dan één op één miljard;
(vii.) in de ruimte waar de kwekerij zich bevond, is een door [medeverdachte] handgeschreven briefje aangetroffen, waarop onder meer stond: lampen voor groei, tent, kleine, bloombastic, strijkzakken, kleine potjes en aarde;
(viii.) [medeverdachte] is op 26 februari en 13 mei 2015 door de politie gezien op de [a-straat] en op 1 april en 6 mei 2015 is waargenomen dat hij het pand op de [a-straat 1] heeft betreden;
(ix.) de administratie in het kasboek ten aanzien van “Novo A” loopt van augustus 2014 tot en met 13 mei 2015, er wordt maandelijks een bedrag van € 3.300,- of € 3.500,- als kostenpost genoemd en in het kasboek komt de post "6650,- nieuwe huur 1-9-2014" voor, alsmede worden daarin diverse bedragen genoemd waaraan namen zijn gekoppeld, zoals bijvoorbeeld: "100,= aan [betrokkene 3] gegeven voor de bank", "920,= [betrokkene 3] voor stelingen 21-01", "200,= [bijnaam mederverdachte] voor spullen 25-01-2015" en "620,= [bijnaam mederverdachte] [betrokkene 12] spullen verwarmers". Het hof gaat er van uit dat met [bijnaam mederverdachte] wordt gedoeld op [medeverdachte] ;
(x.) het kasboek heeft, daar waar wordt gesproken over "Nieuw A", betrekking op de exploitatie van de hennepkwekerij aan de [a-straat 1] , nu de posten in bedragen en tijd overeenkomen met de huur van dat pand en er kosten worden vergoed aan “ [betrokkene 3] ” voor ‘stellingen’. Daarbij is betrokken dat “ [betrokkene 3] ” als contact in de telefoon van de verdachte is opgeslagen onder een nummer dat correspondeert met het nummer van [betrokkene 3] en de kwekerij is aangetroffen achter een wand waarvoor stellingen zijn geplaatst.
2.7
Het hof heeft op basis van deze vaststellingen geoordeeld dat vast is komen te staan dat de verdachte bij de kwekerij in [plaats] betrokken is geweest. Die betrokkenheid bestond uit het opstellen van het kasboek en het beheren van alle financiën van deze kwekerij. Het hof heeft tevens geoordeeld dat ook [medeverdachte] betrokken is geweest bij de kwekerij in [plaats] . Aan dat oordeel ligt ten grondslag dat in de kwekerij een door [medeverdachte] geschreven briefje is aangetroffen met daarop zaken die verband houden met het kweken van hennep en dat [medeverdachte] , zo blijkt uit het aantreffen van zijn DNA in het pand en de observaties, meerdere keren in het pand geweest. Het hof heeft overwogen dat uit het kasboek blijkt dat [medeverdachte] , in verband met deze kwekerij, telingshandelingen heeft verricht waarvoor hij kennelijk betaald heeft gekregen. Het hof heeft op grond van het voorgaande geoordeeld dat de verdachte met zijn handelen een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het onder 1 tenlastegelegde en dat het niet anders kan dan dat hij daarbij in nauwe en bewuste samenwerking met de [medeverdachte] heeft gehandeld.
2.8
Het oordeel van het hof dat de verdachte met het opstellen van het kasboek en het beheren van alle financiën van de kwekerij een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de onder 1 tenlastegelegde hennepteelt en dat die handelingen van voldoende gewicht zijn voor een bewezenverklaring van medeplegen van hennepteelt, acht ik niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking dat de rol van de verdachte weliswaar niet bestond uit het verrichten van telingshandelingen (die rol werd kennelijk verricht door [medeverdachte] ), maar zijn rol als beheerder van alle financiën wel wijst op een nauwe betrokkenheid bij de exploitatie van de kwekerij. Ook de vaststelling van het hof dat de verdachte op de dag van de ontdekking en ontmanteling van de hennepkwekerij door zijn zoon is gebeld, die hem vertelde dat "ze gevallen zijn", waarop de verdachte reageerde met "godverdomme", wijst daarop.
2.9
Gelet op het voorgaande acht ik het oordeel van het hof dat de verdachte bij de hennepteelt nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte] evenmin onbegrijpelijk.
2.1
Het middel faalt in al zijn onderdelen.

3.Het tweede middel

3.1
Het tweede middel keert zich tegen de onder 7 bewezenverklaarde deelname van de verdachte aan een criminele organisatie.
3.2
Ten laste van de verdachte is onder 7 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 7 december 2012 tot en met 28 februari 2015 te [plaats] - [plaats] , en [plaats] en [plaats] , opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte, en (onder andere) [medeverdachte] , welke organisatie tot oogmerk het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet;
en
hij in de periode van 1 maart 2015 tot en met 20 mei 2015 te [plaats] , opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte, en (onder andere) [medeverdachte] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet.”
3.3
Het hof heeft met betrekking tot het onder 7 bewezenverklaarde overwogen:

Juridisch kader criminele organisatie
Onder een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en/of artikel 11b (eerder: 11a) van de Opiumwet wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de desbetreffende verdachte en ten minste één ander persoon. Vast moet komen te staan dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Met het oogmerk wordt primair gedoeld op het naaste doel: datgene dat men zich als direct gewild voorstelt. Voor het bewijs van het oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking - zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie - en, meer, algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Van deelneming aan een criminele organisatie is sprake, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk, dan wel deze gedragingen ondersteunt. Een deelnemingshandeling kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten, zolang van hiervoor bedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. Voor deelneming is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Enig vorm van opzet op de door de organisatie concreet beoogde concrete misdrijven is niet vereist.
De organisatie
Zoals reeds eerder overwogen, ziet het bij de verdachte aangetroffen kasboek naar het oordeel van het hof op de exploitatie van een aantal hennepkwekerijen, meer in het bijzonder de kwekerijen in de panden aan de [c-straat 1] te [plaats] , de [d-straat 1] te [plaats] en de [a-straat 1] te [plaats] . Uit dit kasboek en op grond van de overige gebezigde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat in al deze kwekerijen oogsten van grote hoeveelheden hennep hebben plaatsgevonden. De namen van de verdachte en van de medeverdachte [medeverdachte] ( [bijnaam mederverdachte] ) [medeverdachte] komen veelvuldig voor in dit kasboek in relatie tot één of meer van deze kwekerijen. Regelmatig zijn hun namen geregistreerd bij posten die betrekking hebben op (de vergoeding van) gemaakte onkosten en/of verrichtte werkzaamheden.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt de inhoud van dit kasboek de conclusie dat in de tenlastegelegde periode sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere organisatiegraad tussen meer personen. Deze organisatie bestond in ieder geval uit de verdachte en de [medeverdachte] . Het georganiseerd verband was duurzaam van aard, aangezien de teelt gedurende een aantal jaren op verschillende plekken heeft plaatsgevonden. De organisatie had tot oogmerk de teelt van grote hoeveelheden hennep.
Deelname van de verdachte aan de organisatie
Het hof verwijst naar hetgeen in dit verband naar hetgeen in dit arrest eerder is overwogen met betrekking tot het kasboek en het onder 1 tenlastegelegde feit.
De verdachte heeft een prominente coördinerende rol gehad in het samenwerkingsverband. Hij was, als opsteller van het kasboek, verantwoordelijk voor het bijhouden van alle inkomsten en uitgaven omtrent de exploitatie van de hennepkwekerijen in de hiervoor genoemde panden. Gelet op deze rol van de verdachte, stelt het hof vast dat hij wist van het bestaan van de organisatie en ook wist dat de organisatie de teelt van grote hoeveelheden hennep als oogmerk had. Ook wist hij dat hij daar deel van uitmaakte.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat in de periode van 7 december 2012 tot en met 20 mei 2015 sprake was van een criminele organisatie tussen meerdere personen, waaronder in ieder geval de verdachte en [medeverdachte] . Dit samenwerkingsverband heeft zich in de voornoemde periode bezig gehouden met het telen van grote hoeveelheden hennep, zoals strafbaar gesteld in artikel 11 lid 5 Opiumwet. Onder een grote hoeveelheid dient, zoals blijkt uit artikel 1 lid 2 van het Opiumwetbesluit, een hoeveelheid van 200 of meer hennepplanten te worden verstaan. De verdachte heeft aan deze criminele organisatie deelgenomen, zoals tenlastegelegd onder 7, tweede en derde cumulatief/alternatief tenlastegelegde.”
3.4
Het middel klaagt in het bijzonder over het oordeel van het hof dat tussen de verdachte en [medeverdachte] een samenwerkingsverband zou bestaan met een ‘zekere structuur’, welk oordeel zonder nader motivering niet zonder meer begrijpelijk zou zijn. Daartoe voert de steller van het middel aan dat:
(i.) van betrokkenheid van derden niet kan blijken uit de vaststellingen van het hof en de bewezenverklaring berust op het feit dat de verdachte de geldzaken bijhield en [medeverdachte] de telingshandelingen deed;
(ii.) het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en [medeverdachte] meerdere hennepkwekerijen geëxploiteerd zouden hebben, wat nog niet dwingt tot de conclusie dat deze hennepteelt in een verband plaatsvond als bedoeld in art. 11b (ten tijde van het bewezenverklaarde 11a) Opiumwet;
(iii.) uit de vaststellingen van het hof dit ‘verband’ niet volgt en ook de gestructureerdheid ervan niet kan volgen uit het bijhouden van financiën van de kwekerij in een boekje, waarin ook financiën werden bijgehouden die niets van doen hadden met de hennepteelt.
3.5
Voor een bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in art. 11 b (ten tijd van het bewezenverklaarde art. 11a) Opiumwet is onder meer vereist dat de verdachte heeft deelgenomen aan een gestructureerd samenwerkingsverband, dat tot oogmerk heeft het plegen van bepaalde misdrijven uit de Opiumwet. Gelet op de jurisprudentie behorend bij art. 140 Sr, dat als de generalis ten opzichte van de specialis in art. 11b Opiumwet wordt beschouwd, [3] geldt verder het volgende. De bijdrage van de deelnemer moet erin bestaan een aandeel te hebben in, dan wel ondersteuning te geven aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. De deelneming moet dan ook voor de betrokkene zelf worden beoordeeld. Niet van belang is of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijkere rol vervulden dan de betrokkene. [4] Onder organisatie moet worden verstaan ‘een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon’. [5] Dat brengt met zich dat twee personen al een organisatie kunnen vormen. Tegelijkertijd kan niet iedere samenwerking tussen twee personen de bewezenverklaring van een criminele organisatie rechtvaardigen. Het verschil met medeplegen bestaat uit de aard van de samenwerking, die bij een criminele organisatie gekenmerkt wordt als duurzaam en (met name) gestructureerd. [6]
3.6
Voor duurzaamheid of bestendigheid is een zeker tijdsverloop van het samenwerkingsverband een aanwijzing. De samenstelling van het samenwerkingsverband hoeft echter niet steeds dezelfde te zijn, en bestendigheid betekent niet dat het samenwerkingsverband onafgebroken moet hebben bestaan. Over verschillende landen verspreide deelnemers kunnen tezamen een organisatie vormen, wanneer sprake is van nauwe afstemming van de planmatige activiteiten. [7] Voor ‘structuur’ is hiërarchie geen vereiste. Het oordeel dat van een samenwerkingsverband pas sprake is als komt vast te staan dat ‘binnen die groep gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling hebben bestaan, waaraan de individuele leden gebonden waren en door welke gemeenschappelijkheid op die leden een zekere druk kon worden uitgeoefend zich aan die regels te houden en aan die doelstelling gebonden te achten’ getuigt daarom van een te strikte opvatting van het bestanddeel organisatie. [8] Duurzaamheid en structuur lijken te fungeren als communicerende vaten.
3.7
Met betrekking tot de bewezenverklaring van de deelname aan de criminele organisatie heeft het hof vastgesteld dat de verdachte een kasboek bijhield dat zag op de exploitatie van hennepkwekerijen in panden aan de [c-straat 1] te [plaats] , de [d-straat 1] te [plaats] en de [a-straat 1] te [plaats] , terwijl daaruit kan volgen dat in al deze kwekerijen oogsten van grote hoeveelheden hennep hebben plaatsgevonden en de namen van de verdachte en de [medeverdachte] ( [bijnaam mederverdachte] ) [medeverdachte] in het kasboek veelvuldig voorkomen in relatie tot één of meer van deze kwekerijen. Uit de bewijsvoering van het hof volgt ook dat in dat kasboek namen van anderen voorkwamen in relatie tot de hennepkwekerijen. Het hof heeft geoordeeld dat de inhoud van dit kasboek de conclusie rechtvaardigt dat in de tenlastegelegde periode sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere organisatiegraad tussen meer personen en deze organisatie ‘in ieder geval’ bestond uit de verdachte en de [medeverdachte] . Het hof heeft geoordeeld dat sprake was van een georganiseerd verband dat duurzaam was van aard, nu teelt gedurende een aantal jaren op verschillende plekken heeft plaatsgevonden. Tot slot is door het hof overwogen dat de verdachte een prominente en coördinerende rol heeft gehad in het samenwerkingsverband. Daarnaast is overwogen dat hij als opsteller van het kasboek verantwoordelijk was voor het bijhouden van alle inkomsten en uitgaven omtrent de exploitatie van de hennepkwekerijen in de betreffende panden.
3.8
De aan het middel ten grondslag liggende veronderstelling dat van betrokkenheid van derden niet kan blijken en de bewezenverklaring is ingegeven door de enkele vaststelling dat de verdachte de geldzaken bijhield en [medeverdachte] de telingshandelingen deed, berust op een onjuiste lezing van het arrest en mist daarom feitelijke grondslag. Het hof heeft immers in de eerste plaats overwogen dat er sprake was van gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere organisatiegraad tussen ‘
meer personen’en de organisatie
‘in ieder geval’bestond uit de verdachte en de [medeverdachte] . Tevens heeft het hof overwogen dat de verdachte een
prominente ‘coördinerende’ rolheeft gehad in het samenwerkingsverband. Het hof heeft voorts overwogen dat de verdachte als opsteller van het kasboek, verantwoordelijk was voor het bijhouden van alle inkomsten en uitgaven omtrent de exploitatie van de hennepkwekerijen in de hiervoor genoemde panden.
3.9
Aan het middel ligt verder de opvatting ten grondslag dat voor een bewezenverklaring van de in de Opiumwet bedoelde criminele organisatie de betrokkenheid daarbij van ‘derden’ moet blijken, alsmede dat het verrichten van telingshandeling door de een en het financiële beheer door de ander geen deelneming aan een criminele organisatie kan opleveren. Die opvatting vindt in het licht van hetgeen ik heb vooropgesteld, geen steun in het recht. [9]
3.1
Het hof heeft verder op basis van zijn vaststellingen geoordeeld dat er sprake is van deelname aan een criminele organisatie. Daartoe heeft het geoordeeld dat de hennepkwekerijen geëxploiteerd zijn in een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur. Het hof heeft vastgesteld dat de inhoud van het kasboek de conclusie rechtvaardigt dat sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere organisatiegraad tussen meer personen, in ieder geval bestaande uit de verdachte en [medeverdachte] . Het hof heeft verder overwogen dat het georganiseerde verband duurzaam van aard was aangezien de teelt gedurende een aantal jaren op verschillende plekken heeft plaatsgevonden. Ten aanzien de verdachte heeft het hof overwogen dat hij een prominente coördinerende rol gehad in het samenwerkingsverband en heeft het vastgesteld dat hij, als opsteller van het kasboek, verantwoordelijk voor het bijhouden van alle inkomsten en uitgaven omtrent de exploitatie van de hennepkwekerijen in de hiervoor genoemde panden.
3.11
Het op die vaststellingen gebaseerde oordeel dat sprake is van deelneming aan een criminele organisatie, acht ik niet onbegrijpelijk en evenmin onvoldoende met redenen omkleed. Hierop stuit de klacht over het ‘verband’ als bedoeld in art. 11b (ten tijde van het bewezenverklaarde 11a) Opiumwet af.
3.12
De klacht dat de gestructureerdheid niet kan volgen uit het bijhouden van financiën van de kwekerij in een boekje, waarin ook financiën werden bijgehouden die niets van doen hadden met de hennepteelt, berust – los van de juistheid van die veronderstelling – op een te beperkte lezing van het arrest, nu het hof niet enkel het bijhouden van de financiën bij zijn oordeel heeft betrokken. Het hof heeft immers overwogen dat de verdachte een
prominente en coördinerenderol heeft gehad in het samenwerkingsverband en voorts dat de verdachte als opsteller van het kasboek verantwoordelijk was voor het bijhouden van alle inkomsten en uitgaven omtrent de exploitatie van de hennepkwekerijen in de hiervoor genoemde panden. Het hof heeft aan zijn oordeel aldus meer ten grondslag gelegd dan het enkele bijhouden van de financiën.
3.13
Het middel faalt in al zijn onderdelen.

4.Het derde middel

4.1
Het derde middel keert zich tegen het onder 2 bewezenverklaarde opzet op het valselijk opmaken van een verklaring.
4.2
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 6 december 2012 te [plaats] een verklaring (verklaring 364/12 [D] BV), - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte in die verklaring (in strijd met de waarheid) doen opnemen: “op zaterdag 17 november 2012 werd er ingebroken in mijn winkel, [E] . Er werd een partij mobiele telefoons gestolen ter waarde van ruim € 130.000,-.” en die verklaring voor waar ondertekend, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst door anderen te doen gebruiken.”
4.3
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 18 november 2012 van de politie, District Rijn- en Veenstreek, met nr. PL16332012170427-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz. 1 e.v. van het zaaksdossier Verzekeringsfraude [E] ):
als relaas van opsporingsambtenaar [verbalisant 1] :
Op 17 november 2012 kwam ik ter plaatse op de [e-straat 1] , [plaats] , bij een persoon die opgaf te zijn:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [betrokkene 1]
Hij deed aangifte namens de benadeelde:
Naam: [E]
Adres: [e-straat 1]
Plaats: [plaats]
en verklaarde het volgende:
"Ik ben namens de benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik wens aangifte te doen van inbraak in [E] . De winkel is gelegen aan de [e-straat 1] te [plaats] . In de hal en het kantoortje hadden wij 24 dozen met daarin mobiele telefoons opgeslagen liggen. Deze dozen waren op 16 november 2012 geleverd. De totale inkoopwaarde van deze telefoons is 133.300 euro. Ik zag dat deze 24 dozen niet meer op de plek stonden waar ze eerder hadden gestaan. De goederen werden weggenomen."
2. Een proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 20 november 2012 van de politie, divisie regionale opsporing, met. nr. PL16092012170427-6. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 17 van het zaaksdossier Verzekeringsfraude [E] ):
als relaas van opsporingsambtenaar [verbalisant 2] :
Op 19 november 2012 werd door mij een forensisch onderzoek naar sporen verricht.
Onderzoekslocatie
Het onderzoek is verricht in een communicatiewinkel [e-straat 1] te [plaats] .
Onderzoek plaats delict
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door mij het navolgende bevonden en waargenomen.
Het betrof een winkel die in een winkelstraat in een tussenpand was gevestigd. In de ruit boven de achterdeur was een vuistgroot gat gemaakt. Door slijpen in de sluitnaad slotzijde van deze achterdeur zijn de nachtschoot en beide haken van de meerpuntsluiting afgeslepen. De deur naar de winkelruimte werd op dezelfde wijze open geslepen, waarbij hier ook de dagschoot afgeslepen werd.
3. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 19 november 2015 van de politie, eenheid Den Haag, met nr. PL1500-2015335136-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven. - (blz. 107 van het zaaksdossier Verzekeringsfraude [E] ):
als relaas van opsporingsambtenaar [verbalisant 3] :
Op 19 november 2015 verscheen voor mij een persoon die opgaf te zijn:
Achternaam: [aangever]
Voornamen: [aangever]
Hij deed aangifte namens de benadeelde:
Rechtspersoon naam: [F]
en verklaarde het volgende:
"Ik ben gemachtigd om namens [F] aangifte te doen. Op 20 november 2012 gaf [F] [D] B.V. opdracht onderzoek te doen naar een bij [F] ingediende schadeclaim, volgens verzekerde als gevolg van een inbraak/diefstal. Deze schadeclaim is bij [F] geregistreerd, met als schadedatum 17 november 2012. Deze schadeclaim werd ingediend door verzekerde de [verdachte] , [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] , eigenaar van [E] , [e-straat 1] , [plaats] .
4. Een geschrift, zijnde een rapport van [D] B.V. d.d. 18 april 2013, opgemaakt door forensisch expert [naam] en tactisch expert [aangever] , inhoudende - zakelijk weergegeven (blz. 18 e.v. van het zaaksdossier Verzekeringsfraude [E] ):
als relaas van de rapporteurs [naam] en [aangever] :
R A P P O R T
Opdrachtgever
Naam: [F]
Aard van de ingestelde expertise: technische- en tactische expertise n.a.v. een inbraak/diefstal
Verzekerde
Naam: [E] B.V.
Risicoadres: [e-straat 1]
Plaats: [plaats]
Overige informatie
Soort schade: inbraak- en diefstalschade
Schadedatum: 17 november 2012
Op 21 november 2012 en daarna is door rapporteurs een expertise ingesteld naar aanleiding van vorenstaande gebeurtenis.
Samenvatting en conclusie
Als resultaat van de ingestelde technische- en tactische expertise en daarbij gelet op de inhoud van de afgelegde verklaringen, de overgelegde bescheiden en gedane mededelingen kan worden gesteld dat:
- op het risicoadres een telefoonwinkel is gevestigd, genaamd [E] en dit bedrijf is ondergebracht in [E] B.V. (verzekerde), waarvan de [verdachte] (senior) bestuurder/enig aandeelhouder is;
- de [verdachte] een inbraak/diefstal claimde die beweerdelijk plaats gevonden zou hebben op 17 november 2012 en waarbij 24 dozen met mobiele telefoons zouden zijn weggenomen uit de kantoor- en/of keukenruimte van het onderhavige pand;
- om de keuken- en kantoorruimte te kunnen betreden door de dader(s) beweerdelijk de meerpuntsluitingen van de buitendeur (keukenruimte) alsmede van de tussendeur (keukenruimte/kantoorruimte) zijn doorgeslepen;
- een raam boven de buitendeur is vernield waardoor in de ruit een gat ontstond en door deze ontstane opening middels een. omgebogen aluminium strip de stalen balk waarmee deze deur aan de binnenzijde te alle tijde was gebarricadeerd, beweerdelijk is verwijderd;
- [verdachte] op deze dag volgens eigen verklaring als laatste aanwezig was in de winkel en deze omstreeks 18:00 uur afgesloten heeft en hierbij het in het pand aanwezige inbraakalarmsysteem heeft ingeschakeld;
- [verdachte] heeft verklaard, alvorens het pand te verlaten en af te sluiten, ook de tussendeur kantoorruimte/keukenruimte met zijn sleutel te hebben afgesloten;
- zowel bij de buiten- als tussendeur sporen ontbreken welke aangetroffen hadden moeten worden als deze deuren inderdaad in gesloten/vergrendelde toestand zouden zijn open geslepen. Uit het sporenbeeld blijkt dat de schoten van beide deuren zijn afgeslepen, terwijl deze deuren vrijwel zeker geopend waren;
- voormelde stalen sluitbalk klemvast in de beugels van de buitendeur lag en proefondervindelijk is vastgesteld dat het niet mogelijk is met de gepresenteerde aluminium strip de balk uit de beugel te hengelen, de strip verbuigt zondermeer waardoor beschadigingen op de deur ontstaan. Deze daarbij ‘passende’ beschadigingen werden echter niet op de deur aangetroffen. Het is dan ook vrijwel zeker onmogelijk dat deze sluitbalk van buitenaf en met behulp van de strip uit de beugels is 'gehengeld';
- de winkelruimte alsmede de kantoorruimte waren voorzien van een camerabewakingssysteem waarvan de beelden bij beweging worden opgenomen. Dit camerabewakingssysteem wordt in- en uitgeschakeld bij het in- en uitschakelen van de verlichting;
- het inbraakalarmsysteem ten tijde van de inbraak/diefstaal beweerdelijk was uitgeschakeld doordat een werknemer ( [betrokkene 13] ) samen met zijn vriendin, naar eigen zeggen toevalligerwijs, in het pand aanwezig waren;
- uit hun beider verklaringen ( [betrokkene 13] en vriendin) duidelijk werd dat er een zeer korte tijd zat tussen het horen van een hard geluid en het betreden van het onderhavige kantoor door een onbekende manspersoon met bivakmuts. Inbrekers dan ook allerminst de tijd hebben gehad om, gedurende het uitgeschakeld zijn van het alarmsysteem, de schoten van een tweetal deuren door te slijpen. [betrokkene 13] en zijn vriendin dit bovendien gehoord zouden moeten hebben. Beiden verklaren bovendien dat de tussendeur van het kantoor naar het halletje (keuken) dicht was, maar niet afgesloten;
- uit de opgenomen beelden blijkt dat de camera in de kantoorruimte afgedekt is geweest met een geruite doek en dit afgedekt zijn is waargenomen door de [verdachte] senior en [betrokkene 13] . Beiden hierover niets hebben verklaard en deze beelden bij de eerste keer aanleveren bleken te zijn gewist, echter door rapporteurs konden worden hersteld en bij de tweede maal aanleveren deze beelden niet aanwezig waren;
- uit de verkregen uitdraai van het alarmsysteem en de camerabeelden van de winkel blijkt dat daags voor de onderhavige beweerdelijk gepleegde inbraak/diefstal, tussen het uitgaan van de camera en dus de verlichting, en het activeren van het alarm een tijdsbestek zit van ongeveer 43 minuten.
Resumerend wordt dan ook gesteld dat de beweerdelijke gepleegde inbraak niet kan hebben plaatsgevonden op de gepresenteerde wijze. Immers, de schoten van de beide deuren (gepresenteerd als sporen van inbraak) zijn vrijwel zeker doorgeslepen terwijl de deuren waren geopend. Het was niet mogelijk de stalen balk van buitenaf via het gat in de ruit middels hengelen te verwijderen en alarmmeldingen die bij een op voormelde wijze gepleegde inbraak gegenereerd worden, ontbreken. Immers op het meldingenoverzicht hadden meldingen van deurcontacten/PIR-melders moeten worden aangetroffen. Blijkens het overzicht was daarvan geen sprake. Op basis van ervaring wordt door rapporteur [naam] gesteld dat het doorslijpen van de zeven schoten (eenmaal drie en eenmaal vier) een tijdrovend karwei is dat bovendien lawaai geeft. Indien dit zou zijn gedaan in de periode dat het alarm tijdelijk was uitgeschakeld (aanwezigheid [betrokkene 13] en vriendin) hadden deze dit zonder meer moeten horen. De deur tussen het kantoor en keuken op dat moment bovendien niet was afgesloten. Voorts was het door [betrokkene 13] omschreven tijdsbestek (gelegen tussen uitschakelen alarm en overlopen door de inbreker) daarvoor te gering. Gelet op het vorenstaande en het gegeven dat de deuren vrijwel zeker zijn open geslepen terwijl deze open stonden, is het voorstelbaar dat de 'inbraak' op een eerder moment is voorbereid en de diefstal, feitelijk niet heeft plaatsgevonden. Gelet op het gegeven dat daags van tevoren het camerabewakingssysteem gedurende 43 minuten uitgeschakeld is geweest, is het zeer wel mogelijk dat het voorbereiden van de 'inbraak/diefstal' in die tijd is uitgevoerd. Derhalve is negatieve betrokkenheid van [verdachte] senior bij het voorbereiden/plegen van deze inbraak/diefstal vrijwel zeker te achten. Zoals aangegeven, heeft de diefstal middels braak van de opgegeven goederen vrijwel zeker niet plaatsgevonden.
Bijlagen
Bij dit rapport is de hierna genoemde bijlage gevoegd:
D. Verklaring van de [verdachte] .
5. Een geschrift, zijnde een verklaring van [verdachte] , als bijlage gevoegd bij het hiervoor onder 4 vermelde geschrift, inhoudende - zakelijk weergegeven - (blz. 73 e.v. van het zaaksdossier Verzekeringsfraude [E] ):
als de op 6 december 2012 door de verdachte afgelegde verklaring:
“Op zaterdag 17 november 2012 werd er ingebroken in mijn winkel, [E] . Er werd een partij mobiele telefoons gestolen ter waarde van ruim € 130.000,-.”
4.4
Het hof heeft met betrekking tot het onder 2 bewezenverklaarde het volgende overwogen:
“Op 17 november 2012 is namens [E] , het bedrijf van de verdachte, aangifte gedaan van een inbraak bij [E] . Er zouden in totaal 24 dozen mobiele telefoons zijn weggenomen ter waarde van € 133.300,-.
Het door de politie op 19 november 2012 verrichte sporenonderzoek heeft uitgewezen dat er in een ruit boven de achterdeur van de winkel een vuistgroot gat zat. Verder is geconstateerd dat de sluitnaad, de nachtschoot en de beide haken van de meerpuntssluiting van deze deur waren afgeslepen. De deur die toegang gaf tot de winkel was op dezelfde wijze opengeslepen en ook werd de dagschoot afgeslepen.
De verdachte heeft met betrekking tot dit incident een schadeclaim ingediend bij [F] . De verzekeringsmaatschappij heeft een onafhankelijk recherchebureau, te weten: [D] B.V. (hierna: [D] ), ingeschakeld om onderzoek te doen naar de gemelde inbraak. De verdachte heeft, in het kader van dit onderzoek, een verklaring afgelegd, waarin hij heeft verklaard dat er op 17 november 2012 is ingebroken in zijn winkel [E] , bij welke inbraak er een partij mobiele telefoons is gestolen ter waarde van ruim €130.000,-.
De onderzoekers van het recherchebureau hebben geconcludeerd dat de beweerdelijke inbraak niet kan hebben plaatsgevonden op de gepresenteerde wijze, die - zo begrijpt, het hof - zou hebben bestaan uit het doorslijpen van de meerpuntsluitingen van de buiten- en tussendeur en het via een gat van de ruit van de buitendeur middels een omgebogen aluminiumstrip verwijderen van de balk aan de binnenzijde van die deur. Volgens de onderzoekers is het vrijwel zeker dat het slijpen heeft plaatsgevonden toen de deuren open waren en ook is het niet mogelijk om de balk van buitenaf via het gat in het raam door middel van hengelen te verwijderen. Ook ontbraken in het meldingenoverzicht alarmmeldingen die bij een dergelijke inbraak gegenereerd zouden zijn. Gelet op alle onderzoeksresultaten concluderen de onderzoekers dat de 'inbraak' vrijwel zeker niet heeft plaatsgevonden en het wordt voorstelbaar geacht dat de 'inbraak' op een eerder moment is voorbereid. De verdachte is daar vrijwel zeker bij betrokken geweest.
Gelet op het voorgaande, en de overige gebezigde bewijsmiddelen, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat er op 17 november 2012 geen inbraak bij [E] heeft plaatsgevonden, maar dat met wetenschap en/of betrokkenheid van de verdachte een inbraak, in scène is gezet. Zodoende heeft de verdachte, door tegenover de onderzoekers van [D] te verklaren dat er een inbraak heeft plaatsgevonden en dat daarbij telefoons zijn weggenomen, een valse verklaring opgemaakt.
De pas in hoger beroep door de verdediging overgelegde rapportage van [betrokkene 14] en [betrokkene 15] stelt het hof terzijde, nu die rapportage dateert van 30 augustus 2021 en niet aannemelijk is geworden dat de situatie zoals in dat jaar door de rapporteurs is onderzocht identiek is geweest aan de situatie zoals die door de politie op 19 november 2012, kort na de vermeende inbraak, is waargenomen. In dat verband wordt ook opgemerkt dat zij geen gat in het bovenraam hebben gemaakt zoals was gebeurd bij de vermeende inbraak, maar het hele raam hebben verwijderd. Daarmee is vertrekpunt van hun onderzoek al niet gelijk aan hetgeen zou zijn gebeurd tijdens de inbraak.”
4.5
Het middel klaagt dat het opzet van de verdachte op het valselijk opmaken van een verklaring niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid, althans de bewezenverklaring in het licht van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd niet begrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd is. Daartoe voert de steller van het middel aan dat:
(i.) het hof niet heeft gerespondeerd op het verweer dat uit een door de verdediging ingebracht onderzoeksrapport blijkt dat de inbraak wel degelijk kan hebben plaatsgevonden ‘van buitenaf’;
(ii.) niet uit de bewijsvoering volgt dat de inbraak met wetenschap en/of betrokkenheid van de verdachte in scene is gezet;
(iii.) bewijsmiddel 4 niet redengevend is voor het bewijs dat de verdachte wist dat zich geen inbraak had voorgedaan en
(iv.) uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte betrokken was bij de voorbereiding van de geënsceneerde inbraak en de inbraak met wetenschap en/of betrokkenheid van de verdachte is gebeurd.
4.6
Het hof heeft overwogen dat namens het bedrijf van de verdachte aangifte is gedaan van een inbraak waarbij telefoons zijn weggenomen. Uit het onderzoek van de politie volgt dat er in een ruit boven de achterdeur van de winkel een vuistgroot gat zat. Verder is geconstateerd dat de sluitnaad, de nachtschoot en de beide haken van de meerpuntssluiting van deze deur waren afgeslepen. De deur die toegang gaf tot de winkel was op dezelfde wijze opengeslepen en ook werd de dagschoot afgeslepen. De verdachte heeft een schadeclaim ingediend bij verzekeringsmaatschappij [F] , welke maatschappij een recherchebureau hebben ingeschakeld. De onderzoekers van het recherchebureau hebben geconcludeerd dat de beweerdelijke inbraak niet kan hebben plaatsgevonden op de gepresenteerde wijze. Volgens de onderzoekers is het vrijwel zeker dat het slijpen heeft plaatsgevonden toen de deuren open waren en ook is het niet mogelijk om de balk van buitenaf via het gat in het raam door middel van hengelen te verwijderen. Ook ontbraken in het meldingenoverzicht alarmmeldingen die bij een dergelijke inbraak gegenereerd zouden zijn. Gelet op alle onderzoeksresultaten concluderen de onderzoekers dat de 'inbraak' vrijwel zeker niet heeft plaatsgevonden en het wordt voorstelbaar geacht dat de 'inbraak' op een eerder moment is voorbereid, waarbij de verdachte vrijwel zeker bij betrokken is geweest. Het hof heeft op basis hiervan geoordeeld dat er geen inbraak bij [E] heeft plaatsgevonden, maar dat met wetenschap en/of betrokkenheid van de verdachte een inbraak, in scène is gezet. Door tegenover de onderzoekers van [D] te verklaren dat er een inbraak heeft plaatsgevonden en dat daarbij telefoons zijn weggenomen, heeft hij een valse verklaring opgemaakt. Een later overgelegd rapport is door het hof terzijde geschoven, nu niet aannemelijk is geworden dat de situatie zoals door die rapporteurs is onderzocht identiek is geweest aan de situatie zoals die door de politie, kort na de vermeende inbraak, is waargenomen.
4.7
Het standpunt van de steller van het middel dat het hof niet heeft gerespondeerd op het verweer dat uit een door de verdediging ingebracht onderzoeksrapport blijkt dat de inbraak wel degelijk ‘van buitenaf’ kan hebben plaatsgevonden, is gebaseerd op het door de verdediging ingebrachte rapport van 30 augustus 2021. Het hof heeft dat rapport blijkens zijn overwegingen gemotiveerd terzijde geschoven, zodat de verwerping van dat verweer daarin reeds besloten ligt. De klacht mist daarmee feitelijke grondslag.
4.8
Met betrekking tot de klacht dat niet uit de bewijsvoering volgt dat de inbraak met wetenschap en/of betrokkenheid van de verdachte in scene is gezet, merk ik het volgende op. Uit bewijsmiddel 4 volgt dat onderzoek is gedaan naar de beweerdelijke inbraak, uit welk onderzoek naar voren komt dat de beweerdelijke inbraak niet kan hebben plaatsgevonden op de gepresenteerde wijze, nu: (i) vrijwel zeker is dat het slijpen heeft plaatsgevonden toen de deuren open waren en het ook het niet mogelijk is om de balk van buitenaf via het gat in het raam door middel van hengelen te verwijderen en (ii) er in het meldingenoverzicht alarmmeldingen ontbraken, die bij een dergelijke inbraak gegenereerd zouden zijn. Op basis hiervan is door de onderzoekers geconcludeerd dat de 'inbraak' vrijwel zeker niet heeft plaatsgevonden. Zij hebben het daarbij voorstelbaar geacht dat de 'inbraak' op een eerder moment is voorbereid, waarbij de verdachte vrijwel zeker bij betrokken is geweest.
4.9
Het hof heeft gelet op het voorgaande en de overige bewijsmiddelen zelfstandig de (bewijs)conclusie getrokken dat de inbraak met wetenschap en/of betrokkenheid van de verdachte in scene is gezet. Gelet op de door het hof gebruikte bewijsmiddelen acht ik die conclusie niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik mede in aanmerking dat de verdachte heeft verklaard dat hij de winkel voorafgaand aan de inbraak had afgesloten en ook de tussendeur kantoorruimte/keukenruimte met zijn sleutel had afgesloten, terwijl uit het sporenbeeld blijkt dat de schoten van beide deuren zijn afgeslepen, terwijl deze deuren vrijwel zeker open waren. Verder neem ik in aanmerking dat uit bewijsmiddel 4 blijkt dat de verdachte heeft waargenomen dat de camera in de kantoorruimte afgedekt is geweest, maar daarover niets heeft verklaard, terwijl deze beelden bij de eerste keer aanleveren, bleken te zijn gewist (maar door onderzoekers konden worden hersteld).
4.1
Het middel faalt in al zijn onderdelen.

5.Slotsom

5.1
Alle middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
5.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak gaat doen meer dan twee jaren na het instellen van het cassatieberoep op 15 juni 2023. Daarom is de redelijke termijn zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering. [10] Verder heb ik ambtshalve geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
5.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Parketnummer: 22-004988-19.
2.HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316,
3.Blom, in:
4.HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:969,
5.HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134 en HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:969,
6.M.J.H.J. de Vries,
7.HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502,
8.HR 2 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK5193.
9.Vgl. HR 26 oktober 1993, ECLI:NL:HR:1993:AD1974,
10.HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492, r.o. 3.1.2, 3.1.3 en 3.2.