In deze zaak is de verdachte, geboren in 1994, veroordeeld door het gerechtshof Amsterdam voor schuldwitwassen, waarbij geen straf of maatregel is opgelegd. De zaak betreft de tenaamstelling van een Volkswagen Polo op naam van de verdachte, die door haar vader was aangeschaft. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de bewezenverklaring van het verwerven en voorhanden hebben van de auto onvoldoende is gemotiveerd. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de auto afkomstig was uit een misdrijf, gezien de financiële problemen van haar vader en de omstandigheden waaronder de auto op haar naam werd gezet. De verdachte had de plicht om onderzoek te doen naar de herkomst van de auto, maar heeft dit nagelaten. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep, omdat de bewezenverklaring van het verhullen van de rechthebbende op de auto voldoende is onderbouwd. De zaak heeft ook samenhang met andere lopende zaken, en de procureur-generaal wijst op de mogelijkheid van overschrijding van de redelijke termijn voor de uitspraak.