15.38uur: De Audi stond stil op de Haashaven Oostzijde in Rotterdam. Op de bestuurdersplaats zat de verdachte, op de bijrijdersplaats [betrokkene 1] en achterin [betrokkene 2] . Zij werden aangehouden.
In de Audi werd in het portiervak van het rechterportier een telefoon aangetroffen, die van de aangever bleek te zijn.
De aangever herkende [betrokkene 2] en [betrokkene 1] als de mannen die hem hadden overvallen.
In de Audi en bij de verdachten werden diverse telefoons aangetroffen. [betrokkene 2] en [betrokkene 1] hadden ieder twee telefoons bij zich. In de auto werd verder nog een zwarte Nokia aangetroffen en toen de verdachte uitstapte viel er een witte iPhone op de grond.
Op de dag van de overval werd door een telefoonnummer toegeschreven aan [betrokkene 1] om 12.07 uur contact gezocht met het telefoonnummer behorende bij de witte iPhone die bij het uitstappen van de verdachte op de grond was gevallen. Er vond geen gesprek plaats. Om 12.15 uur zocht het nummer van de witte iPhone contact met het nummer van [betrokkene 1] en vond er kennelijk een gesprek plaats.
Ten aanzien van de witte iPhone
De verdachte heeft zowel bij de politie als bij de rechtbank verklaard dat hij zijn telefoon, een witte iPhone, kwijt was. In hoger beroep d.d. 15 juli 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij deze thuis had gelaten. Mede gelet op deze wisselende verklaringen in samenhang met de omstandigheid dat er een witte iPhone op de grond viel toen de verdachte uit de Audi stapte, is het hof van oordeel dat deze witte iPhone moet hebben toebehoord aan de verdachte. Voorts is niet gesteld noch gebleken dat iemand anders dan de verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] die dag de Audi heeft gebruikt en de iPhone daarin heeft achtergelaten. Voorts neemt het hof in aanmerking dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ieder twee telefoons bij zich hadden en dat het niet aannemelijk is dat de verdachte geen telefoon bij zich had. Ten slotte is van belang dat de iPhone in ieder geval niet toebehoorde aan [betrokkene 1] gelet op het eerdere contact tussen het nummer van de iPhone en het nummer van [betrokkene 1] .
Ten aanzien van het [A-G: lees: de] medeplichtigheid
Uit het hiervoor weergegeven tijdvak kan worden afgeleid dat de Audi waarin de verdachte reed slechts enkele minuten in Gouda is geweest en steeds is waargenomen in de nabijheid van de straat waar de overval heeft plaatsgevonden. Daarbij valt op dat de Audi aanvankelijk stapvoets reed en later met verhoogde snelheid in tegengestelde richting reed. Gelet op het tijdvak waarin de overval heeft plaatsgevonden, is aannemelijk dat het stapvoets rijden vóór dan wel tijdens de overval plaatsvond en het met verhoogde snelheid rijden daarna. Bij deze omstandigheden past niet de door de verdachte afgelegde verklaring ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 15 juli 2020 dat hij in Gouda was om een rondje te maken. Die verklaring acht het hof dan ook niet aannemelijk.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 15 juli 2020 voorts verklaard dat de medeverdachten zowel op de heen- als de terugreis bij hem in de auto zaten. Gelet op de ARS-gegevens met betrekking tot de auto van [betrokkene 1] , in samenhang met de aanwezigheid van de autosleutel in diens tasje en het aantreffen van deze auto in Gouda, is dat niet aannemelijk. Het met twee auto's naar Gouda rijden vraagt in het licht van de overige bewijsmiddelen om een verklaring van de verdachte, die hij kennelijk niet heeft willen geven.
De overval was kennelijk gepland. In de ochtend werd immers al een tijdstip afgesproken waarop de ontmoeting met de aangever zou plaatsvinden. Vervolgens vond er een telefoongesprek plaats tussen de Iphone van de verdachte en [betrokkene 1] , waarna gezamenlijk richting Gouda werd gereden.
De verdachte is iets meer dan een uur na de overval aangetroffen in een auto waarin zich ook [betrokkene 2] en [betrokkene 1] – door de aangever herkend als de plegers van de overval – bevonden. Ook de weggenomen telefoon van de aangever was in deze auto aanwezig.
De verdachte kende [betrokkene 2] . Hij was twee dagen eerder samen met hem gecontroleerd. Zowel [betrokkene 2] als de verdachte zouden eerder in het bezit zijn geweest van vuurwapens. [betrokkene 2] is ook degene die door de aangever is aangewezen als de man die in het bezit was van het vuurwapen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte niet een van de twee overvallers was. Het hof stelt vast dat de verdachte kort na de overval wel is aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid hij de overval duiden. Gelet op het met twee auto's naar Gouda rijden en het rijgedrag van de verdachte in de omgeving van de plaats waar de overval plaatsvond, gaat het hof ervan uit dat de verdachte heeft geweten dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] degene met wie een afspraak was gemaakt gingen overvallen. Het hof betrekt daarbij dat de verklaring van de verdachte, onder meer over de reis naar Gouda, de reden van zijn aanwezigheid daar en de eigendom van de in de auto aangetroffen iPhone, niet aannemelijk is geworden.
Het hof is van oordeel dat – op grond van het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien – de rol van de verdachte die van chauffeur van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] was een en ander zoals bewezenverklaard. Nu de verdachte geen verdere duidelijkheid heeft verschaft over zijn rol gaat het hof uit van medeplichtigheid in de vorm van behulpzaamheid gericht op het overvallen van aangever door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] .
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.”