ECLI:NL:HR:2012:BX4100

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/05557
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van benadeelde partij na vernietiging en terugverwijzing in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft de vordering van een benadeelde partij die zich op basis van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in hoger beroep heeft gevoegd. De Hoge Raad oordeelt dat deze vordering, na vernietiging van het arrest van het hof en terugverwijzing van de zaak, deel blijft uitmaken van hetgeen in hoger beroep moet worden beoordeeld en beslist. Dit is van belang omdat het hof in zijn eerdere uitspraak de benadeelde partij niet-ontvankelijk had verklaard in haar vordering, wat door de Hoge Raad als een miskenning van de wet wordt gezien.

De Hoge Raad benadrukt dat de positie van de benadeelde partij die zich in hoger beroep heeft gevoegd, niet verschilt van die van een benadeelde partij wiens vordering in eerste aanleg is toegewezen. De Hoge Raad vernietigt het bestreden arrest van het hof, maar uitsluitend voor zover het niet is beslist over de vordering van de benadeelde partij. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe behandeling van deze vordering.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtszekerheid, omdat het verduidelijkt dat de vordering van de benadeelde partij na terugverwijzing van de zaak opnieuw moet worden beoordeeld, ongeacht eerdere beslissingen van het hof. Dit arrest bevestigt de rechten van benadeelde partijen in het strafproces en onderstreept het belang van een zorgvuldige behandeling van hun vorderingen.

Uitspraak

25 september 2012
Strafkamer
nr. S 10/05557
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, zitting houdende te Arnhem, van 16 december 2010, nummer 24/000443-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor zover daarin niet is beslist over de vordering van de benadeelde partij, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof in zoverre en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1. Het Hof heeft in het bestreden arrest omtrent de vordering van de benadeelde partij het volgende overwogen en beslist:
"De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.393,18. De benadeelde partij is bij het arrest van het hof van 13 februari 2008 niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De benadeelde partij heeft haar vordering niet gehandhaafd, zodat de vordering thans niet meer aan de orde is."
3.2. Naar aanleiding hiervan heeft de Advocaat-Generaal in zijn conclusie de vraag opgeworpen of de op de voet van art. 421, derde lid, Sv gedane voeging door een benadeelde partij in het geding in hoger beroep gehandhaafd blijft na vernietiging van het arrest van het hof en verwijzing of terugwijzing van de zaak teneinde opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
3.3. Vooropgesteld moet worden dat in het geval een cassatieprocedure heeft geleid tot vernietiging van een uitspraak, voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, en verwijzing of terugwijzing van de zaak op de voet van art. 440 Sv, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, de rechter die na verwijzing of terugwijzing moet oordelen, tot taak heeft het onderzoek binnen de uit de beslissing van de Hoge Raad voortvloeiende grenzen geheel opnieuw aan te vangen en te voltooien, voor zover uit de wet niet het tegendeel voortvloeit (vgl. HR 4 februari 1997, LJN ZD0632, NJ 1997/308, rov. 5.3).
3.4. Dit brengt, nu de wet niet anders bepaalt, mee dat de vordering waarmee een benadeelde partij zich op de voet van art. 421, derde lid, Sv in hoger beroep heeft gevoegd, na vernietiging van de in die instantie gedane uitspraak en terug- of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling, deel blijft uitmaken van hetgeen in hoger beroep moet worden beoordeeld en beslist, tenzij uit de beslissing van de Hoge Raad het tegendeel voortvloeit. In zoverre verschilt de positie van de benadeelde partij die zich op de in art. 421, derde lid, Sv bedoelde wijze met haar vordering in hoger beroep heeft gevoegd, na vernietiging van het in dat hoger beroep gewezen arrest en terug- of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling niet van de positie van de benadeelde partij wier vordering reeds in eerste aanleg (geheel of gedeeltelijk) is toegewezen en krachtens art. 421, tweede lid, Sv van rechtswege voortdurend, aan het oordeel van de appelrechter is onderworpen.
3.5. De benadeelde partij heeft zich op de voet van art. 421, derde lid, Sv met haar vordering in hoger beroep gevoegd. Bij het nadien door de Hoge Raad vernietigde arrest van het Hof van 13 februari 2008 is zij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Uit het hiervoor overwogene volgt dat die vordering na terugwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling deel uitmaakte van hetgeen het Hof had te beoordelen en te beslissen. 's Hofs oordeel dat de benadeelde partij haar vordering na terugwijzing van de zaak niet heeft gehandhaafd, geeft derhalve blijk van miskenning van het hiervoor overwogene. De omstandigheid dat de benadeelde partij kennelijk niet heeft geantwoord op de brief van het Ressortsparket van 4 oktober 2010 met het verzoek mee te delen of zij de vordering waarvoor zij zich had gevoegd, wenste te handhaven, doet daaraan niet af.
3.6. De bestreden uitspraak kan daarom in zoverre niet in stand blijven.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover daarbij niet een beslissing is gegeven omtrent de vordering van de benadeelde partij;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. Savornin Lohman, W.F. Groos, Y. Buruma en J. Wortel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 25 september 2012.