medeplichtigheid?
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of de verdachte als medeplichtige aan de diefstal met geweld c.q. bedreiging met geweld kan worden aangemerkt, zoals subsidiair tenlastegelegd.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 1 ° of 2° Sr, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Onder die precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan, is ook begrepen of het gronddelict al dan niet in deelneming wordt begaan; op die deelnemingsvorm behoeft het opzet van de medeplichtige dus niet te zijn gericht.
Ingeval het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Doorgaans kan worden aangenomen dat dit verband bestaat indien het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict, zoals het geval is bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Maar ook in andere gevallen, waarbij zowel de aard van het gronddelict als de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang zijn, kan sprake zijn van een dergelijk verband.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast ten aanzien van de rol van de verdachte.
De verdachte is op 19 september 2020 omstreeks 2.03 uur samen met 2 andere personen als bestuurder van de Volkswagen Polo vertrokken vanaf het Shell-benzinestation te Hazeldonk (p. 798). Hij en zijn medepassagiers zijn op weg gegaan naar de parkeerplaats bij voetbalvereniging [A] aan de [a-straat] te Breda om een tank lachgas te gaan halen die telefonisch was besteld bij [slachtoffer 2] . De verdachte was gezegd dat hij onderweg nog een paar jongens op moest halen, hetgeen hij heeft gedaan. Hij reed naar eigen zeggen in de auto omdat hij de enige was die een rijbewijs had. Volgens de verdachte waren zij met vijf personen toen zij op de parkeerplaats arriveerden. Uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] leidt het hof af dat zij daar ongeveer 15 minuten vóór [slachtoffer 1] parkeerden. Toen [slachtoffer 1] met de bestelbus was gearriveerd, heeft de verdachte de Volkswagen Polo met de neus richting de uitgang van de parkeerplaats, achter de bestelbus gezet. Vervolgens zijn er uitgaande van de lezing van de verdachte, die ook past bij de verklaring van [slachtoffer 1] , 4 jongens uit de Volkswagen Polo gestapt. Nadat [slachtoffer 1] met geweld tegen de grond was gewerkt en terwijl hij werd bedreigd met een wapen, werden de lachgastanks uit zijn bestelbus overgeladen in de Volkswagen Polo, waarna de overvallers in de Volkswagen Polo zijn gestapt en de verdachte met verhoogde snelheid van de parkeerplaats is afgereden.
Door het besturen van de auto naar de parkeerplaats midden in de nacht, het ophalen van een aantal voor hem kennelijk onbekende jongens, het beschikbaar houden van de auto om de lading over te dragen en vervolgens te fungeren als vluchtauto is de verdachte voorafgaand aan en gelijktijdig aan het plegen van het misdrijf behulpzaam geweest bij het plegen van het misdrijf dat ook is voltooid.
Het hof is van oordeel dat de verdachte op zijn minst genomen het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het gronddelict nu hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door zijn handelingen behulpzaam zou zijn aan het plegen van de gewelddadige overval op [slachtoffer 2] , gepleegd door [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] . Uit het eerder genoemde videobestand dat op de iPhone 6S van de verdachte is aangetroffen en gemaakt is tijdens de rit van Rotterdam naar Breda, nog voor de stop bij Hazeldonk, volgt zoals hiervoor overwogen dat er zichtbaar een wapen in de auto aanwezig was. Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van het wapen in de auto, te meer nu het filmpje op verdachtes telefoon stond. Het hof acht het, zo hij al niet eerder bekend was met het plan, ook niet geloofwaardig dat de verdachte gedurende de tijd die hij samen met de anderen op de parkeerplaats heeft doorgebracht in afwachting van de komst van de lachgasverkoper niet bekend is geraakt met de plannen van zijn medepassagiers, temeer nu hij kennelijk omdat hij als enige een rijbewijs had als bestuurder van een auto om de buit te vervoeren en tevens als vluchtauto diende te fungeren. De omstandigheid dat de verdachte de auto heeft verplaatst en ter hoogte van de achterkant van de bus van [slachtoffer 1] en met de neus gericht naar de zijde van het parkeerterrein waar de uitgang van de parkeerplaats zich bevond heeft gezet, zoals blijkt uit de door getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris gemaakte situatieschets, duidt er ook op dat hij zich bewust was van hetgeen zich zou gaan voordoen en leidt bovendien tot de conclusie dat hij vol zicht moet hebben gehad op hetgeen zich voor hem afspeelde. Tenslotte leidt het hof ook uit het gedrag van de verdachte nadat het feit al was gepleegd, af dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij met zijn handelingen bijdroeg aan de overval, nu door getuige [getuige 1] is waargenomen dat de auto die de verdachte bestuurde met verhoogde snelheid de parkeerplaats verliet en door de politie is gerelateerd dat de bestuurder van de Volkswagen Polo bij het zien van de politieauto onderweg zijn snelheid verhoogde. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte zowel opzet heeft gehad op het behulpzaam zijn als voorwaardelijk opzet op het tenlastegelegde gronddelict te weten diefstal met (bedreiging met) geweld.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.”
Het eerste middel en de toelichting daarop
6. Het eerste middel bevat de klacht dat de bewijsvoering tegenstrijdig is, in het bijzonder ten aanzien van ’s hofs vaststelling over het verplaatsen van de Volkswagen Polo op het parkeerterrein.
7. Aan het middel is, blijkens de toelichting daarop, ten grondslag gelegd dat het hof voor de bewezenverklaring redengevend heeft geacht dat de verdachte de VW Polo heeft verplaatst – zodat deze ter hoogte van de achterkant van de bestelbus van de aangever stond, met de neus richting de in- en uitgang van het parkeerterrein –, maar dat de gebezigde bewijsmiddelen en ’s hofs nadere bewijsmotivering tegenstrijdig zijn over het moment waarop de verdachte dit heeft gedaan. Het belang van het middel is er klaarblijkelijk in gelegen dat, indien de verdachte de VW Polo heeft verplaatst vóórdat de aangever op het parkeerterrein arriveerde, zonder nadere motivering niet begrijpelijk is, waarom die verplaatsing redengevend zou zijn voor de bewezenverklaring, meer specifiek het opzet van de verdachte op de diefstal met (bedreiging met) geweld,aldus de steller van het middel.
De bespreking van het eerste middel
8. Uit de bewijsvoering van het hof kan (onder meer) het volgende worden afgeleid:
- In de nacht van 19 september 2020 is [slachtoffer 2] (de lachgasverkoper) met zijn bestelbus (Fiat Doblo) naar de parkeerplaats aan de [a-straat] te Breda gereden om een bestelling lachgas af te leveren. Op het moment dat hij de parkeerplaats opreed, bevond zich aan het eind van de parkeerplaats een rode Fiat 500, en dichterbij stond – met zijn neus richting de in- en uitgang van de parkeerplaats – een zwarte VW Polo geparkeerd met daarin de verdachte (als bestuurder) en vier medepassagiers.
- De lachgasverkoper heeft de situatie op het parkeerterrein als volgt omschreven:
“De zwarte Polo stond met de koplampen aan richting mij toen ik aan kwam rijden. De rode Fiat stond in het parkeervak achterin. Ik stopte een stukje voor de zwarte Polo. De lichten van de Polo stonden gericht naar de ingang van de parkeerplaats.”Getuige [getuige 1] , die met zijn vriendin [getuige 2] in de rode Fiat op de parkeerplaats zat, heeft verklaard dat naast hen op een gegeven moment een donkerkleurige VW Polo was komen staan.
“Hij zag dat na enige tijd deze Polo verplaatste en in de buurt van de uitgang van de parkeerplaats ging staan. Kort hierop zag hij de witte bestelbus van, naar later bleek de lachgasverkoper, aan komen rijden en stoppen bij de Polo.”Zijn vriendin, [getuige 2] , heeft beschreven hoe een andere auto (de VW Polo) de parkeerplaats kwam oprijden.
“Die parkeerde een eindje van ons vandaan. Er kwam een wit busje aan. Toen reed de auto een stukje naar achteren.”In een door haar bij de rechter-commissaris getekende situatieschets heeft [getuige 2] de VW Polo ter hoogte van de achterkant van de bus van de lachgasverkoper gepositioneerd, met de neus richting de zijde van het parkeerterrein waar zich de in- en uitgang bevond.
- Het hof heeft uit de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] afgeleid dat de VW Polo ongeveer vijftien minuten vóór de lachgasverkoper op de parkeerplaats parkeerde.Toen de lachgasverkoper met de bestelbus was gearriveerd, heeft de verdachte de VW Polo (met de neus richting de in- en uitgang van de parkeerplaats) achter de bestelbus gezet, waarna er – uitgaande van de lezing van de verdachte en de aangever – vier jongens uit de VW Polo zijn gestapt.Vervolgens hebben zij de lachgasverkoper, die de bus aan de achterzijde wilde openen, met geweld tegen de grond gewerkt en bedreigd met een wapen, terwijl zij ondertussen de lachgastanks uit zijn bestelbus hebben overgeladen naar de VW Polo.
9. De klacht dat de bewijsvoering tegenstrijdig is over
het momentwaarop de verdachte de VW Polo heeft verplaatst, berust m.i. op een verkeerde lezing van het arrest. Uit de bewijsvoering blijkt immers dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, nádat de lachgasverkoper met zijn bestelbus de parkeerplaats was opgereden, de VW Polo een stukje heeft verplaatst/geherpositioneerd zodat deze achter de bestelbus stond. Dat getuige [getuige 1] daarnaast heeft verklaard dat hij de VW Polo heeft zien verplaatsen vóórdat de lachgasverkoper was gearriveerd, maakt dat niet anders. Anders dan de steller van het middel, acht ik ’s hofs bewijsvoering dan ook niet tegenstrijdig en/of onbegrijpelijk.
10. Het eerste middel snijdt geen hout.
11. Het tweede middel houdt in dat het hof voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van de verklaringen van getuigen [slachtoffer 2] , [getuige 1] en [getuige 2] , terwijl die getuigenverklaringen ontoelaatbare conclusies, gissingen en/of meningen bevatten.
De bespreking van het tweede middel
12. Naar aanleiding van de overval op de parkeerplaats heeft de lachgasverkoper ( [slachtoffer 2] ) verklaard:
“De zwarte Polo is op enig moment nog verplaatst. Dichterbij aan de achterkant van mijn bus zodat ze het konden inladen”. De verklaring van getuige [getuige 1] – door verbalisant [verbalisant 3] weergegeven in zijn proces-verbaal van bevindingen – houdt in dat verband in:
“Vervolgens zag hij dat iedereen in de Polo stapte en dat deze vervolgens hard weg reed.”
13. Het hoeft geen betoog dat ontoelaatbare conclusies, gissingen en/of meningen niet bruikbaar zijn voor het bewijs.In de voornoemde passages, beschrijven [slachtoffer 1] en [getuige 1] , echter uitsluitend feiten en omstandigheden die zij op de parkeerplaats met eigen ogen hebben waargenomen. Dit betreffen, anders dan de steller van het middel ingang wil doen vinden, geen ontoelaatbare conclusies, gissingen en/of meningen.In zoverre faalt het middel.
14. Dat ligt anders wat betreft de verklaring van getuige [getuige 2] . Haar verklaring houdt in dat ‘ze’ (de verdachten) achteruit reden, en verder:
“Ik denk om iets makkelijk uit het busje kunnen uitladen en weg te rijden.”Naar het mij voorkomt verklaart [getuige 2] hier over de intenties van de verdachten. Intenties kan een getuige slechts afleiden, niet waarnemen. Afleidingen en gevolgtrekkingen zijn in beginsel voorbehouden aan de rechter. Het hof mocht van de aarzelingen over de intenties van de verdachten voor het bewijs dan ook geen gebruik maken.
15. Toch is voor cassatie – om meerdere redenen – geen aanleiding, nu het hof uit de waarnemingen van [getuige 2] kennelijk heeft afgeleid dat de verdachten het busje hebben verplaatst ‘om iets makkelijk uit het busje te kunnen uitladen en wegrijden’, en zodoende een conclusie van een getuige tot de zijne heeft gemaakt. Bovendien geldt dat de bewijsvoering ook zonder deze conclusie van [getuige 2] niet onbegrijpelijk is.
16. Het middel faalt ook in zoverre.
17. Het derde middel bevat de klacht dat het hof voor de bewezenverklaring redengevend heeft geacht dat de verdachte als enige een rijbewijs had, terwijl dit niet uit de gebruikte bewijsmiddelen kan worden afgeleid, en het hof bovendien heeft verzuimd aan te geven aan welk bewijsmiddel deze omstandigheid dan wél is ontleend.,
De bespreking van het derde middel
18. De omstandigheid dat de verdachte (als enige) een rijbewijs had, heeft het hof kennelijk afgeleid uit de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 14 juni 2023 afgelegde verklaring, inhoudende:
“Ik bestuurde de Volkswagen Polo omdat ik een rijbewijs had.”
19. Hoewel ik de steller van het middel wil toegeven dat de verdachte niet heeft verklaard dat hij de
enigewas met een rijbewijs, staat op grond van de bewijsvoering vast dat de verdachte kort na de overval als bestuurder van de VW Polo is aangehouden, terwijl in die auto (onder meer) de gestolen lachgasflessen zijn aangetroffen.Tegen deze achtergrond ontgaat mij het belang dat de steller van het middel met deze klacht voor ogen staat. Dat het hof op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, tot het oordeel is gekomen dat de verdachte de auto moest besturen waarmee de dadergroep met de buit zou vluchten, acht ik overigens ook niet onbegrijpelijk.
20. Het derde middel treft evenmin doel.
Het vierde middel en de toelichting daarop
21. Het vierde middel houdt in dat het hof zijn oordeel, dat het opzet van de verdachte zowel was gericht op het behulpzaam zijn bij het plegen van het delict, als (in voorwaardelijke vorm) op de door de daders gepleegde diefstal met (bedreiging met) geweld, onvoldoende met redenen heeft omkleed.
22. In de toelichting worden verschillende argumenten aangedragen waarmee de steller van het middel betwist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van het wapen, laat staan dat hij wist dat het wapen bestemd was voor de gepleegde diefstal met geweld en/of dat hij op de hoogte was van het plan van zijn medepassagiers om de lachgaskoerier te beroven.
De bespreking van het vierde middel
23. Het hof heeft ten aanzien van de rol van de verdachte (onder meer) het volgende vastgesteld:
- De verdachte is op 19 september 2020 omstreeks 2.03 uur, als bestuurder van de VW Polo, samen met twee andere jongens vanaf een benzinestation te Hazeldonk vertrokken naar het parkeerterrein aan de [a-straat] in Breda om daar een door hen bestelde lachgastank op te halen.
- De verdachte heeft onderweg twee voor hem onbekende jongens opgehaald.
- De verdachte heeft verklaard dat hij in de auto reed omdat hij (als enige) een rijbewijs had (zie middel 3, onder randnummer 18).
- Nadat de lachgasverkoper met zijn bestelbus het parkeerterrein was opgereden, heeft de verdachte de VW Polo verplaatst en ter hoogte van de achterkant van de bestelbus geparkeerd, met de neus richting de in- en uitgang van de parkeerplaats (zie middel 1, onder randnummer 9).
- Daarna heeft de verdachte in de VW Polo gewacht, en het voertuig zodoende beschikbaar gehouden, terwijl de lading door zijn medepassagiers van de bestelbus naar de VW Polo werd overgedragen.
- De verdachte heeft de parkeerplaats vervolgens met verhoogde snelheid verlaten.
- Na waarneming van de politieauto heeft de verdachte zijn snelheid verhoogd.
24. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat op dezelfde locatie als waar de politie de VW Polo in het oog kreeg, en de achtervolging inzette, enkele uren later (rond 08.00 uur) een vuurwapen en munitie zijn gevonden. Dit wapen vertoont grote overeenkomsten met het wapen dat op een video op de telefoon van de verdachte is aangetroffen. Uit de metagegevens kan worden afgeleid dat die video is gemaakt tijdens de autorit van Rotterdam naar Breda.
25. De voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd, hebben het hof tot het oordeel gebracht dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de diefstal met geweld en bedreiging, en daarbij opzettelijk behulpzaam is geweest. Dat oordeel acht ik, onder de vastgestelde feiten en omstandigheden, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Ook de in de schriftuur aangedragen argumenten voor de stelling dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van het wapen in de VW Polo, ermee niet bekend is geweest dat het wapen bestemd was voor de beroving en niet op de hoogte was van de plannen van zijn medepassagiers, noopten het hof niet tot een ander oordeel, noch tot nadere motivering. Verweven als ’s hofs oordeel is met waarderingen van feitelijke aard, is voor verdere toetsing van dat oordeel in cassatie bovendien geen plaats.
26. Kortom, het laatste middel moet het lot van de voorgaande middelen delen.
27. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende overweging.
28. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep op 6 juli 2023, hetgeen dient te leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf.
29. Andere ambtshalve gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven, heb ik niet aangetroffen.
30. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden