2.5Het arrest van het hof houdt, voor zover van belang voor de bespreking van het middel, voorts het volgende in (met weglating van voetnoten):
“2.2.4 Vermoeden criminele herkomst van de bewezenverklaarde geldbedragen
2.2.4.3 Ten aanzien van de contante stortingen en contante uitgaven
Inleiding
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode in totaal in elk geval € 975.575,53 aan contanten tot hun beschikking hebben gehad. Van dit bedrag is € 622.771.04 gestort op de bankrekeningen van de verdachte en [medeverdachte] en € 352.804,49 contant uitgegeven.
Contante legale inkomsten van [verdachte] en [medeverdachte] zoals daarvan is gebleken tijdens het onderzoek
Van (aanzienlijke) contante inkomsten uit arbeid of bedrijf en/of vermogen in de periode voorafgaand aan de ten laste gelegde periode is niet gebleken bij de verdachte en/of [medeverdachte] . Dat zij bij aanvang van de ten laste gelegde periode beschikten over een aanzienlijk bedrag aan contant geld dat niet van misdrijf afkomstig was, is ook niet aannemelijk. Er is onderzoek gedaan naar (legale) inkomsten tijdens de onderzoeksperiode. Daarbij is gebleken dat de verdachte en [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode diverse bedrijven hebben gehad. De administraties van deze bedrijven die zijn aangetroffen, zijn door het onderzoeksteam van de politie geanalyseerd. Daarbij kwam naar voren dat de vastlegging van de bedrijfsactiviteiten gebrekkig was en belangrijke stukken als jaarrekeningen niet of veel later zijn opgemaakt. Het onderzoeksteam heeft geconcludeerd dat de gedane contante stortingen en uitgaven niet kunnen zijn verdiend met reële legale bedrijfsactiviteiten. Bij de gemaakte kasopstelling zijn dan ook geen contante ontvangsten uit bedrijfsactiviteiten in aanmerking genomen. Het hof zal nagaan in hoeverre hiervoor wettig en overtuigend bewijs is aan de hand van de bevindingen van het onderzoeksteam ten aanzien van de contante geldstromen binnen de verschillende bedrijven.
a. [F] , [rekeningnummer 3]
Van 1 januari 2001 tot 21 oktober 2003 hebben de verdachte en [medeverdachte] onder verschillende rechtsvormen een fitnesscentrum gehad aan de [b-straat] in [plaats] . Er is niet gebleken dat er in het geheel geen reële bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden waarmee inkomsten (kunnen) zijn gegenereerd. Uit het onderzoek is wel gebleken dat er grote vraagtekens zijn te zetten bij de kasadministratie van het fitnesscentrum en de daarin opgenomen omzetten. Zo is er een handgeschreven kasboek aangetroffen over de periode januari tot en met maart 2001 en een print van een digitaal bijgehouden kasboek dat de gehele periode bestrijkt. Bij onderzoek bleek het geprinte kasboek over de periode januari 2001 tot en met maart 2001 af te wijken van het handgeschreven kasboek. De geprinte versie van het kasboek bleek tot 1 september 2002 regelmatig de post ‘contrub [verdachte] ’ te bevatten ook in januari, februari en maart 2001 in tegenstelling tot het handgeschreven kasboek waar deze post niet voorkomt. Ook zijn er vraagtekens te zetten bij de verantwoorde omzetten gelet op de fluctuaties van de omzet onder de verschillende rechtsvormen en het leeuwendeel contant zou zijn betaald. Er zijn echter onvoldoende bijkomende aanknopingspunten in het dossier om ten aanzien van alle bankstortingen die vanuit de kas van het fitnesscentrum in de ten laste gelegde periode hebben plaatsgevonden te concluderen dat sprake is van een vermoeden van criminele herkomst omdat deze bedragen niet verdiend kunnen zijn met fitnessactiviteiten. Dit geldt niet voor de kasstorting van € 15.000.- op 3 april 2003 waarbij als toelichting is gegeven 'lening [betrokkene 2] ‘. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte dit bedrag van [betrokkene 2] heeft geleend. Er zijn geen stukken aangetroffen die zien op deze lening. Ook is niet gebleken dat op de lening is afbetaald en [betrokkene 2] heeft, gevraagd naar deze lening, verklaard dat ze [verdachte] vooruit zou hebben betaald voor sportvoeding. Gelet op de mutaties op de rekening op 3 en 4 april 2003 is aannemelijk dat met onder meer dit bedrag de aankoop van de [c-straat 1] [plaats] is gefinancierd. Ook ten aanzien van de kasstortingen van 16 oktober 2003 (€11.080,-) en 13 november 2003 (€ 3.000,-) die zijn toegelicht met ‘30-9-2003 verkoop zaak € 15.000’ geldt een vermoeden van criminele herkomst. Gelet op de mutaties op de rekening op 16 oktober 2003 is aannemelijk dat dit bedrag is gestort met het oog op het moeten betalen van een belastingaanslag. Van de in de toelichting aangegeven € 15.000,- die zou zijn ontvangen bij de verkoop van het bedrijf zijn geen vastleggingen aangetroffen, zoals NAW-gegevens van de koper, verkochte bedrijfsonderdelen en/of inventaris. Na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten hebben in 2004 nog acht contante stortingen plaatsgevonden tot een bedrag van in totaal € 20.510,-. Ook ten aanzien van deze stortingen bestaat een vermoeden van criminele herkomst omdat volstrekt niet duidelijk is waar dit geld vandaan komt.
Ten aanzien van de gedane contante stortingen op [rekeningnummer 3] bestaat derhalve slechts tot een bedrag van € 15.000,- + € 11.080,- + € 3.000,- + € 20.510,- = € 49.590,- een vermoeden van criminele herkomst.
b. [C] BV / [I] / [J] Ltd: SNS rekening [rekeningnummer 4]
Vanaf ongeveer juni 2004 tot en met november 2005 heeft [medeverdachte] zonnestudio [K] gehad. Deze is opgezet met het geld uit Luxemburg (zie hiervoor). Van dat geld zijn de zonnebanken aangeschaft. Zowel de activiteiten van de zonnestudio, als de onder de eenmanszaak en [J] verrichte activiteiten zijn in 2004 en 2005 geboekt en verantwoord in de administratie van [C] B.V. In de administratie is ook in- en verkoop van creatine verantwoord. Creatine is een spierversterkend middel dat in kleine hoeveelheden door (kracht)sporters wordt gebruikt. De creatine in- en verkoop is nader onderzocht. In 2006 is de aan- en verkoop van creatine verantwoord in de administratie van [I] van [medeverdachte] . De creatine is ingekocht in Duitsland. De leverancier heeft verklaard dat de creatine werd gekocht door en geleverd aan [verdachte] en/of de vader van [medeverdachte] . De creatine is volgens de administratieve vastleggingen met name in bulk doorverkocht tegen consumentenprijzen (€ 29,-/kilo tot €38,-/kilo). Niet aannemelijk is dat een ondernemer creatine in bulk inkoopt tegen dergelijke inkoopprijzen. Er zijn ook geen facturen van deze verkopen aangetroffen. In totaal zou met de verkoop van creatine in 2004 een omzet behaald zijn van € 27.891.55 en in 2005 een omzet van € 25.943,41. Het onderzoeksteam heeft het kasboek van de zonnestudio gereconstrueerd aan de hand van de bij de boekhouder aangetroffen administratie. Er zijn twee opstellingen gemaakt, één inclusief de in- en verkoop van creatine en één exclusief de in- en verkoop van creatine. Het kasboek van de zonnestudio sluit, wanneer de in- en verkoop van creatine buiten beschouwing wordt gelaten, met een negatieve kas van € 69.410,47. Met de inkoop van de creatine waarvan de verkoop is verantwoord in de administratie van [C] BV is verder nog een bedrag gemoeid geweest van in totaal € 10.675,-. Dat bedrag is derhalve ook nog contant betaald. Gelet hierop en gezien het feit dat de zonnestudio is opgezet met geld waarvan een vermoeden bestaat dat sprake is van een criminele herkomst komt het hof tot het oordeel dat uit de zonnestudio geen legale inkomsten kunnen zijn verkregen. Ten aanzien van de kasstortingen vanuit de zonnestudio bestaat dan ook een vermoeden van criminele herkomst.
c. [I] : [rekeningnummer 5]
In 2006 zijn de creatineverkopen verantwoord onder de eenmanszaak van [medeverdachte] . In totaal werd voor een bedrag van € 10.791,- 2.230 kilo creatine ingekocht welke volgens de administratie zou zijn verkocht voor €65.120,-. Er hebben alleen bulkverkopen plaatsgevonden tegen consumentenprijzen. Van substantiële andere activiteiten is niet gebleken. Hiervoor is reeds overwogen dat niet aannemelijk is dat in bulk tegen deze bedragen creatine wordt afgenomen door ondernemers. De kasstortingen vanuit de eenmanszaak hebben daarmee geen traceerbare herkomst. Gelet op, de hoogte van de kasstortingen en het gebrek aan gebleken legale bedrijfsactiviteiten is sprake van een vermoeden van criminele herkomst.
d. [P] [verdachte] : [rekeningnummer 7]
Uit het onderzoek komt naar voren dat de administratie van het beveiligingsbedrijf van de verdachte zeer gebrekkig is (geweest). Het bedrijf is bij de Kamer van Koophandel geregistreerd op 1 oktober 2006. Op 28 juli 2009 is geregistreerd dat de activiteiten zijn gestaakt met ingang van 31 mei 2009.
Over de periode van januari 2004 tot en met 31 december 2007 zijn kasstaten aangetroffen. Er zijn geen primaire vastleggingen aangetroffen die ten grondslag liggen aan de kasstaten. Voor wie is gewerkt, voor welk bedrag en onder welke voorwaarden blijkt tijdens het onderzoek niet, anders dan uit hetgeen verdachte zijn boekhouders daarover heeft verteld. De verdachte stelt de identiteit van zijn opdrachtgevers niet te kunnen prijsgeven omdat hij opdrachtgevers zijn woord heeft gegeven om hun identiteit onder geen beding bekend te maken. In de kas zijn verder geen directe kosten zichtbaar. De in de kasstaten opgenomen bankstortingen die in 2004 en 2005 zouden zijn gedaan, zijn niet terug te vinden op de mutaties van de bankrekeningen van de verdachte en [medeverdachte] . In 2004 en 2005 fluctueren de omzetbedragen. In 2006 wordt een maandelijkse omzet van € 5.950,- als bedrag ineens verantwoord. In 2007 groeit dit bedrag naar € 9.520,-. De jaarrekeningen over 2005, 2006 en 2007 zijn opgemaakt op respectievelijk 22 februari 2008, 10 maart 2008 en 1 juli 2008. Uit een aantekening verkregen van boekhouder [betrokkene 3] en aantekeningen in beslag genomen bij boekhouder [betrokkene 1] blijken een tweetal scenario’s over de aanschaf van de Jeep Cherokee door de verdachte bij [D] B.V. (zie eerder). Ten behoeve van de aankoop zou een lening zijn aangegaan van € 65.000,- en de auto zou aan de verdachte ter beschikking zijn gesteld door zijn opdrachtgever. Uit de bewijsmiddelen en overwegingen ten aanzien van het ten laste gelegde bedrag onder gedachtestreepje 10 blijkt dat geen van beide scenario’s klopt. Voor de in de administratie van het beveiligingsbedrijf verantwoorde inkomsten kan geen enkele steun worden gevonden in ander objectief bewijs. Ook overigens blijkt niet van feiten en omstandigheden die zouden kunnen duiden op werkelijke bedrijfsactiviteiten. Op grond van deze feiten en omstandigheden bestaat op grond van de onderzoeksresultaten een vermoeden van criminele herkomst van de gelden ten aanzien van de kasstortingen vanuit het beveiligingsbedrijf op [rekeningnummer 7] .
Tussenconclusie ten aanzien van de contante stortingen op de bankrekeningen van verdachte en [medeverdachte]
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van de contante stortingen op de rekeningen voor een bedrag van in totaal € 622.771,04 - € 139.198,63 + € 49.590,- = € 533.162,41 op grond van het politiedossier een vermoeden van criminele herkomst bestaat.
Contante opnames van de bankrekeningen
Van de bankrekeningen is in de ten laste gelegde periode in totaal € 44.830,- contant opgenomen. Hiermee kunnen contante uitgaven zijn gedaan. Voor dat deel is in het dossier derhalve een aanknopingspunt voor contante uitgaven, zodat voor dit bedrag aan contante uitgaven geen vermoeden bestaat van witwassen. Voor het overige is niet gebleken van contante ontvangsten uit legale bron die aangewend kunnen worden voor contante uitgaven.
Tussenconclusie ten aanzien van de contante uitgaven
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van de contante uitgaven voor een bedrag van in totaal € 352.804,49 - € 44.380,- = € 308.424,49 op grond van het politiedossier een vermoeden van criminele herkomst bestaat.
2.2.5De verklaringen van de verdachte en [medeverdachte]
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg voorts verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij niet-reguliere beveiligingswerkzaamheden verrichte voor grote bouwconcerns, notarissen, coffeeshophouders en waarschijnlijk ook wel eens voor criminelen, waarbij hij in contanten werd betaald. Het bedrag aan verdiensten wisselde per cliënt en per risico. Hierover maakte de verdachte mondeling afspraken. De verdachte moest ook dikwijls geheimhoudersverklaringen ondertekenen. Hij heeft accountants ingeschakeld om ervoor te zorgen dat hij op een fatsoenlijke manier zo min mogelijk belasting daarover hoefde te betalen. De verdachte heeft gedaan wat de accountants, zoals [O] , hem hebben geadviseerd. In 2006 heeft de verdachte zijn bedrijf bij de KvK ingeschreven, maar zijn werkzaamheden in de beveiliging verrichte hij jaren eerder al. Volgens de verdachte verrichte hij al beveiligingswerkzaamheden in 1996. De verdachte hield niet goed bij wat zijn inkomsten uit zijn bedrijf waren. De verdachte leverde een kladbriefje in bij [O] met daarop zijn verdiensten, maar kon daarop niet schrijven van wie hij deze had gekregen. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij en [medeverdachte] een grote partij creatine hebben opgekocht en vervolgens in delen hebben verkocht aan derden via de sportschool waar zij| veel winst op hebben gemaakt. Ook heeft een groot bedrijf partijen van 100 kilo gekocht.
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor op 13 augustus 2015 bij de rechter-commissaris geen ‘man en paard’ genoemd met betrekking tot zijn opdrachtgevers, tarieven of verdiensten. Aldaar heeft hij enkel verklaard dat hij in de periode 2001-2011 inkomsten uit fitness- en beveiligingswerkzaamheden heeft ontvangen en vanaf 2004 enkel uit beveiligingswerkzaamheden. Het ging daarbij om meerdere duizenden euro’s, ongeveer 5.000 euro per week.
Bij de rechter-commissaris heeft [medeverdachte] op 13 augustus 2015 verklaard dat zij in de periode 2001-2011 grotendeels in hun levensonderhoud voorzagen door de werkzaamheden van [verdachte] en voor een klein deel door de werkzaamheden van de verdachte. De creatine heeft [medeverdachte] eerst in de sport- en fitnesszaak verkocht, vervolgens in haar zonnestudio en daarna ook in de eenmanszaak inzake sportvoeding.
2.2.6Overwegingen van hel hof naar aanleiding van de door verdachte en [medeverdachte] afgelegde verklaringen
Ten aanzien van de contante uitgaven en stortingen
Het hof constateert dat de verdachte en [medeverdachte] bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in eerste aanleg opnieuw louter de stelling hebben geponeerd dat de verdachte aanzienlijke contante inkomsten had uit ongebruikelijke en gevaarlijke beveiligingswerkzaamheden. De verdachte heeft zijn verklaring niet concreet of min of meer verifieerbaar kunnen maken. De verdachte heeft niet willen aangeven hoeveel opdrachtgevers hij heeft gehad, wie zijn opdrachtgevers waren, hoeveel opdrachten de verdachte maandelijks vervulde, et cetera. De verdachte heeft evenmin eenduidig verklaard over de periode waarin hij zijn werkzaamheden in de beveiliging is gestart. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij vanaf 2001 geld heeft verdiend met beveiligingswerkzaamheden, terwijl hij ter zitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij daarmee reeds in 1996 is begonnen. Eerder is al overwogen dat er in de woning van de verdachte en [medeverdachte] , evenals bij de doorzoekingen van de kantoren van hun diverse boekhouders, geen enkele primaire vastlegging is aangetroffen met betrekking tot de gestelde beveiligingswerkzaamheden. De verdachte heeft ook niet kunnen uitleggen waarom hij zijn inkomsten niet op een verifieerbare manier heeft vastgelegd.
Ter zitting in eerste aanleg heeft de verdachte geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat de ingekochte creatine in bulk is doorverkocht tegen consumentenprijzen. Hiervoor is al overwogen dat het niet aannemelijk is dat een tussenhandelaar een dergelijke prijs zou betalen waar hij vervolgens zelf geen enkele marge op kan maken. De gestelde verkopen zijn ook overigens niet aannemelijk geworden. Facturen van de gestelde verkopen zijn niet aangetroffen. De aangetroffen handgeschreven kasmutaties zijn uitermate gebrekkig. Het hof concludeert dat met uitzondering van een enkele verkoop van gebruikershoeveelheden in 2004 en 2005 niet is gebleken van de verkoop van creatine.
Het hof is van oordeel dat de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare verklaring heeft afgelegd omtrent de herkomst van de contante gelden waar de verdachte en [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode blijkens de contante stortingen en uitgaven de beschikking hebben gehad en waarvan het hof heeft vastgesteld dat de herkomst van deze gelden niet blijkt. De door de verdachte gestelde (contante) verdiensten uit beveiligingswerk zijn ook nadat verdachte hierover ter zitting in eerste aanleg een verklaring heeft afgelegd onvoldoende concreet, niet min of meer verifieerbaar en daarmee niet aannemelijk. De door de verdachte gegeven verklaring biedt onvoldoende tegenwicht tegen het vermoeden dat de contante stortingen ad € 533.162,41 en de contante uitgaven ad € 308.424,49 afkomstig zijn uit misdrijf en geeft geen aanleiding voor het (laten) instellen van een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie.
2.2.8Conclusie van het hof
Ten aanzien van de contante stortingen en opnames
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2001 heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk witwassen van in totaal € 533.162,41 (waarvan €378.462,41 tezamen en in - vereniging met [medeverdachte] ) aan contante stortingen en in totaal € 308.424,49 aan contante uitgaven. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat er sprake was van medeplegen tussen de verdachte en [medeverdachte] . De contante uitgaven werden gedaan ten behoeve van het gezin, vakanties, levensonderhoud en tevens werden diverse aankopen gedaan voor de echtelijke woning. Daarnaast werden de contante stortingen, met uitzondering van de contante stortingen op de SNS rekening die enkel op naam van [verdachte] stond, door zowel de verdachte als [medeverdachte] gedaan op diverse rekeningen, vanwaar de vaste lasten van het gezin werden voldaan. Zowel de verdachte als [medeverdachte] konden klaarblijkelijk over de contante gelden beschikken en wendden deze aan voor gemeenschappelijk gebruik.
4 Ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat het hof in een andere strafzaak (onderzoek Wolf/Beretta) tegen de verdachte een vonnis van de rechtbank heeft bevestigd waarin de verklaringen van de verdachte omtrent zijn securitywerkzaamheden voldoende concreet en min of meer verifieerbaar werden geacht, en zulks dus ook in de onderhavige strafzaak zou moeten geschieden, wordt miskend dat het hof in het onderzoek Wolf/Beretta niet over alle stukken uit het onderzoek Elftal heeft beschikt doch slechts over een (beperkte) selectie daarvan, te weten die stukken die in die zaak door de verdediging werden ingebracht. Voorts wordt miskend dat in het arrest in de zaak Wolf/Beretta er een vrijspraak voor de witwasverdenking is gevolgd na toepassing van het stappenplan. In de onderhavige zaak komt het hof, gelet op al hetgeen hiervoor omtrent de financiële handel en wandel op grond van de stukken van de onderhavige strafzaak kan worden vastgesteld, tot een andere afweging en beslissing, te weten dat de verklaring van de verdachte omtrent de securitywerkzaamheden onvoldoende tegenwicht biedt tegen de zeer stevige witwasverdenking en wel zodanig dat geen nader onderzoek door het Openbaar Ministerie nodig is en dat er dus geen andere aanvaardbare verklaring voorligt dan dat de gelden afkomstig zijn van misdrijf zoals bedoeld in de tenlastegelegde witwasbepalingen.
Hetgeen in hoger beroep overigens nog door de verdediging naar voren is gebracht betreft in de kern een herhaling van de in eerste aanleg gevoerde verweren waarop door de rechtbank, naar het oordeel van het hof, in de kern juist en voldoende gemotiveerd is beslist. Deze verweren vinden hun weerlegging in de hiervoor weergegeven (en door het hof verbeterde en aangevulde) bewijsvoering.”