ECLI:NL:GHSHE:2024:1399

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
20-001771-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van witwassen, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 14 december 2001 tot en met 8 november 2011 betrokken was bij verschillende financiële transacties die verband hielden met witwassen. De rechtbank had eerder de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging wegens verjaring voor bepaalde feiten, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd en de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen door in totaal € 533.162,41 aan contante stortingen en € 308.424,49 aan contante uitgaven te doen, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard. De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor de herkomst van deze gelden, en het hof heeft geoordeeld dat deze afkomstig zijn uit misdrijf. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 135 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar. Daarnaast zijn er verbeurdverklaringen uitgesproken voor bepaalde goederen die verband houden met de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001771-21
Uitspraak : 25 januari 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch
gewezen, na terugwijzing van de zaak door dit hof, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaatsen Roermond en Maastricht, van 2 juli 2021, parketnummer 03-703739-08, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep en procesverloop
Bij vonnis van 24 oktober 2017 heeft de rechtbank Limburg de officier van justitie in onderhavige strafzaak niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging van de verdachte wegens – kort gezegd – ernstige overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM). Tegen dit vonnis heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van dit hof van 27 september 2019 is voormeld vonnis van 24 oktober 2017 vernietigd en is de zaak teruggewezen naar de rechtbank Limburg, teneinde de zaak op de bestaande tenlastelegging te berechten en af te doen.
Bij vonnis waarvan beroep van 2 juli 2021 heeft de rechtbank Limburg – na voormelde terugwijzing door dit hof – de dagvaarding nietig verklaard voor wat betreft het onder 4 tenlastegelegde. Daarnaast is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging voor wat betreft de onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde periode van 14 december 2001 tot en met 2 juli 2009 wegens verjaring.
De rechtbank heeft de verdachte vervolgens vrijgesproken van het onder 3, 5, 6, 7, 8 en 9 tenlastegelegde en hem ter zake van
  • ‘medeplegen van
  • ‘medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst’ (
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen, waarvan 226 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Ten slotte heeft de rechtbank de op het beslagoverzicht vermelde voorwerpen met volgnummers 2 en 10 verbeurdverklaard.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is – na terugwijzing van de zaak door dit hof – gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en – opnieuw rechtdoende – het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren, de verdachte ter zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen waarvan 226 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en op de in beslag genomen voorwerpen zal beslissen overeenkomstig de rechtbank bij vonnis waarvan beroep.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep (feiten 2, 3, 5, 6, 7, 8 en 9)
De verdachte is door de rechtbank partieel vrijgesproken van het hem onder 2 tenlastegelegde (medeplegen van) het gebruikmaken van een valse huurovereenkomst. De verdachte is daarnaast door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen hem onder 3, 5, 6, 7, 8 en 9 tenlastegelegd is.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen voormelde (al dan niet partiële) vrijspraken.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen voormelde (al dan niet partiële) vrijspraken.
Al hetgeen hierna wordt overwogen heeft uitsluitend betrekking op dat deel van het beroepen vonnis dat na deze niet-ontvankelijkverklaring thans nog aan de orde is.
Vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep – voor zover thans nog aan de orde – vernietigen en opnieuw rechtdoen omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank. Meer in het bijzonder komt het hof – anders dan de rechtbank – niet tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde gebruikmaken van een valse koopovereenkomst.
Dit laat onverlet dat het hof zich in belangrijke mate kan verenigen met de bewijsvoering van de rechtbank ten aanzien van het onder feit 1 primair tenlastegelegde en met de overige beslissingen van de rechtbank, zodat het hof de overwegingen daaromtrent grotendeels (letterlijk) zal overnemen in het onderhavige arrest.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover thans nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
1. primair
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 8 november 2011 in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland en/of in België en/of in de Bondsrepubliek Duitsland en/of in Luxemburg en/of in Bosnië-Herzegovina, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van het plegen van witwassen, te weten het meermalen (telkens) opzettelijk verwerven en/of voorhanden hebben en/of overdragen en/of omzetten en/of gebruik maken van geld een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn, verdachtes, mededader(s):
- op of omstreeks 18 januari 2002 een bedrag van 120.000 Euro van een of meer rekeningen in het dossiernr. [dossiernummer 1] van [bedrijf 1] overgeboekt/doen overboeken naar rekeningen in het dossier [dossiernummer 2] van [bedrijf 2] en/of
- op of omstreeks 18 januari 2002 een bedrag van 117.000 Euro van een of meer rekeningen in het dossier [dossiernummer 2] van [bedrijf 2] overgeboekt/doen overboeken naar rekeningen in het dossier [dossiernummer 3] van [bedrijf 3] en/of
- op of omstreeks 8 maart 2002 een bedrag van 63.500 Euro contant gestort/doen storten op rekeningen in het dossier [cliëntnummer 1] ten name van [bedrijf 4] en/of
- op of omstreeks 5 juni 2002 een bedrag van 100.000 Euro opgenomen/doen opnemen van een of meer rekeningen in het dossier [cliëntnummer 1] ten name van [bedrijf 4] en/of
- op of omstreeks 16 september 2002 een bedrag van 35.100 Euro contant gestort/doen storten op een of meer rekeningen in het dossier [cliëntnummer 1] ten name van [bedrijf 4] en/of
- op of omstreeks 16 september 2002 een bedrag van 206.430 Zwitserse Franken met een tegenwaarde van 140.873 Euro gestort/doen storten op een of meer rekeningen in het dossier [cliëntnummer 1] ten name van [bedrijf 4] en/of
- op of omstreeks 26 mei 2004 een bedrag van 150.000 Euro van een of meer rekeningen in het dossier [cliëntnummer 1] ten name van [bedrijf 4] overgeboekt/doen overboeken naar rekeningnr. [rekeningnummer 1] van de [bank 1] onder vermelding van loan-agreement [bedrijf 5] en/of
- op of omstreeks 31 augustus 2004 een bedrag van 90.354 Euro opgenomen/doen opnemen van een of meer rekeningen in het dossier [cliëntnummer 1] ten name van [bedrijf 4] en/of -op of omstreeks 19 juli 2007 een bedrag van 64.313 Euro opgenomen/doen opnemen van een of meer rekeningen in het dossier [dossiernummer 1] ten name van [bedrijf 1] en/of
- op of omstreeks 19 januari 2006 een bedrag van 45.439 Euro overgeboekt/doen overboeken van rekeningnr. [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf 5] van de [bank 2] te Kleve naar een rekeningnr. ten name van [bedrijf 6] ten behoeve van de aankoop van een auto en/of
- in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011, meerdere malen (telkens) een bedrag aan geld, tot een totaalbedrag van ongeveer van ongeveer 582.021,04 Euro contant gestort/doen storten op een of meer [bank 1] -rekening(en) en op bankrekening in België op zijn, verdachtes, naam dan wel van zijn, verdachtes, mededader(s) en/of op naam van een of meer van zijn, verdachtes, bedrijven en/of
- in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 een bedrag van ongeveer 454.489,92 Euro voorhanden gehad en/of uitgegeven, bestaande voormeld bedrag uit:
1. geschatte uitgaven van vakanties/attracties/evenementen 16.250 Euro en/of
2. 2. kosten voor levensonderhoud volgens NIBUD-berekening 129.750,07 Euro en/of
3. 3. aangetroffen bonnen en facturen tot een bedrag van 188.893,85 Euro en/of
4. 4. investeringen in Bosnië, in totaal, ten bedrage van 120.000 Euro, ter fine van het verkrijgen van -onder andere- casinorechten en/of
- in of omstreeks de periode van 27 oktober 2009 tot 4 november 2009 een drietal bedragen van respectievelijk 34.000 Euro, 36.000 Euro, en 30.000 Euro, in totaal 100.000 Euro, overgedragen/overgeboekt/doen overboeken van een rekening van de [bedrijf 7] in Hongkong ter terugbetaling van een lening verkregen van [betrokkene 2] in verband met de aankoop van een pand in België aan [adres 3] ,
terwijl hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
1. subsidiair
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 8 november 2011, in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland en/of in België en/of in de Bondsrepubliek Duitsland en/of in Luxemburg en/of in Bosnië-Herzegovina, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) het hierboven onder 1. primair genoemde geld op de hierboven onder 1. primair genoemde tijdstippen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven geld (telkens) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
1. meer subsidiair
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 8 november 2011, in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland en/of in België en/of in de Bondsrepubliek Duitsland en/of in Luxemburg en/of in Bosnië-Herzegovina, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) het hierboven onder 1. primair genoemde geld op de hierboven onder 1. primair genoemde tijdstippen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven geld (telkens) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
2.
hij, verdachte, in of omstreeks de maand oktober 2008, in elk geval in het jaar 2008, in de gemeente Landgraaf, in elk geval in Nederland en/of te Genk, in elk geval in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van het navolgende geschrift, te weten een "koopovereenkomst [adres 2] ", - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) dit geschrift heeft doen toekomen aan [bank 3] in Genk (B) ten bewijze van het hebben van voldoende eigen geldmiddelen ter fine van het verkrijgen van een hypothecaire geldlening ten behoeve van de aankoop van het pand aan [adres 3] en bestaande die valsheid of vervalsing hierin (zakelijk weergegeven) dat in voornoemde koopovereenkomst wordt vermeld in strijd met de waarheid dat het pand aan [adres 2] is verkocht aan een zekere [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] voor een bedrag van 650.000 Euro.
4.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 oktober 2006 tot 1 juni 2009 in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (onderdelen van) een bedrijfsadministratie van het bedrijf [bedrijf 8] , met name een of meer jaarrekeningen, te weten de jaarrekeningen van het jaar 2002 en 2005, en/of een of meer loonstroken - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële nietigheid van de dagvaarding (feit 4)
Het hof is van oordeel dat de dagvaarding in eerste aanleg voor wat betreft het onder 4 tenlastegelegde nietig dient te worden verklaard, omdat geen verfeitelijking is opgenomen van de tenlastegelegde valsheid in geschrift. Door het ontbreken van deze verfeitelijking is niet duidelijk welke exacte gedraging met betrekking tot de bedrijfsadministratie van het bedrijf [bedrijf 8] de verdachte als valsheid in geschrift wordt verweten. Het hof stelt daarom – evenals de rechtbank – vast dat de dagvaarding in eerste aanleg voor wat betreft feit 4 niet voldoet aan de vereisten die artikel 261 Sv daaraan stelt en verklaart deze dagvaarding ter zake van feit 4 nietig.
Het hof stelt vast dat de dagvaarding in eerste aanleg voor het overige geldig is.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging (feit 1 meer subsidiair)
Het hof overweegt dat in artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is bepaald dat het recht tot strafvervolging vervalt in zes jaren voor misdrijven waarop een geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld. Het strafbare feit schuldwitwassen (artikel 420quater Sr) valt onder het bereik van dit artikel. Blijkens artikel 71 Sr vangt de termijn van verjaring aan op de dag ná die waarop het feit is gepleegd. Op grond van artikel 72 Sr stuit elke daad van vervolging de verjaring, waarna een nieuwe verjaringstermijn aanvangt. In lid 2 van laatstgenoemd artikel is echter bepaald dat het recht tot strafvordering vervalt ten aanzien van misdrijven indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor dat misdrijf geldende verjaringstermijn. Dit betekent feitelijk dat indien 12 jaar is verstreken vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen, het feit is verjaard. In het voorliggende geval is de verjaring vanaf 2009 meermalen gestuit.
Gelet op de totale verjaringstermijn voor schuldwitwassen van 12 jaar, zal het hof, terugrekenend vanaf de datum van dit arrest, te weten 25 januari 2024, het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de strafvervolging voor wat betreft het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde, nu de gehele tenlastegelegde periode is verjaard.
Vrijspraak (feit 2)
Anders dan de rechtbank heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het in artikel 225, tweede lid, Sr strafbaar gestelde opzettelijk gebruikmaken van een vals of vervalst geschrift als ware dit echt en onvervalst, zoals dat in het onder feit 2 tenlastegelegde aan de verdachte wordt verweten, is vereist dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op 1) het gebruik van het geschrift en 2) op het valse of vervalste karakter daarvan. Naar ’s hofs oordeel ontbreekt het aan bewijs voor het voorwaardelijk opzet op het valse/vervalste karakter van de in de onder feit 2 genoemde geschriften. Meer in het bijzonder is naar het oordeel van het hof geen bewijs voor de stelling dat de verdachte (al dan niet tezamen met medeverdachte [medeverdachte] ) wist dat de inhoud van de voorlopige koopovereenkomst (betreffende de verkoop van de woning aan [adres 2] ) vals was. Immers, zoals ook door de verdediging is aangevoerd ter terechtzitting in hoger beroep, is bij een voorlopige koopovereenkomst alleszins voorstelbaar dat men (nog) niet bekend is met de identiteit van de toekomstige kopers.
Gelet op het vorenstaande zal het hof de verdachte vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 (primair) tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
in de periode van 14 december 2001 tot en met 8 november 2011 in Nederland en/of in België en/of in de Bondsrepubliek Duitsland en/of in Luxemburg,
tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen, te weten het meermalen telkens opzettelijk voorhanden hebben en omzetten en gebruik maken van geld een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader:
- in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011, meerdere malen telkens een bedrag aan geld, tot een totaalbedrag van ongeveer 378.462,41 Euro, contant gestort op [bank 1] -rekeningen en op een bankrekening in België op zijn, verdachtes, naam dan wel van zijn, verdachtes, mededader en/of op naam van een of meer van zijn, verdachtes, bedrijven en
- in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 een bedrag van 308.424,49 Euro voorhanden gehad en/of uitgegeven, welk bedrag is uitgegeven aan:
1. vakanties/attracties/evenementen en
2. kosten voor levensonderhoud volgens NIBUD-berekening en
3. contante betaling van aangetroffen bonnen en facturen en
van het plegen van witwassen, te weten het meermalen telkens opzettelijk voorhanden hebben en overdragen en omzetten en gebruik maken van geld een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte
- in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011, meerdere malen telkens een bedrag aan geld, tot een totaalbedrag van ongeveer 157.400,00 Euro, contant gestort op
een[bank 1] -rekening op zijn, verdachtes, naam en
- op 8 maart 2002 een bedrag van 63.500 Euro contant gestort op rekeningen in het dossier [cliëntnummer 1] ten name van [bedrijf 4] en
- op 5 juni 2002 een bedrag van 100.000 Euro doen opnemen van een of meer rekeningen in het dossier [cliëntnummer 1] ten name van [bedrijf 4] en
- op 16 september 2002 een bedrag van 35.000 Euro contant gestort op een rekening in het dossier [cliëntnummer 1] ten name van [bedrijf 4] en
- op 16 september 2002 een bedrag van 206.430 Zwitserse Franken met een tegenwaarde van 140.811,73 Euro gestort op een rekening in het dossier [cliëntnummer 1] ten name van [bedrijf 4] en
- op 26 mei 2004 een bedrag van 150.000 Euro van een rekening in het dossier [cliëntnummer 1] ten name van [bedrijf 4] overgeboekt naar rekeningnr. [rekeningnummer 1] van de [bank 1] onder vermelding van loan-agreement [bedrijf 5] en
- op 31 augustus 2004 een bedrag van 90.354 Euro opgenomen van een rekening in het dossier [cliëntnummer 1] ten name van [bedrijf 4] en
- op 19 januari 2006 een bedrag van 45.350 Euro overgeboekt van rekeningnr. [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf 5] van de [bank 2] te Kleve naar een rekeningnr. ten name van [bedrijf 6] ten behoeve van de aankoop van een auto en
- in de periode van 27 oktober 2009 tot 4 november 2009 een drietal bedragen van respectievelijk 34.000 Euro, 36.000 Euro, en 30.000 Euro, in totaal 100.000 Euro, doen overboeken van een rekening van de [bedrijf 7] in Hongkong ter terugbetaling van een lening verkregen van [betrokkene 2] in verband met de aankoop van een pand in België aan [adres 3] ,
terwijl hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader telkens wist(en), dat bovenomschreven geld telkens – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsvoering [1] (feit 1 primair)
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is in de kern – op de gronden zoals verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat, anders dan door de rechtbank is overwogen, niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen een legale herkomst hebben en dus niet kan worden geconcludeerd dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring heeft te gelden. Meer in het bijzonder heeft de verdachte verklaringen afgelegd over de herkomst van de geldbedragen, welke verklaringen worden ondersteund door de inhoud van getuigenverklaringen en het feit dat de Belastingdienst op de hoogte was van – en heeft ingestemd met – de door of namens hem ingediende belastingaangiftes en hij zijn administratie door accountants liet bijhouden.
Voorts is aangevoerd dat ten aanzien van de verdachte in het onderzoek Wolf/Beretta (in welk onderzoek hij werd verdacht van o.a. witwasfeiten in de periode rechtstreeks volgend op de in de onderhavige strafzaak tenlastegelegde periode) door het hof bij arrest van 16 april 2021 het vonnis van de rechtbank d.d. 29 maart 2018 is bevestigd. In dat vonnis werd overwogen dat de door de verdachte afgelegde verklaringen omtrent de door hem verrichte securitywerkzaamheden zodanig concreet en min of meer verifieerbaar waren dat voor het Openbaar Ministerie aanleiding had moeten bestaan een onderzoek in te stellen naar de herkomst van die geldbedragen. Nu het Openbaar Ministerie een dergelijk onderzoek niet had verricht kon niet worden bewezen dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het hof in deze zaak dat oordeel dient over te nemen.
Het hof overweegt als volgt.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna te melden bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.

1.Partiële vrijspraak feit 1 primair

Het hof zal de verdachte ten aanzien van een aantal verweten gedragingen onder feit 1 primair partieel vrijspreken en overweegt daartoe als volgt.
1.1
Ten aanzien van gedachtestreepjes 1 (€ 120.000,-) en 2 (€ 117.000,-)
Uit het procesdossier volgt dat [betrokkene 5] en de verdachte gebruik hebben gemaakt van diverse Limiteds voor de ontvangst en doorstorting van gelden van en naar rekeningen en bedrijven die toebehoorden aan [betrokkene 5] en/of de verdachte. Een groot deel van deze geldstromen vond plaats op Luxemburgse bankrekeningen. Van een deel van de daarbij bij het onderzoek in beeld gekomen Limiteds bleken [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] de uiteindelijk belanghebbenden (UBO’s). [betrokkene 6] en [betrokkene 7] zijn verbonden aan het bedrijf [bedrijf 9] te Nijmegen. De verdachte en [betrokkene 5] waren beiden klant bij [bedrijf 9] .
Op 18 januari 2002 werd een bedrag van € 120.000,- overgeboekt van een Luxemburgse rekening op naam van [bedrijf 1] (dossier 534670) naar een Luxemburgse rekening van [bedrijf 2] (dossier [dossiernummer 2] ). Uit de aanvraag voor de opening van de rekening van [bedrijf 1] volgt dat zowel [betrokkene 5] als de verdachte werden aangemerkt als ‘authorised representatives’. Bovendien bevindt zich in het procesdossier een volmacht, waaruit volgt dat zowel de verdachte als [betrokkene 5] gevolmachtigd waren om namens [bedrijf 1] op te treden. Uit een handgeschreven notitie volgt dat [betrokkene 5] in januari 2002 heeft verzocht om de overboeking van € 120.000,- ‘via de bekende weg’ (pagina 1073 van het procesdossier).
De effectief economisch rechthebbende van de rekening van de ontvanger [bedrijf 2] was [betrokkene 6] , werkzaam bij [bedrijf 9] . Uit het procesdossier is niet gebleken van enige betrokkenheid van de verdachte bij de rekening van [bedrijf 2] .
Vervolgens werd op 18 januari 2002 uit datzelfde dossier [dossiernummer 2] van [bedrijf 2] een bedrag van € 117.000,- overgeboekt naar dossier [dossiernummer 3] op een Luxemburgse rekening van [bedrijf 3] . In een brief van 10 januari 2002 is namens [bedrijf 2] verzocht om deze overboeking van € 117.000,- van de rekening van [bedrijf 2] naar [bedrijf 3] , en wel ná ontvangst van de € 120.000,- van [bedrijf 1] (pagina 1080 van het procesdossier).
Blijkens het procesdossier zijn [betrokkene 6] en [betrokkene 7] , beiden werkzaam voor [bedrijf 9] , de effectief economisch rechthebbenden van de rekening van de ontvanger [bedrijf 3] . Ook ten aanzien van de rekening van [bedrijf 3] is niet gebleken van enige betrokkenheid van de verdachte.
Van de Luxemburgse rekening van [bedrijf 3] is vervolgens op 18 januari 2002 een bedrag van € 25.521,28 overgeboekt naar de [bank 1] rekening van [bedrijf 10] en een bedrag van € 93.478,72 naar de derdenrekening van [notariskantoor] notarissen in Heerlen onder vermelding van hypotheek [bedrijf 10] (dossierpagina’s 1128 en 1129).
Uit het dossier blijkt dat het bedrijf [bedrijf 10] van [betrokkene 5] is. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte in 2002 (nog) een rol speelde in dit bedrijf of betrokken was bij het vastgoed waar de betaling aan de notaris op ziet.
Ter zitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij niet weet waarom deze transacties hebben plaatsgevonden, omdat hij dergelijke zaken aan zijn accountants van [bedrijf 9] toevertrouwde.
Los van de vraag of de betrokken gelden afkomstig zijn uit criminele herkomst, volgt uit het procesdossier geen actieve handeling van de verdachte ten aanzien van een van de twee ten laste gelegde overboekingen. De overboeking van € 120.000,- werd geïnitieerd door [betrokkene 5] en overgeboekt op een rekening die in handen was van de [bedrijf 9] , waarna vervolgens € 117.000,- werd overgeboekt op een volgende rekening in handen van de [bedrijf 9] . De verdachte kan in deze periode ook niet worden gelinkt aan het bedrijf en/of het vastgoed waaraan de gelden uiteindelijk in Nederland ten goede komen. Nu evenmin is gebleken dat de verdachte op de hoogte was van de gedragingen van [betrokkene 5] , is er onvoldoende bewijs voor het al dan niet samen met [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] overboeken van de betreffende bedragen. Dat de verdachte als medegerechtigde van de rekening van [bedrijf 1] aanvankelijk de beschikking had over de overgeboekte € 120.000,-, is onvoldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking met [betrokkene 5] . Het hof – evenals de rechtbank – is daarom van oordeel dat de verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde gedragingen onder gedachtestreepjes 1 en 2 moet worden vrijgesproken.
1.2
Ten aanzien van gedachtestreepje 9 (€ 64.313,00)
Uit een door de politie opgesteld transactieoverzicht “vereenvoudigde weergave transacties Luxemburg in afgeronde bedragen” (pagina 999 van het procesdossier) volgt dat er op 19 juli 2007 een contante opname van € 64.313,- zou hebben plaatsgevonden van een rekening in dossier [dossiernummer 1] van ‘ [bedrijf 1] ’. Tot deze rekening waren zowel [betrokkene 5] als de verdachte gerechtigd blijkens de stukken inzake de opening van deze rekening. Echter, uit het procesdossier volgt geen andere verwijzing naar dit geldbedrag dan de notitie in het transactieoverzicht voornoemd. Nu verder op geen enkele wijze uit het procesdossier volgt dat deze opname daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en de verdachte betrokkenheid had bij deze opname van € 64.313,-, is het hof – evenals de rechtbank – van oordeel dat de verdachte dienaangaande dient te worden vrijgesproken.
1.3
Ten aanzien van gedachtestreepje 12, onderdeel 4 (“investeringen in Bosnië”)
Aan de verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 in totaal € 120.000,- heeft geïnvesteerd in Bosnië om onder meer casinorechten te verkrijgen. Met de officier van justitie en de verdediging is het hof – evenals de rechtbank – van oordeel dat uit het procesdossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs volgt dat er daadwerkelijk een investering van € 120.000,- heeft plaatsgevonden en zo ja, dat deze investering is gedaan door de verdachte. Om deze reden zal het hof de verdachte van dit onderdeel van gedachtestreepje 12 vrijspreken.

2.Overige witwashandelingen

Het hof dient thans over te gaan tot beantwoording van de vraag of de verdachte zich ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde geldbedragen heeft schuldig gemaakt aan witwassen.
2.1
Juridisch kader
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dit betekent dus dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf” kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat een dergelijke verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
2.2
Verweten gedragingen
Het hof zal nu ten aanzien van de resterende gedragingen in de tenlastelegging eerst beoordelen of kan worden vastgesteld dat de verdachte deze heeft (doen) verricht(en), waarna het hof deze vervolgens zal toetsen aan het juridisch kader voornoemd, nu het hof niet is gebleken van enig concreet gronddelict.
2.2.1
Ten aanzien van [bedrijf 4] en de betaling aan [bedrijf 6]
2.2.1.1
Ten aanzien van [bedrijf 4] : gedachtestreepjes 3 (€ 63.500,-), 4 (€ 100.000,-), 5 (€ 35.100,-), 6 (206.430 Zwitserse franken), 7 (€ 150.000,-) en 8 (€ 90.354,-).
Bewijsmiddelenoverzicht
Uit de Engelstalige verklaring ‘Special Power of Attorney’ d.d. 8 november 2001 volgt dat [verdachte] gevolmachtigd was om op te treden namens de rechtspersoon [bedrijf 4] , gevestigd op de Seychellen. [2]
Uit de ‘Aanvraag tot een lopende rekening/en voor natuurlijke persoon/onen’ d.d. 20 november 2001 bij de bank [bank 4] te Luxemburg volgt dat [verdachte] als vertegenwoordiger van de rechtspersoon heeft verzocht om opening van een bankrekening ten name van [bedrijf 4] , cliëntnummer [cliëntnummer 1] . [3] Op het bijgevoegd ongedateerd handtekeningenblad ‘Fiche specimen de signature’ van de bank [bank 4] staan de handtekeningen van [verdachte] en [betrokkene 8] . [4] [verdachte] heeft op 20 november 2001 tevens een ontheffingsverklaring van de bank [bank 4] getekend. [5] Uit de ‘verklaring effectief economisch rechthebbende’ d.d. 4 december 2001 van de bank [bank 4] te Luxemburg volgt voorts dat [verdachte] de effectief economisch rechthebbende is van [bedrijf 4] , gevestigd op de Seychellen, cliëntnummer [cliëntnummer 1] . [6]
Uit een Engelstalige verklaring ‘Special Power of Attorney’ d.d. 8 november 2001 volgt dat ook [betrokkene 8] gevolmachtigd was om op te treden namens de rechtspersoon [bedrijf 4] . [7] [betrokkene 8] heeft op 13 juni 2002 een ontheffingsverklaring van de bank [bank 4] getekend. [8]
[betrokkene 8] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij met [verdachte] (het hof: [verdachte] ) is meegegaan naar Luxemburg. [betrokkene 8] neemt aan dat er toen een rekening is geopend. Zij heeft daar in ieder geval papieren getekend, maar ze weet niet wat daarop stond. Volgens [betrokkene 8] zou het best kunnen dat ze toen voor de [bedrijf 4] rekening heeft getekend. Met het verdere beheer van de [bedrijf 4] rekening heeft [betrokkene 8] niks te maken gehad. [betrokkene 8] heeft voorts verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij niet degene is geweest die van de Luxemburgse bankrekening op haar naam onder cliëntnummer [cliëntnummer 2] op 8 maart 2002 € 63.500,- contant heeft opgenomen en dit bedrag vervolgens contant heeft gestort op de bankrekening van [bedrijf 4] . Achteraf vermoedt zij dat dit door [verdachte] is gedaan. [9]
Uit het Franstalige stortingsbewijs van de bank [bank 4] volgt dat op 8 maart 2002 een contante storting van € 63.500,- is gedaan ten behoeve van de rekening van clientnummer [cliëntnummer 1] , betreffende [bedrijf 4] . De handtekening op dit stortingsbewijs is gelijkend op de handtekening van [verdachte] . [10]
Uit het Franstalig opnamebewijs van de bank [bank 4] volgt dat op 5 juni 2002 een contante opname van € 100.000,- is gedaan van een rekening van clientnummer [cliëntnummer 1] , betreffende [bedrijf 4] . De handtekening op dit opnamebewijs is gelijkend op de handtekening van [betrokkene 8] . [11]
Uit het Franstalig stortingsbewijs van de bank [bank 4] volgt dat op 16 september 2002 een contante storting (inclusief stortingskosten) van € 35.100,- is gedaan ten behoeve van de rekening van clientnummer [cliëntnummer 1] , betreffende [bedrijf 4] . De handtekening op dit stortingsbewijs is gelijkend op de handtekening van [verdachte] . [12] Uit een Franstalig geschrift volgt vervolgens dat de rekening van [bedrijf 4] wordt verhoogd met een bedrag van € 35.000,-. [13]
Uit het Franstalig stortingsbewijs van de bank [bank 4] volgt dat op 16 september 2002 ook een contante storting van 206.430 Zwitserse franken is gedaan ten behoeve van de rekeningen van cliëntnummer [cliëntnummer 1] , betreffende [bedrijf 4] . De handtekening op dit stortingsbewijs is gelijkend op de handtekening van [verdachte] . [14] De wisselkoers op valutadatum 20 september 2002 bedroeg, blijkens stukken van de [bank 4] , 1 euro = 1,46600 Zwitserse Frank [15] , waardoor het bedrag van 206.430 aan Zwitserse Franken een tegenwaarde had van € 140.811,73.
Uit een Franstalig geschrift van de bank [bank 4] volgt dat op 26 mei 2004 een spoedverzoek tot overboeking is gedaan ter zake van een bedrag van € 150.000,- vanaf de rekening in het dossier [cliëntnummer 1] ten name van [bedrijf 4] , over te boeken naar bankrekening [rekeningnummer 1] van de [bank 1] ten name van [bedrijf 11] [bedrijf 5] onder de vermelding van ‘loan agreement [bedrijf 5] ’. De handtekening op dit overboekingsverzoek is gelijkend op de handtekening van [verdachte] . [16] Uit de Franstalige overboekingsopdracht van de bank [bank 4] en een rekeningoverzicht volgt dat dit bedrag op 26 mei 2004 ook daadwerkelijk wordt overgeboekt. [17]
Uit het onderzoek naar [bedrijf 5] blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] sinds 19 mei 2004 enig aandeelhouder is van de vennootschap [bedrijf 11] , waarvan de naam op 16 juli 2004 werd omgezet naar [bedrijf 5] [18]
In de jaarrekening 2004 van [bedrijf 5] is op de balans onder langlopende schulden een bedrag opgenomen van € 150.000,- onder vermelding ‘
Lening [bedrijf 4]’. In de toelichting op de balans staat over de opgenomen langlopende schuld vermeld: ‘
Dit betreft een lening verstrekt op 27-5-2004 door [bedrijf 4] aan [bedrijf 5] . Over verschuldigde rente of aflossing is niets bekend’. [19] In de jaarrekening 2005 staat de lening einde jaar nog voor een bedrag van € 132.500,-. De lening staat nu echter benoemd als ‘
Lening [bedrijf 5]’. In de toelichting staat over de langlopende schuld vermeld: ‘
Dit betreft een lening verstrekt op 27-05-2004 door [bedrijf 5] . De rente bedraagt 7% per jaar. Aflossing dient te geschieden in vijf jaar ingaande januari 2005’. [20]
Uit het dossier blijkt van een viertal betalingen die zijn omschreven als aflossing op deze lening (zie hierna onder 2.2.1.2). Van overige aflossingen is niet gebleken.
Uit de stukken blijkt dat [bedrijf 5] op 9 november 2005 is ontbonden. Van de B.V. zijn verder geen stukken meer opgemaakt.
Uit een Franstalig opnamebewijs van de bank [bank 4] volgt dat op 1 september 2004 een contante opname van € 90.354,19 is gedaan van de rekening van cliëntnummer [cliëntnummer 1] , betreffende [bedrijf 4] . De handtekening op dit opnamebewijs is gelijkend op de handtekening van [verdachte] . [21]
Op de zitting van 25 mei 2021 heeft de verdachte verklaard, zakelijk weergegeven, dat [bedrijf 4] [het hof begrijpt: [bedrijf 4] ] van hem is. Hij had zijn moeder tevens gemachtigd namens deze rechtspersoon voor het geval dat hem iets zou overkomen. De meeste handelingen op deze rekening zijn door hem verricht. [22]
Tussenconclusie van het hof
Op grond van voormelde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte en zijn moeder [betrokkene 8] namens [bedrijf 4] gemachtigd waren om namens deze rechtspersoon op te treden. Namens [bedrijf 4] heeft de verdachte op 20 november 2001 een bankrekening bij de bank [bank 4] in Luxemburg geopend. Het hof constateert voorts dat de handtekening op de stukken aangaande de storting van € 63.500,-, de storting van € 35.000, de storting van 206.430 Zwitserse franken, de overboeking van € 150.000 en de opname van € 90.354,19 overeenstemmen met de handtekening van de verdachte, zoals weergegeven op het handtekeningformulier van de [bank 4] . Nu dit steun vindt in de verklaring van de verdachte ter zitting in eerste aanleg, inhoudende dat hij de meeste handelingen ten aanzien van de rekening van [bedrijf 4] zelf heeft verricht, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ter zake van deze rekening € 63.500,- contant heeft gestort, € 35.000 contant heeft gestort, 206.430 Zwitserse franken contant heeft gestort, € 150.000,- heeft overgeboekt naar de [bank 1] rekening op naam van het bedrijf van medeverdachte [medeverdachte] en € 90.354,19 contant heeft opgenomen.
De handtekening op de opname van € 100.000,- stemt overeen met de handtekening van [betrokkene 8] op het handtekeningformulier van de bank. Dit bedrag lijkt derhalve opgenomen door [betrokkene 8] . Nu [betrokkene 8] heeft verklaard dat zij geen verdere bemoeienis had met de rechtspersoon [bedrijf 4] en de gelden op de Luxemburgse rekening ten name van [bedrijf 4] en ook de verdachte heeft verklaard dat deze rechtspersoon van hem was, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [betrokkene 8] € 100.000,- contant heeft doen opnemen van de rekening van [bedrijf 4] .
2.2.1.2
Ten aanzien van de betaling aan [bedrijf 6] : gedachtestreepje 10 (€ 45.439,-)
Bewijsmiddelenoverzicht
Uit de Duitstalige ‘Eröffnung von Konten/Depots für ausländische Firmen’ volgt dat door de daartoe gemachtigde [verdachte] op 7 december 2004 bij de [bank 2] te Kleve (Duitsland) een rekening met nummer [rekeningnummer 2] is geopend voor de rechtspersoon [bedrijf 5] . [23] Uit een Duitstalige brief van 21 januari 2010 namens de [bank 2] volgt, zakelijk weergegeven, dat alleen [verdachte] gerechtigd was tot de rekening met nummer [rekeningnummer 2] op naam van [bedrijf 5] . [24]
Uit een bij deze brief gevoegd rekeningafschrift van rekeningnummer [rekeningnummer 2] volgt dat er op deze rekening 4 bijboekingen zijn gedaan van in totaal € 45.625,- afkomstig van de [bank 1] [bedrijf 5] [adres 8] Landgraaf, te weten:
Datum Omschrijving Bedrag
28-02-05 [bedrijf 5] aflossing en rente maart € 3.375,-
10-06-05 [bedrijf 5] aflossing jan feb april 2005 € 10.125,-
10-06-05 [bedrijf 5] aflossing mei juni juli 2005 € 10.125,-
13-01-06 € 22.000,-
Deze bedragen zijn afgeschreven van [bank 1] rekening [rekeningnummer 1] op naam van [bedrijf 5] . [25]
Tevens volgt uit dit rekeningafschrift dat op 19 januari 2006 een bedrag van € 45.350,- is overgeboekt van dit rekeningnummer naar een rekeningnummer op naam van [bedrijf 6] [26]
Op 20 januari 2006 is het geldbedrag ad € 45.350,- ontvangen op de rekening van [bedrijf 6] [27] Uit een factuur van [bedrijf 6] blijkt dat [verdachte] op 15 februari 2006 voor € 61.250,- een Jeep Grand Cherokee heeft gekocht. [28]
De verdachte heeft ter zitting in eerste aanleg verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij een auto heeft gekocht bij [bedrijf 6] en deze via een Duitse bankrekening heeft betaald. [29]
Tussenconclusie van het hof
Gelet op het bewijsmiddelenoverzicht constateert het hof dat de verdachte op 7 november 2004 bij de [bank 2] een rekening met nummer [rekeningnummer 2] heeft geopend voor de rechtspersoon [bedrijf 5] . Enkel de verdachte was gemachtigd tot het verrichten van handelingen ter zake van deze bankrekening. Op deze rekeningen zijn bedragen gestort als aflossing op de lening verstrekt door [bedrijf 4] aan [bedrijf 5] In totaal gaat het om een bedrag van € 45.625,-. Gelet op de rekeningafschriften en de verklaring van de verdachte ter zitting in eerste aanleg acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte van deze rekening (vervolgens) een bedrag van € 45.350,- heeft overgeboekt aan [bedrijf 6] voor de aankoop van een auto.
2.2.2
Ten aanzien van de contante stortingen: gedachtestreepje 11 (€ 582.021,04) en de contante uitgaven: gedachtestreepje 12 (€ 454.489,92)
2.2.2.1
Ten aanzien van de contante stortingen: gedachtestreepje 11 (€ 582.021,04)
Bewijsmiddelenoverzicht
Uit het proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [verdachte] [medeverdachte] volgt, zakelijk weergegeven, dat [verdachte] en [medeverdachte] rekeninghouder waren van een groot aantal Nederlandse (zakelijke) rekeningen. De politie heeft over de ten laste gelegde periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 rekeningafschriften opgevraagd. Van de mutaties op de bankrekeningen heeft de politie excel-overzichten opgesteld. Uit de bevindingen van de politie volgt het navolgende:
-
[bank 1] -rekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte]: deze bankrekening werd geopend op 19 juni 2003 en opgeheven op 20 december 2006. Er werd in totaal € 1.000,- contant gestort op deze rekening; [30]
-
[bank 1] -rekening [rekeningnummer 4] ten name van [medeverdachte] , [bedrijf 5]: Deze rekening bestond al op 1 januari 2002 en werd opgeheven op 1 juli 2004.Tijdens de ten laste gelegde periode werd er in totaal € 139.198,63 contant gestort op deze rekening; [31]
-
[bank 1] -rekening [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 5]: Deze zakelijke rekening werd geopend op 25 mei 2004 en opgeheven op 15 oktober 2007. Er werd in totaal een bedrag van € 130.068,41 contant gestort op deze rekening. [32] Van een aantal stortingen werden de stortingsbewijzen met handtekeningen van [medeverdachte] ( [medeverdachte] ) aangetroffen. Uit de stortingsbewijzen volgt dat meerdere malen biljetten van € 100, € 200 en € 500 contant werden gestort. [33]
-
[bank 1] -rekening [rekeningnummer 5] ten name van [bedrijf 5] , gem. [medeverdachte]: Deze zakelijke rekening werd geopend op 24 februari 2006 en opgeheven op 18 maart 2009. Er werd in totaal € 66.945,- contant gestort op deze rekening. [34]
-
[bank 1] -rekening [rekeningnummer 6] ten name van [medeverdachte]: Deze rekening werd geopend op 7 mei 2003. Tijdens de ten laste gelegde periode werd er in totaal € 90.109,- contant gestort op de rekening. [35]
-
[bank 1] -rekening [rekeningnummer 7] ten name van [verdachte]: Deze rekening werd geopend op 2 februari 2006. In totaal werd tijdens de ten laste gelegde periode € 154.700,- contant gestort. [36]
Op 8 januari 2009 is op naam van [medeverdachte] een Belgische bankrekening geopend. Deze rekening is gebruikt voor de hypotheekbetalingen voor [adres 3] . In de ten laste gelegde periode is op deze rekening in totaal € 40.750,- contant gestort. [37]
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard, zakelijk weergegeven, dat zowel hijzelf als [medeverdachte] de contante stortingen op de Nederlandse bankrekeningen hebben gedaan. De ene keer deed hij de stortingen, de andere keer [medeverdachte] . [38]
Tussenconclusie van het hof
Gelet op het bewijsmiddelenoverzicht acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en [medeverdachte] in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 in totaal € 622.771,04 contant op hun Nederlandse bankrekeningen en Belgische bankrekening hebben gestort.
2.2.2.2
Ten aanzien van de contante uitgaven: gedachtestreepje 12 (€ 454.489,92)
Inleiding
Aan de verdachte wordt verweten dat hij (onder 1) € 16.250 aan contante uitgaven voor vakanties/attracties/evenementen, (onder 2) € 129.750,07 aan contante uitgaven voor levensonderhoud en (onder 3) € 188.893,85 aan overige contante uitgaven heeft gedaan. Het bedrag onder 1 ziet volgens de officier van justitie op de vakanties die aan de hand van de aangetroffen vakantiefoto’s konden worden geïdentificeerd, waarbij ervoor gekozen is de huwelijksreis van de verdachte en [medeverdachte] naar de Antillen in 2003 niet mee te nemen omdat er ook niet-contante uitgaven zijn gebleken voor deze reis. Het hof stelt vast dat de verdachte noch bij de politie, noch ter terechtzitting de gestelde uitgaven heeft betwist.
Ten aanzien van (onder 4) de investering in Bosnië heeft het hof hiervoor reeds overwogen dat de verdachte te dien aanzien dient te worden vrijgesproken.
ad 1. Geschatte uitgaven van vakantie / attracties / evenementen ad € 16.250
Bewijsmiddelenoverzicht
Uit het proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [verdachte] [medeverdachte] volgt, zakelijk weergegeven, dat tijdens de doorzoeking van de woning van [verdachte] en [medeverdachte] vakantiefoto’s zijn aangetroffen. Aan de hand van deze foto’s zijn vakanties van het gezin geïdentificeerd. De minimale contante uitgaven voor deze vakanties zijn door de politie als volgt geschat:
  • vakantie in Kusadasi in 2005: € 1.500,-;
  • vakantie in Nerja Spanje in 2005: € 1.500,-;
  • vakantie in Mallorca in 2004: € 1.500,-;
  • vakantie in Tenerife: € 1.500,- ;
  • vakantie op Aruba 2006: € 2.500,-;
  • vakantie in Mexico: € 2.500,-;
  • vakantie op Gran Canaria: € 1.500,-;
  • vakantie op Mallorca: € 1.500,-;
  • vakantie op Bonaire 2009: € 1.500,-,
zijnde in totaal € 15.500,-. Tevens werden tijdens de doorzoeking foto’s van evenementen en attracties van [verdachte] , [medeverdachte] en hun kinderen aangetroffen. De contante uitgaven voor deze evenementen en attracties werden geschat op € 750,-. [39]
Tussenconclusie van het hof
De vakanties en de uitstapjes kunnen aan de hand van de aangetroffen foto’s worden vastgesteld. Van girale betalingen voor deze vakanties en uitstapjes is niet gebleken. De geschatte uitgaven zijn gelet op de vakantiebestemmingen en bezochte evenementen en attracties bepaald conservatief te noemen. Het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte en [medeverdachte] binnen de ten laste gelegde periode in totaal minimaal € 16.250,- aan contante uitgaven moeten hebben gedaan ter zake van vakantie, attracties en evenementen.
ad 2. Kosten voor levensonderhoud volgens NIBUD-berekening ad € 129.750,07
Bewijsmiddelenoverzicht
Uit het proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [verdachte] [medeverdachte] volgt, zakelijk weergegeven, dat de politie tevens een berekening heeft gemaakt voor de contante uitgaven van het huishouden van de verdachte en [medeverdachte] volgens de NIBUD-normen. De politie is daarbij uitgegaan van de cijfers uit het NIBUD jaarboek 2005-2. Over het jaar 2002 werd door de politie gebruik gemaakt van de budgetcijfers voor een vierpersoonshuishouden, vanaf 2003 werden de budgetcijfers voor een vijfpersoonshuishouden gehanteerd. De politie heeft bij de berekening de NIBUD budgetcijfers gebruikt voor de kosten voor voeding, overige huishoudelijke uitgaven (toiletartikelen, kapper e.d.), vervoer, kleding en schoeisel. De kosten voor huisvesting en energie werden giraal voldaan door de verdachte en [medeverdachte] , om welke reden zij niet in de berekening zijn meegenomen.
De onkosten voor een vierpersoonshuishouden bedroegen volgens de berekening van de politie in 2002, zakelijk weergegeven, € 1.090,- per maand, en dus x 12 = € 13.080,- per jaar.
De onkosten voor een vijfpersoonshuishouden bedroegen vanaf 2003, zakelijk weergegeven, € 1.223,- per maand, en dus x 12 = € 14.676,- per jaar, en dus x 8 tot 31 december 2010 = € 117.408,-. Het totaal over de gehele onderzoeksperiode bedraagt: € 130.488,-.
Van de genoemde posten zijn er enkele girale betalingen gedaan, ter hoogte van € 737,93, welke in mindering op het totaal dienen te worden gebracht. De politie heeft voorts geconstateerd dat in de gehele onderzoeksperiode slechts eenmaal giraal werd betaald in een supermarkt.
Dit betekent dat het totaal aan contante uitgaven voor levensonderhoud over de onderzoeksperiode volgens de NIBUD normen bedraagt: € 130.488,00 – € 737,93 = € 129.750,07. [40]
Tussenconclusie van het hof
Ter bepaling van de kosten voor levensonderhoud die verdachte en [medeverdachte] gehad moeten hebben kunnen de NIBUD-normen als uitgangspunt worden genomen. Uit het dossier blijkt dat verdachte en [medeverdachte] er bepaald een luxe levensstijl op nahielden. Met uitzondering van de kosten voor huisvesting en energie die giraal werden betaald, zijn bijna geen girale betalingen aangetroffen voor overige kosten van levensonderhoud. Het hof acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en [medeverdachte] in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 in totaal minimaal een bedrag van € 129.750,07 contant moeten hebben uitgegeven aan voeding, overige huishoudelijke uitgaven (toiletartikelen, kapper e.d.), vervoer, kleding en schoeisel.
ad 3. Aangetroffen bonnen en facturen tot een bedrag van € 188.893,85
Bewijsmiddelenoverzicht
Uit het proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [verdachte] [medeverdachte] volgt, zakelijk weergegeven, dat tijdens de doorzoeking in de woningen van [verdachte] en [medeverdachte] op 11 november 2009 een groot aantal facturen die zagen op de aanschaf van allerhande goederen en materialen en betaling van werkzaamheden en lidmaatschappen werd aangetroffen, die door [verdachte] en/of [medeverdachte] contant zijn voldaan. De politie heeft deze facturen in een excel-overzicht verwerkt. Het gaat in de periode 1 januari 2002 tot en met 11 november 2009 om een totaalbedrag van € 206.804,42. [41]
Tussenconclusie van het hof
Gelet op het bewijsmiddelenoverzicht acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en [medeverdachte] in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 in totaal € 206.804,42 aan contante uitgaven hebben gedaan, blijkens aangetroffen bonnen en facturen.
Tezamen behelzen de posten ad 1 tot en met 3 een bedrag van € 352.804,49 aan contante uitgaven.
2.2.2.3
Conclusie
Op basis van de vaststellingen onder 2.2.2.1 en 2.2.2.2 kan worden vastgesteld dat de verdachte en [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode in totaal € 622.771,04 + € 352.804,49 = € 975.575,53 aan contant geld in bezit moeten hebben gehad voor de gedane stortingen en uitgaven.
2.2.3
Ten aanzien van de betaling aan [betrokkene 2] : gedachtestreepje 13 (€ 100.000,-)
Bewijsmiddelenoverzicht
Uit het proces-verbaal in eigendom verwerven panden volgt, zakelijk weergegeven, dat de verdachte en [medeverdachte] op 27 november 2008 het pand [adres 3] (B) in eigendom hebben verworven. [42] Tevens blijkt uit dit proces-verbaal, zakelijk weergegeven, dat [verdachte] en [medeverdachte] ter financiering een hypothecaire lening hebben afgesloten bij de [bank 3] van in totaal € 375.000,-. In de hypotheekaanvraag, die op 22 oktober 2008 bij de [bank 3] is ingediend, hebben de verdachte en [medeverdachte] aangegeven dat naast de gevraagde hypotheek een bedrag van € 103.570,- aan eigen middelen wordt ingebracht voor de aankoop van de woning. [43] Bij de aankoop van de woning zijn de verdachte en [medeverdachte] geholpen door [betrokkene 2] , die destijds de boekhouding voor de verdachte en [medeverdachte] verzorgde. Hij heeft hen geholpen bij het in orde maken van de benodigde documenten ten behoeve van de hypotheekaanvraag en hen in contact gebracht met een Belgische hypotheekadviseur. [44]
[betrokkene 2] en de verdachte en [medeverdachte] hebben een overeenkomst van geldlening getekend gedateerd 14 november 2008 waarin staat vermeld dat [betrokkene 2] verdachte en [medeverdachte] een bedrag van € 100.000,- leent tegen een rente van 9%, jaarlijks te voldoen, en het geleende bedrag af te lossen in 100 maandelijkse termijnen van € 1.000,-. [45] Uit het bankafschrift van de Belgische bankrekening van [verdachte] en [medeverdachte] volgt dat op 17 november 2008 en 24 november 2008 een bedrag van (telkens) € 50.000,- is bijgeboekt vanaf bankrekening [rekeningnummer 8] ten name van [betrokkene 2] . Op 26 november 2008 werd er vervolgens vanaf de rekening van [verdachte] en [medeverdachte] een bedrag van € 124.455,04 overgeboekt naar de notaris. [46] Niet gebleken is dat op de lening op enig moment is afgelost als overeengekomen in de leenovereenkomst .
Op 2 november 2009 werd er een bedrag van € 50.000,- bijgeschreven op rekening [rekeningnummer 8] ten name van [betrokkene 2] , en op 9 november 2009 een bedrag van € 49.000,-. [47] Blijkens deze transacties werden deze bedragen ontvangen via het Belgische bankrekeningnummer ( [bank 5] ) [rekeningnummer 9] t.n.v. [bedrijf 12] onder vermelding van ‘terugbetaling lening [verdachte] ’. [48] Uit gegevens van de Kamer van Koophandel volgt dat [betrokkene 2] enig aandeelhouder en bestuurder is van [bedrijf 12] [49]
Uit de mutaties van de bankrekening [rekeningnummer 9] ten name van [bedrijf 12] bleek, zakelijk weergegeven, dat deze rekening - vóór overschrijving van de hiervoor genoemde € 50.000,- en € 49.000,- - werd gevoed middels de navolgende buitenlandse overschrijvingen:
  • op 27 oktober 2009: € 34.000 (na aftrek kosten € 33.970,92), referentie [referentienummer 1]
  • op 27 oktober 2009: € 36.000 (€ 35.970,92), referentie [referentienummer 2]
  • op 4 november 2009: € 30.000 (€ 29.970,83), referentie [referentienummer 3] .
Blijkens de onderliggende stukken werden deze overboekingen verricht in opdracht van [bedrijf 7] , met een adres in Hongkong. Deze betalingsopdrachten kwamen bij de [bank 5] in België binnen via de [bank 6] ( [bank 6] ) [bank 7] , [adres 4] . [51]
Uit het openingsformulier zakelijke rekening van [bedrijf 7] van de [bank 6] blijkt dat de rekening op 29 juni 2009 is geopend door de Indiër [betrokkene 9] . Op het formulier is aangegeven dat [bedrijf 7] een bedrijf is in elektronische producten en mobiele telefoon accessoires dat zaken doet in India en ook in Hongkong een adres heeft. [52] [bedrijf 7] is geregistreerd op de Britse Maagdeneilanden. [53]
[betrokkene 2] heeft op 11 november 2011 als verdachte een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij op 14 november 2008 tegen 9% rente € 100.000,- heeft geleend aan [verdachte] en [medeverdachte] , omdat zij een huis wilden kopen in België. Zij zouden dit geld zo spoedig mogelijk terugbetalen uit de verkoop van hun andere woning. De terugbetaling heeft plaatsgevonden nadat [betrokkene 2] aan [verdachte] en [medeverdachte] had aangegeven dat hij het geld terug wilde hebben. Daarna kreeg hij het geld giraal teruggeboekt. [54] [betrokkene 2] wist niet waarom het geld in drie termijnen via een bankrekening in Hongkong werd terugbetaald of waarom het geld op een Belgische bankrekening ten name van [bedrijf 12] werd gestort. Volgens [betrokkene 2] heeft hij [verdachte] gevraagd het geld terug te boeken naar zijn ING-bankrekening in Nederland, maar [verdachte] wilde dat de terugbetaling op deze manier plaatsvond. [betrokkene 2] wist dat de betreffende bedragen zagen op de terugbetaling van de lening van [verdachte] en [medeverdachte] omdat [verdachte] had aangegeven dat er geld aankwam. [55]
De verdachte heeft ter zitting in eerste aanleg verklaard dat het klopt dat de bijschrijvingen op de Belgische bankrekening van de Holding van [betrokkene 2] zijn gedaan ter aflossing van de door [betrokkene 2] aan hem en [medeverdachte] verstrekte lening. [56]
Tussenconclusie van het hof
Op basis van het bewijsmiddelenoverzicht stelt het hof vast dat de verdachte en [medeverdachte] samen een geldbedrag van € 100.000,- hebben geleend van hun boekhouder [betrokkene 2] ter financiering van de aankoop van het pand aan [adres 3] (België) en dat dit geld is terugbetaald aan [betrokkene 2] door middel van een drietal overboekingen vanuit het buitenland in opdracht van een buitenlandse vennootschap.
2.2.4
Vermoeden criminele herkomst van de bewezenverklaarde geldbedragen
2.2.4.1
Ten aanzien van [bedrijf 4] en de betaling aan [bedrijf 6]
Het hof stelt vast dat tijdens het onderzoek niet is gebleken van enige bedrijfseconomische activiteit van [bedrijf 4] of [bedrijf 1] . Ter zitting in eerste aanleg heeft de verdachte ook niet duidelijk kunnen maken waarom hij [bedrijf 4] had. Hij had geld en op advies van [bedrijf 9] had hij de Luxemburgse rekeningen op eigen naam en voor [bedrijf 1] en [bedrijf 4] geopend. [57]
In de periode kort voor de ten laste gelegde periode heeft de verdachte ook meermalen grote bedragen contant gestort op Luxemburgse rekeningen. Zo heeft verdachte op 8 mei 2001 fl. 300.000,- gestort op een Luxemburgse rekening van de verdachte en [betrokkene 5] , welk bedrag op 22 juni 2001 is doorgeboekt naar de rekening van [bedrijf 1] . In september en november 2001 is vervolgens met tussenkomst van een rekening van de verdachte en zijn schoonvader vanaf de rekening van [bedrijf 1] een bedrag van bijna € 95.000,-, doorgeboekt naar de rekening van [bedrijf 4] . Op 3 december 2001 heeft verdachte nog DM 140.000 contant gestort op de rekening van [bedrijf 4] .
De (saldi op de) Luxemburgse bankrekeningen van verdachte, [bedrijf 1] en [bedrijf 4] zijn niet bekend gemaakt door de verdachte bij de Belastingdienst. De Luxemburgse rekeningen zijn pas bij het onderhavige onderzoek naar voren gekomen.
Van de rekening van [bedrijf 4] is een bedrag van € 150.000,- in Nederland geïnvesteerd in het bedrijf van medeverdachte [medeverdachte] . Het zou hier een lening betreffen. In de jaarstukken 2004 van [bedrijf 5] wordt de lening genoemd maar daarbij wordt opgemerkt dat er verder niets bekend is over deze lening. De lening van [bedrijf 4] wordt in de jaarstukken van 2005 vervolgens benoemd als een lening verstrekt door [bedrijf 5] . Er zijn een viertal bedragen overgeboekt onder de noemer aflossing naar een Duitse bankrekening van [bedrijf 5] . De verdachte was de enige gerechtigde van deze bankrekening. Met deze bedragen is een door verdachte gekochte auto betaald. Het bedrag aan aflossing genoemd in de jaarstukken 2005 van [bedrijf 5] komt niet overeen met de onder de noemer van aflossing overgeboekte bedragen. Van verdere aflossingen is niet gebleken. Er is niet gebleken van enige schriftelijke ‘loan agreement’ tussen [bedrijf 4] en [bedrijf 5] en/of overname van de lening door [bedrijf 5] met aflossing van het resterende bedrag aan [bedrijf 4] . Er is ook niet gebleken van enige reële economische activiteit van de Limiteds waar verdachte gebruik van heeft gemaakt. In feite komt het erop neer dat de verdachte zichzelf en zijn partner geld heeft geleend, waarna deze lening is omgekat en deels aan de verdachte is afgelost om een auto te kunnen kopen.
Het hof moet verder vaststellen dat de Luxemburgse rekeningen van de verdachte en de bedragen die hij daarvan ter beschikking heeft gekregen louter zijn gevoed met grote hoeveelheden contant geld in diverse valuta. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in diverse valuta. Deze bedragen moeten fysiek vervoerd zijn door de verdachte met alle risico’s van dien. Dit geld is buiten zicht van de Nederlands autoriteiten gehouden door de verdachte. Het geld is door de verdachte ondergebracht in buitenlandse vennootschappen waarvan geen economische activiteiten bekend zijn geworden. Er vinden overboekingen, stortingen en contante opnames plaats die geen bedrijfseconomisch doel dienen, waarbij ook een zogenoemde loan back constructie wordt toegepast, die vaker wordt gezien bij het witwassen van crimineel geld.
Gelet op deze omstandigheden bestaat het vermoeden dat de geldbedragen die gemoeid waren met de storting van € 63.500,-, de opname van € 100.000,-, de storting van € 35.100,-, de storting van 206.430 Zwitserse franken, de lening van € 150.000,- en de opname van € 90.354,- enerzijds en de overboeking van € 45.350,- anderzijds afkomstig waren uit enig misdrijf.
2.2.4.2
Ten aanzien van de betaling aan [betrokkene 2]
De lening van [betrokkene 2] en wijze van terugbetalen duidt ook op witwassen van crimineel geld. Er wordt via een persoonlijke lening van [betrokkene 2] aan de verdachte en [medeverdachte] geld met een schijnbaar legale herkomst geïnvesteerd in vastgoed van de verdachte. Op de lening wordt niet conform afspraak afgelost, maar ineens waarbij een buitenlandse Limited en buitenlandse rekeningen zijn benut om in een drietal overboekingen een aanzienlijk bedrag van € 100.000,- af te lossen waardoor er geen ‘paper trail’ is van de herkomst van de overgeboekte geldbedragen.
2.2.4.3
Ten aanzien van de contante stortingen en contante uitgaven
Inleiding
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode in totaal in elk geval € 975.575,53 aan contanten tot hun beschikking hebben gehad. Van dit bedrag is € 622.771,04 gestort op de bankrekeningen van de verdachte en [medeverdachte] en € 352.804,49 contant uitgegeven.
Contante legale inkomsten van [verdachte] en [medeverdachte] zoals daarvan is gebleken tijdens het onderzoek
Van (aanzienlijke) contante inkomsten uit arbeid of bedrijf en/of vermogen in de periode voorafgaand aan de ten laste gelegde periode is niet gebleken bij de verdachte en/of [medeverdachte] . Dat zij bij aanvang van de ten laste gelegde periode beschikten over een aanzienlijk bedrag aan contant geld dat niet van misdrijf afkomstig was, is ook niet aannemelijk. Er is onderzoek gedaan naar (legale) inkomsten tijdens de onderzoeksperiode. Daarbij is gebleken dat de verdachte en [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode diverse bedrijven hebben gehad. De administraties van deze bedrijven die zijn aangetroffen, zijn door het onderzoeksteam van de politie geanalyseerd. Daarbij kwam naar voren dat de vastlegging van de bedrijfsactiviteiten gebrekkig was en belangrijke stukken als jaarrekeningen niet of veel later zijn opgemaakt. Het onderzoeksteam heeft geconcludeerd dat de gedane contante stortingen en uitgaven niet kunnen zijn verdiend met reële legale bedrijfsactiviteiten. Bij de gemaakte kasopstelling zijn dan ook geen contante ontvangsten uit bedrijfsactiviteiten in aanmerking genomen.
Het hof zal nagaan in hoeverre hiervoor wettig en overtuigend bewijs is aan de hand van de bevindingen van het onderzoeksteam ten aanzien van de contante geldstromen binnen de verschillende bedrijven .
a. [bedrijf 5] , [bank 1] rekening [rekeningnummer 4]
Van 1 januari 2001 tot 21 oktober 2003 [58] hebben de verdachte en [medeverdachte] onder verschillende rechtsvormen een fitnesscentrum gehad aan de [adres 7] . [59] Er is niet gebleken dat er in het geheel geen reële bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden waarmee inkomsten (kunnen) zijn gegenereerd. Uit het onderzoek is wel gebleken dat er grote vraagtekens zijn te zetten bij de kasadministratie van het fitnesscentrum en de daarin opgenomen omzetten. Zo is er een handgeschreven kasboek aangetroffen over de periode januari tot en met maart 2001 en een print van een digitaal bijgehouden kasboek dat de gehele periode bestrijkt. [60] Bij onderzoek bleek het geprinte kasboek over de periode januari 2001 tot en met maart 2001 af te wijken van het handgeschreven kasboek. De geprinte versie van het kasboek bleek tot 1 september 2002 regelmatig de post ‘contrub [verdachte] ’ te bevatten ook in januari, februari en maart 2001 in tegenstelling tot het handgeschreven kasboek waar deze post niet voorkomt. [61] Ook zijn er vraagtekens te zetten bij de verantwoorde omzetten gelet op de fluctuaties van de omzet onder de verschillende rechtsvormen en het leeuwendeel contant zou zijn betaald. [62] Er zijn echter onvoldoende bijkomende aanknopingspunten in het dossier om ten aanzien van alle bankstortingen die vanuit de kas van het fitnesscentrum in de ten laste gelegde periode hebben plaatsgevonden te concluderen dat sprake is van een vermoeden van criminele herkomst omdat deze bedragen niet verdiend kunnen zijn met fitnessactiviteiten. Dit geldt niet voor de kasstorting van € 15.000,- op 3 april 2003 waarbij als toelichting is gegeven ‘lening [betrokkene 10] ’. [63] Niet aannemelijk is geworden dat verdachte dit bedrag van [betrokkene 10] heeft geleend. Er zijn geen stukken aangetroffen die zien op deze lening. Ook is niet gebleken dat op de lening is afbetaald en [betrokkene 10] heeft, gevraagd naar deze lening, verklaard dat ze [verdachte] vooruit zou hebben betaald voor sportvoeding. [64] Gelet op de mutaties op de rekening op 3 en 4 april 2003 is aannemelijk dat met onder meer dit bedrag de aankoop van [adres 5] is gefinancierd. [65] Ook ten aanzien van de kasstortingen van 16 oktober 2003 (€ 11.080,-) en 13 november 2003 (€ 3.000,-) die zijn toegelicht met ‘30-9-2003 verkoop zaak € 15.000’ [66] geldt een vermoeden van criminele herkomst. Gelet op de mutaties op de rekening op 16 oktober 2003 is aannemelijk dat dit bedrag is gestort met het oog op het moeten betalen van een belastingaanslag. [67] Van de in de toelichting aangegeven € 15.000,- die zou zijn ontvangen bij de verkoop van het bedrijf zijn geen vastleggingen aangetroffen, zoals NAW-gegevens van de koper, verkochte bedrijfsonderdelen en/of inventaris. [68] Na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten hebben in 2004 nog acht contante stortingen plaatsgevonden tot een bedrag van in totaal € 20.510,-. [69] Ook ten aanzien van deze stortingen bestaat een vermoeden van criminele herkomst omdat volstrekt niet duidelijk is waar dit geld vandaan komt.
Ten aanzien van de gedane contante stortingen op [bank 1] -rekeningnummer [rekeningnummer 4] bestaat derhalve slechts tot een bedrag van € 15.000,- + € 11.080,- + € 3.000,- + € 20.510,- = € 49.590,- een vermoeden van criminele herkomst.
b. [bedrijf 5] / Eenmanszaak [bedrijf 5] / [bedrijf 13] : [bank 1] rekening [rekeningnummer 1]
Vanaf ongeveer juni 2004 tot en met november 2005 heeft [medeverdachte] zonnestudio [bedrijf 13] gehad. Deze is opgezet met het geld uit Luxemburg (zie hiervoor). Van dat geld zijn de zonnebanken aangeschaft. Zowel de activiteiten van de zonnestudio, als de onder de eenmanszaak en [bedrijf 13] verrichte activiteiten zijn in 2004 en 2005 geboekt en verantwoord in de administratie van [bedrijf 5] In de administratie is ook in- en verkoop van creatine verantwoord. Creatine is een spierversterkend middel dat in kleine hoeveelheden door (kracht)sporters wordt gebruikt. De creatine in- en verkoop is nader onderzocht. In 2006 is de aan- en verkoop van creatine verantwoord in de administratie van eenmanszaak [bedrijf 5] van [medeverdachte] . De creatine is ingekocht in Duitsland. De leverancier heeft verklaard dat de creatine werd gekocht door en geleverd aan [verdachte] en/of de vader van [medeverdachte] . [70] De creatine is volgens de administratieve vastleggingen met name in bulk doorverkocht tegen consumentenprijzen (€ 29,-/kilo tot € 38,-/kilo [71] ). Niet aannemelijk is dat een ondernemer creatine in bulk inkoopt tegen dergelijke inkoopprijzen. Er zijn ook geen facturen van deze verkopen aangetroffen. In totaal zou met de verkoop van creatine in 2004 een omzet behaald zijn van € 27.891,55 en in 2005 een omzet van € 25.943,41. [72] Het onderzoeksteam heeft het kasboek van de zonnestudio gereconstrueerd aan de hand van de bij de boekhouder aangetroffen administratie. Er zijn twee opstellingen gemaakt, één inclusief de in- en verkoop van creatine en één exclusief de in- en verkoop van creatine. [73] Het kasboek van de zonnestudio sluit, wanneer de in- en verkoop van creatine buiten beschouwing wordt gelaten, met een negatieve kas van € 69.410,47. [74] Met de inkoop van de creatine waarvan de verkoop is verantwoord in de administratie van [bedrijf 5] is verder nog een bedrag gemoeid geweest van in totaal € 10.675,-. [75] Dat bedrag is derhalve ook nog contant betaald. Gelet hierop en gezien het feit dat de zonnestudio is opgezet met geld waarvan een vermoeden bestaat dat sprake is van een criminele herkomst komt het hof tot het oordeel dat uit de zonnestudio geen legale inkomsten kunnen zijn verkregen. Ten aanzien van de kasstortingen vanuit de zonnestudio bestaat dan ook een vermoeden van criminele herkomst.
c. Eenmanszaak [bedrijf 5] : [bank 1] rekening [rekeningnummer 5]
In 2006 zijn de creatineverkopen verantwoord onder de eenmanszaak van [medeverdachte] . In totaal werd voor een bedrag van € 10.791,- 2.230 kilo creatine ingekocht welke volgens de administratie zou zijn verkocht voor € 65.120,-. Er hebben alleen bulkverkopen plaatsgevonden tegen consumentenprijzen. [76] Van substantiële andere activiteiten is niet gebleken. Hiervoor is reeds overwogen dat niet aannemelijk is dat in bulk tegen deze bedragen creatine wordt afgenomen door ondernemers. De kasstortingen vanuit de eenmanszaak hebben daarmee geen traceerbare herkomst. Gelet op de hoogte van de kasstortingen en het gebrek aan gebleken legale bedrijfsactiviteiten is sprake van een vermoeden van criminele herkomst.
d. [bedrijf 8] : [bank 1] rekening [rekeningnummer 7]
Uit het onderzoek komt naar voren dat de administratie van het beveiligingsbedrijf van de verdachte zeer gebrekkig is (geweest). Het bedrijf is bij de Kamer van Koophandel geregistreerd op 1 oktober 2006. Op 28 juli 2009 is geregistreerd dat de activiteiten zijn gestaakt met ingang van 31 mei 2009. [77]
Over de periode van januari 2004 tot en met 31 december 2007 zijn kasstaten aangetroffen. Er zijn geen primaire vastleggingen aangetroffen die ten grondslag liggen aan de kasstaten. Voor wie is gewerkt, voor welk bedrag en onder welke voorwaarden blijkt tijdens het onderzoek niet, anders dan uit hetgeen verdachte zijn boekhouders daarover heeft verteld. De verdachte stelt de identiteit van zijn opdrachtgevers niet te kunnen prijsgeven omdat hij opdrachtgevers zijn woord heeft gegeven om hun identiteit onder geen beding bekend te maken. [78] In de kas zijn verder geen directe kosten zichtbaar. De in de kasstaten opgenomen bankstortingen die in 2004 en 2005 zouden zijn gedaan, zijn niet terug te vinden op de mutaties van de bankrekeningen van de verdachte en [medeverdachte] . In 2004 en 2005 fluctueren de omzetbedragen. In 2006 wordt een maandelijkse omzet van € 5.950,- als bedrag ineens verantwoord. In 2007 groeit dit bedrag naar € 9.520,-. [79] De jaarrekeningen over 2005, 2006 en 2007 zijn opgemaakt op respectievelijk 22 februari 2008, 10 maart 2008 en 1 juli 2008. Uit een aantekening verkregen van boekhouder [betrokkene 1] en aantekeningen in beslag genomen bij boekhouder [betrokkene 2] blijken een tweetal scenario’s over de aanschaf van de Jeep Cherokee door de verdachte bij [bedrijf 6] (zie eerder). Ten behoeve van de aankoop zou een lening zijn aangegaan van € 65.000,- en de auto zou aan de verdachte ter beschikking zijn gesteld door zijn opdrachtgever. [80] Uit de bewijsmiddelen en overwegingen ten aanzien van het ten laste gelegde bedrag onder gedachtestreepje 10 blijkt dat geen van beide scenario’s klopt. Voor de in de administratie van het beveiligingsbedrijf verantwoorde inkomsten kan geen enkele steun worden gevonden in ander objectief bewijs. Ook overigens blijkt niet van feiten en omstandigheden die zouden kunnen duiden op werkelijke bedrijfsactiviteiten. Op grond van deze feiten en omstandigheden bestaat op grond van de onderzoeksresultaten een vermoeden van criminele herkomst van de gelden ten aanzien van de kasstortingen vanuit het beveiligingsbedrijf op [bank 1] rekening [rekeningnummer 7] .
Tussenconclusie ten aanzien van de contante stortingen op de bankrekeningen van verdachte en [medeverdachte]
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van de contante stortingen op de rekeningen voor een bedrag van in totaal € 622.771,04 - € 139.198,63 + € 49.590,- = € 533.162,41 op grond van het politiedossier een vermoeden van criminele herkomst bestaat.
Contante opnames van de bankrekeningen
Van de bankrekeningen is in de ten laste gelegde periode in totaal € 44.830,- contant opgenomen. [81] Hiermee kunnen contante uitgaven zijn gedaan. Voor dat deel is in het dossier derhalve een aanknopingspunt voor contante uitgaven, zodat voor dit bedrag aan contante uitgaven geen vermoeden bestaat van witwassen. Voor het overige is niet gebleken van contante ontvangsten uit legale bron die aangewend kunnen worden voor contante uitgaven.
Tussenconclusie ten aanzien van de contante uitgaven
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van de contante uitgaven voor een bedrag van in totaal € 352.804,49 - € 44.380,- = € 308.424,49 op grond van het politiedossier een vermoeden van criminele herkomst bestaat.
2.2.5
De verklaringen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte]
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij dacht dat er door [bedrijf 4] om fiscale redenen een lening is gegeven aan de zonnestudio (het hof begrijpt: [bedrijf 5] ). [82] Noch bij de politie, noch bij de rechter-commissaris, noch ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte een verklaring gegeven voor de herkomst van de geldbedragen op de rekeningen van [bedrijf 4] . Evenmin heeft de verdachte een verklaring gegeven voor het omkatten van de lening door [bedrijf 4] en de vermeende aflossingen daarop, die zijn aangewend om een auto te kopen bij [bedrijf 6] .
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg voorts verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij niet-reguliere beveiligingswerkzaamheden verrichte voor grote bouwconcerns, notarissen, coffeeshophouders en waarschijnlijk ook wel eens voor criminelen, waarbij hij in contanten werd betaald. Het bedrag aan verdiensten wisselde per cliënt en per risico. Hierover maakte de verdachte mondeling afspraken. De verdachte moest ook dikwijls geheimhoudersverklaringen ondertekenen. Hij heeft accountants ingeschakeld om ervoor te zorgen dat hij op een fatsoenlijke manier zo min mogelijk belasting daarover hoefde te betalen. De verdachte heeft gedaan wat de accountants, zoals [bedrijf 9] , hem hebben geadviseerd. In 2006 heeft de verdachte zijn bedrijf bij de KvK ingeschreven, maar zijn werkzaamheden in de beveiliging verrichte hij jaren eerder al. Volgens de verdachte verrichte hij al beveiligingswerkzaamheden in 1996. De verdachte hield niet goed bij wat zijn inkomsten uit zijn bedrijf waren. De verdachte leverde een kladbriefje in bij [bedrijf 9] met daarop zijn verdiensten, maar kon daarop niet schrijven van wie hij deze had gekregen. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij en [medeverdachte] een grote partij creatine hebben opgekocht en vervolgens in delen hebben verkocht aan derden via de sportschool waar zij veel winst op hebben gemaakt. Ook heeft een groot bedrijf partijen van 100 kilo gekocht.
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor op 13 augustus 2015 bij de rechter-commissaris geen ‘man en paard’ genoemd met betrekking tot zijn opdrachtgevers, tarieven of verdiensten. Aldaar heeft hij enkel verklaard dat hij in de periode 2001 – 2011 inkomsten uit fitness- en beveiligingswerkzaamheden heeft ontvangen en vanaf 2004 enkel uit beveiligingswerkzaamheden. Het ging daarbij om meerdere duizenden euro’s, ongeveer 5.000 euro per week.
Bij de rechter-commissaris heeft medeverdachte [medeverdachte] op 13 augustus 2015 verklaard dat zij in de periode 2001-2011 grotendeels in hun levensonderhoud voorzagen door de werkzaamheden van [verdachte] en voor een klein deel door de werkzaamheden van de verdachte. De creatine heeft [medeverdachte] eerst in de sport- en fitnesszaak verkocht, vervolgens in haar zonnestudio en daarna ook in de eenmanszaak inzake sportvoeding.
De verdachte heeft over het van [betrokkene 2] geleende geld ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat [betrokkene 2] het geleende geld op een gegeven moment terug wilde. Er waren geen duidelijke afspraken gemaakt over de terugbetaling. [betrokkene 2] kwam toen met een oplossing en vertelde dat een vriend van hem, een Chinese investeerder, de lening wilde overnemen. Zodra het pand aan [adres 2] was verkocht, zou de verdachte de lening aan de investeerder terugbetalen. [betrokkene 2] heeft toen het papierwerk geregeld en de verdachte heeft dit ondertekend. De verdachte heeft geen kopie van de overname van de lening, heeft geen contact meer met [betrokkene 2] en is nooit meer benaderd door de Chinese investeerder. Hij heeft er nooit meer iets over gehoord. [83]
2.2.6
Overwegingen van het hof naar aanleiding van de door verdachte en [medeverdachte] afgelegde verklaringen
Ten aanzien van de contante uitgaven en stortingen
Het hof constateert dat de verdachte en [medeverdachte] bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in eerste aanleg opnieuw louter de stelling hebben geponeerd dat de verdachte aanzienlijke contante inkomsten had uit ongebruikelijke en gevaarlijke beveiligingswerkzaamheden. De verdachte heeft zijn verklaring niet concreet of min of meer verifieerbaar kunnen maken. De verdachte heeft niet willen aangeven hoeveel opdrachtgevers hij heeft gehad, wie zijn opdrachtgevers waren, hoeveel opdrachten de verdachte maandelijks vervulde, et cetera. De verdachte heeft evenmin eenduidig verklaard over de periode waarin hij zijn werkzaamheden in de beveiliging is gestart. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij vanaf 2001 geld heeft verdiend met beveiligingswerkzaamheden, terwijl hij ter zitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij daarmee reeds in 1996 is begonnen. Eerder is al overwogen dat er in de woning van de verdachte en [medeverdachte] , evenals bij de doorzoekingen van de kantoren van hun diverse boekhouders, geen enkele primaire vastlegging is aangetroffen met betrekking tot de gestelde beveiligingswerkzaamheden. De verdachte heeft ook niet kunnen uitleggen waarom hij zijn inkomsten niet op een verifieerbare manier heeft vastgelegd.
Ter zitting in eerste aanleg heeft de verdachte geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat de ingekochte creatine in bulk is doorverkocht tegen consumentenprijzen. Hiervoor is al overwogen dat het niet aannemelijk is dat een tussenhandelaar een dergelijke prijs zou betalen waar hij vervolgens zelf geen enkele marge op kan maken. De gestelde verkopen zijn ook overigens niet aannemelijk geworden. Facturen van de gestelde verkopen zijn niet aangetroffen. De aangetroffen handgeschreven kasmutaties zijn uitermate gebrekkig. Het hof concludeert dat met uitzondering van een enkele verkoop van gebruikershoeveelheden in 2004 en 2005 [84] niet is gebleken van de verkoop van creatine.
Het hof is van oordeel dat de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare verklaring heeft afgelegd omtrent de herkomst van de contante gelden waar de verdachte en [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode blijkens de contante stortingen en uitgaven de beschikking hebben gehad en waarvan het hof heeft vastgesteld dat de herkomst van deze gelden niet blijkt. De door de verdachte gestelde (contante) verdiensten uit beveiligingswerk zijn ook nadat verdachte hierover ter zitting in eerste aanleg een verklaring heeft afgelegd onvoldoende concreet, niet min of meer verifieerbaar en daarmee niet aannemelijk. De door de verdachte gegeven verklaring biedt onvoldoende tegenwicht tegen het vermoeden dat de contante stortingen ad € 533.162,41 en de contante uitgaven ad € 308.424,49 afkomstig zijn uit misdrijf en geeft geen aanleiding voor het (laten) instellen van een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie.
Ten aanzien van [bedrijf 4] en de betaling aan [bedrijf 6]
De verdachte heeft geen concrete en min of meer verifieerbare verklaring omtrent de herkomst van de contante geldstromen afgelegd. Dat de geldstromen afkomstig zouden zijn van de verdiensten van de verdachte uit beveiligingswerkzaamheden acht het hof, zoals hierboven reeds overwogen, onaannemelijk. De door de verdachte gegeven verklaring biedt onvoldoende tegenwicht tegen het vermoeden dat de genoemde geldstromen afkomstig zijn uit misdrijf en geeft geen aanleiding voor het instellen van een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat de hiervoor omschreven geldstromen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Ten aanzien van de aflossing van de lening van [betrokkene 2]
Het hof acht op voorhand onaannemelijk dat een Chinese investeerder een aanzienlijke lening van € 100.000,- overneemt zonder daarbij duidelijke schriftelijke afspraken te maken met de buitenlandse particuliere schuldenaar omtrent de terugbetaling daarvan. De gelden zijn ook niet overgemaakt door een Chinees investeringsbedrijf maar door een elektronicabedrijf van een Indiër die zaken zou doen in India. Als het zo gegaan is als de verdachte stelt, had bovendien voor de hand gelegen dat dit uit de overboekingen zou blijken. De verdachte zou ook niets meer gehoord hebben van de Chinese investeerder, ondanks dat een en ander op papier gezet zou zijn en derhalve aangenomen kan worden dat deze investeerder in elk geval bekend is met de persoon van de verdachte. Er zijn ook noch bij de verdachte, noch bij [betrokkene 2] stukken aangetroffen die zien op een overname van deze lening door een derde. De verklaring van de verdachte is dan ook niet geloofwaardig.
Gelet op de verklaring van [betrokkene 2] acht het hof het daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zélf middels drie betalingen in totaal € 100.000,- heeft doen overboeken van een rekening van [bedrijf 7] in Hongkong, ter terugbetaling van een lening verkregen van [betrokkene 2] in verband met de aankoop van een pand in België aan [adres 3] . De door de verdachte gegeven verklaring biedt geen tegenwicht tegen de vermoedens dat de overboeking van in totaal € 100.000,- afkomstig is uit enig misdrijf en geeft geen aanleiding voor het instellen van een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden kan het dus niet anders zijn dan dat het bedrag van € 100.000,- onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
2.2.7
Opzet
Nu de verdachte frequent zeer grote geldbedragen heeft gestort, opgenomen en/of doen opnemen en overgeboekt vanuit een kennelijk lege rechtspersoon zonder duidelijke bedrijfsactiviteiten en zonder dat er een verklaring is gegeven voor de herkomst van deze gelden, en daarnaast een lening van deze rechtspersoon heeft omgekat teneinde de vermeende aflossingen daarop aan te wenden voor de aanschaf van een auto, zijn de gedragingen van de verdachte ten aanzien van [bedrijf 4] naar hun uiterlijke kenmerken aan te merken als opzet op witwassen.
Dit geldt tevens voor de gedragingen van de verdachte ten aanzien van de contante stortingen en uitgaven, gelet op de zeer hoge frequentie van de contante stortingen en uitgaven door de verdachte en [medeverdachte] en de grote bedragen die daarmee waren gemoeid, terwijl niet is gebleken dat de verdachte en [medeverdachte] voldoende inkomsten genoot uit reguliere werkzaamheden waarmee de contante stortingen en uitgaven konden worden gedaan.
Ook de wijze waarop verdachte een lening met [betrokkene 2] is aangegaan en daarop heeft afgelost, te weten met gebruikmaking van een buitenlandse Limited en buitenlandse bankrekeningen waarbij er geen ‘paper trail’ is van de herkomst van het aangewende geldbedrag, is naar de uiterlijke kenmerken aan te merken als opzet op witwassen.
2.2.8
Conclusie van het hof
Ten aanzien van [bedrijf 4] en de betaling aan [bedrijf 6]
Gelet op het voorgaande acht het hof – evenals de rechtbank – feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen, in dier voege dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk witwassen door:
  • op 8 maart 2002 een bedrag van € 63.500,- contant te storten op een rekening van [bedrijf 4] ,
  • op 5 juni 2002 een bedrag van € 100.000,- te doen opnemen van een rekening van [bedrijf 4] ,
  • op 16 september 2002 een bedrag van € 35.000,- contant te storten op een rekening van [bedrijf 4] ,
  • op 16 september 2002 een bedrag van 206.430 Zwitserse Franken (met een tegenwaarde van € 140.811,73) te storten op een rekening van [bedrijf 4] ,
  • op 26 mei 2004 een bedrag van € 150.000,- van een rekening van [bedrijf 4] over te boeken naar een rekening van [bedrijf 5] onder vermelding van ‘loan agreement’,
  • op 31 augustus 2004 een bedrag van € 90.354,- heeft opgenomen van een rekening van [bedrijf 4] ,
  • op 19 januari 2006 een bedrag van € 45.350,- heeft overgeboekt van een rekening van [bedrijf 5] naar [bedrijf 6] voor de aankoop van een auto.
Nu in het procesdossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de bewezenverklaarde gedragingen ter zake van [bedrijf 4] en de betaling aan [bedrijf 6] in nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft verricht, zal het hof de verdachte ten aanzien van deze handelingen vrijspreken van het ten laste gelegde bestanddeel ‘medeplegen’.
Ten aanzien van de contante stortingen en opnames
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2001 heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk witwassen van in totaal € 533.162,41 (waarvan € 378.462,41 tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] ) aan contante stortingen en in totaal € 308.424,49 aan contante uitgaven. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat er sprake was van medeplegen tussen de verdachte en [medeverdachte] . De contante uitgaven werden gedaan ten behoeve van het gezin, vakanties, levensonderhoud en tevens werden diverse aankopen gedaan voor de echtelijke woning. Daarnaast werden de contante stortingen, met uitzondering van de contante stortingen op de [bank 1] rekening die enkel op naam van medeverdachte [verdachte] stond, door zowel de verdachte als [medeverdachte] gedaan op diverse rekeningen, vanwaar de vaste lasten van het gezin werden voldaan. Zowel de verdachte als [medeverdachte] konden klaarblijkelijk over de contante gelden beschikken en wendden deze aan voor gemeenschappelijk gebruik.
Ten aanzien van de aflossing van de lening van [betrokkene 2]
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de periode 27 oktober 2009 tot 4 november 2009 heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk witwassen van een drietal bedragen van € 34.000,-. € 36.000,- en € 30.000,-, zijnde in totaal € 100.000,-, teneinde een lening aan [betrokkene 2] terug te betalen. Hoewel de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] samen een geldlening zijn aangegaan met [betrokkene 2] ter financiering van de aankoop van hun woning, is er onvoldoende gebleken van betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte] bij de overboekingen waarmee de lening is terugbetaald aan [betrokkene 2] . Om deze reden is er naar het oordeel van het hof onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor medeplegen en zal het hof de verdachte ten aanzien van deze overboekingen daarvan vrijspreken.

3.Eindconclusie van het hof

Het hof ziet in de duur en frequentie van de bewezen gedragingen en de grote hoeveelheid van stortingen en uitgaven voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde gewoontewitwassen.
Resumerend acht het hof – evenals de rechtbank – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, door:
  • een totaalbedrag van € 154.700,00 contant te storten op een (zakelijke) rekening van de verdachte;
  • een bedrag van € 63.500,- contant te storten op een rekening van [bedrijf 4] ;
  • een bedrag van € 100.000,- te doen opnemen van een rekening van [bedrijf 4] ;
  • een bedrag van € 35.000,- contant te storten op een rekening van [bedrijf 4] ;
  • een bedrag van 206.430 Zwitserse Franken (met een tegenwaarde van € 140.811,73) te storten op een rekening van [bedrijf 4] ;
  • een bedrag van € 150.000,- over te boeken van een rekening van [bedrijf 4] naar een rekening van [bedrijf 5] ;
  • een bedrag van € 90.354,- euro op te nemen van een rekening van [bedrijf 4] ;
  • een bedrag van € 45.350,- over te boeken van een rekening van [bedrijf 5] naar een rekening van [bedrijf 6] ;
  • een totaalbedrag van € 100.000,- te doen overboeken van een rekening van [bedrijf 7] in Hongkong ter terugbetaling van een lening verkregen van [betrokkene 2] ;
en het medeplegen van gewoontewitwassen, door:
  • een totaalbedrag van € 378.462,41 contant te storten op (zakelijke) rekeningen van de verdachte en/of [medeverdachte] ;
  • een totaalbedrag van € 308.424,49 contant uit te geven.

4.Ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren

Voor zover de verdediging heeft betoogd dat het hof in een andere strafzaak (onderzoek Wolf/Beretta) tegen de verdachte een vonnis van de rechtbank heeft bevestigd waarin de verklaringen van de verdachte omtrent zijn securitywerkzaamheden voldoende concreet en min of meer verifieerbaar werden geacht, en zulks dus ook in de onderhavige strafzaak zou moeten geschieden, wordt miskend dat het hof in het onderzoek Wolf/Beretta niet over alle stukken uit het onderzoek Elftal heeft beschikt doch slechts over een (beperkte) selectie daarvan, te weten die stukken die in die zaak door de verdediging werden ingebracht. Voorts wordt miskend dat in het arrest in de zaak Wolf/Beretta er een vrijspraak voor de witwasverdenking is gevolgd na toepassing van het stappenplan. In de onderhavige zaak komt het hof, gelet op al hetgeen hiervoor omtrent de financiële handel en wandel op grond van de stukken van de onderhavige strafzaak kan worden vastgesteld, tot een andere afweging en beslissing, te weten dat de verklaring van de verdachte omtrent de securitywerkzaamheden onvoldoende tegenwicht biedt tegen de zeer stevige witwasverdenking en wel zodanig dat geen nader onderzoek door het Openbaar Ministerie nodig is én dat er dus geen andere aanvaardbare verklaring voorligt dan dat de gelden afkomstig zijn van misdrijf zoals bedoeld in de tenlastegelegde witwasbepalingen.
Hetgeen in hoger beroep overigens nog door de verdediging naar voren is gebracht betreft in de kern een herhaling van de in eerste aanleg gevoerde verweren waarop door de rechtbank, naar het oordeel van het hof, in de kern juist en voldoende gemotiveerd is beslist. Deze verweren vinden hun weerlegging in de hiervoor weergegeven (en door het hof verbeterde en aangevulde) bewijsvoering.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 (primair) bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken
en
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof aan de verdachte slechts een onvoorwaardelijke straf zal opleggen waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zonder daaraan (tevens) een voorwaardelijk strafdeel te verbinden. Subsidiair is bepleit dat – mocht het hof desalniettemin aanleiding zien om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, daaraan een proeftijd van één dag of één maand te verbinden. Daartoe is – kort weergegeven – aangevoerd dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn en een oude zaak. Daarnaast heeft de verdachte veel last gehad van de zaak en zijn de klassieke strafdoelen niet meer gediend met het opleggen van een andersoortige straf, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Tien jaar lang hebben zij op verschillende manieren geld afkomstig uit misdrijf witgewassen. Niet alleen hebben zij ter hoogte van bijna 400.000 euro allerhande contante stortingen gedaan op de bankrekeningen van hun diverse ondernemingen en op verschillende privé-bankrekeningen die vervolgens weer zijn uitgegeven, maar ook hebben zij ruim 300.000 euro aan diverse contante uitgaven gedaan. Verdachte heeft daarnaast grote hoeveelheden geld via Luxemburgse rekeningen witgewassen.
Zij hebben daarbij middels hun bedrijven misdrijfgelden een schijnbaar legale herkomst verschaft. Het witwassen van voorwerpen en gelden heeft een ontwrichtende werking op de integriteit van het financieel en economisch verkeer en ook op de openbare orde. Wanneer het gaat om witwassen op een schaal als in deze zaak aan de orde is, is sprake van de maatschappij ondermijnend gedrag. De verdachte heeft ook het vertrouwen dat in het maatschappelijke en economische verkeer wordt gesteld in de juistheid van bepaalde, voor dat verkeer essentiële, akte en geschriften geschaad. Het hof is van oordeel dat de verdachte destijds samen met zijn echtgenote ernstige strafbare feiten heeft gepleegd en rekent deze de verdachte aan.
In beginsel rechtvaardigen de door de verdachte gepleegde feiten een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hierbij speelt een rol dat de bewezenverklaarde feiten gedurende een lange periode hebben plaatsgevonden en zien op grote geldbedragen. Daarnaast heeft het hof – zoals hierna overwogen – geconstateerd dat er sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn. Tevens zal het hofacht slaan op de tekortkomingen in onderhavige strafzaak, het lange tijdsverloop vanaf het vonnis van de rechtbank van 24 oktober 2017 tot heden en de daarmee gepaard gaande onzekerheid voor de verdachte. Om deze redenen acht het hofde oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, langer dan de duur van het voorarrest van de verdachte van 45 dagen, op dit moment niet langer opportuun. Niettemin zal het hof daarnaast aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met een proeftijd van 1 jaar, als ‘stok achter de deur’ voor de verdachte om in de toekomst niet nogmaals strafbare feiten te plegen.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 oktober 2023, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is hieromtrent gebleken dat de verdachte werkt.
Redelijke termijn
Anders dan is betoogd, is het hof – evenals de rechtbank – van oordeel dat de verdachte aan de doorzoeking van zijn woning op 11 november 2009 nog niet redelijkerwijs de verwachting kon ontlenen dat hij daadwerkelijk vervolgd zou worden. Wel kon de verdachte aan deze omstandigheden de wetenschap ontlenen dat er tegen hem een politieonderzoek gaande was. Uit de stukken blijkt dat de verdachte en [medeverdachte] op 5 maart 2010 tijdens een raadkamerprocedure over de strafrechtelijke beslaglegging op goederen uit hun woning hebben vernomen dat er ook een omvangrijk strafrechtelijk financieel onderzoek tegen hen liep. [85] Vervolgens is op 9 april 2010 conservatoir beslag gelegd op de woningen van de verdachte en [medeverdachte] aan de [adressen] . De beslaglegging en de machtigingen SFO in de zaken tegen de verdachte en [medeverdachte] zijn op 12 april 2010 betekend aan de verdachte en [medeverdachte] . Aan (het bekend worden met) deze handelingen van justitie kon de verdachte redelijkerwijs de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. In ontnemingszaken markeren deze handelingen ook de aanvang van de redelijke termijn. De handelingen impliceren ook een (gelijktijdig of aan de ontnemingszaak voorafgaande) strafzaak. Op 12 april 2010 is de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM dan ook aangevangen in deze strafzaak.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn in die instantie is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Naar het oordeel van het hof doen zich zodanige omstandigheden voor. Het betreft immers een zeer omvangrijk onderzoek dat heeft geleid tot meerdere onderzoeken tegen medeverdachten. Het onderzoek noodzaakte voorts tot diverse onderzoeken in het buitenland. Daarnaast hebben op verzoek van de verdediging nog een aanzienlijk aantal getuigenverhoren plaatsgevonden. Een en ander overziend is het hof van oordeel dat een berechting in eerste instantie binnen een termijn van drie jaar in dit geval redelijk was geweest. Het hof heeft daarbij niet de gehele duur van het onderzoek dat op verzoek van de verdediging heeft plaatsgevonden in aanmerking genomen, nu een groot aantal van deze getuigen ingegeven lijken door de verdenkingen geformuleerd in de feiten 5, 6, 8 en 9, feiten waarvan het Openbaar Ministerie op de eerste inhoudelijke zitting direct aankondigde vrijspraak te vorderen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat in eerste aanleg aanvankelijk de redelijke termijn is overschreden met een periode van (ruim) vier en een half jaar (12 april 2013 – 24 oktober 2017).
Aangezien de redelijke termijn in beginsel per instantie wordt beoordeeld (met de mogelijkheid van compensatie van overschrijdingen in een eerdere instantie door een latere instantie), ook na terugverwijzen, vormt het tijdsverloop na het vonnis van 24 oktober 2017 geen verdere overschrijding van de redelijke termijn reeds omdat opnieuw door de rechtbank en het hof uitspraak wordt gedaan. Het hof stelt vast dat het tijdsverloop na 24 oktober 2017 geen verdere overschrijding van de redelijke termijn inhoudt. Het hof heeft immers binnen twee jaar uitspraak gedaan en na terugwijzing door het hof bij arrest van 27 september 2019 heeft de rechtbank ook vonnis gewezen binnen een redelijke periode van twee jaar.
Sinds het vonnis waarvan beroep d.d. 2 juli 2021 is echter (opnieuw) sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, immers, sinds het instellen van hoger beroep op 9 juli 2021 tot de datum van het wijzen van het onderhavige arrest, 25 januari 2024, is sprake van een overschrijding van ongeveer 6 maanden en 2 weken.
Gelet op het voorgaande constateert het hof dat de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM (in totaal) met ongeveer vijf jaar is overschreden. Deze schending kan niet aan de verdachte worden tegengeworpen. Voorts zal het hof bij de straftoemeting rekening houden met het tijdsverloop na het vonnis van de rechtbank Limburg van 24 oktober 2017. Een en ander heeft immers wel degelijk bijgedragen aan nog langer voortdurende onzekerheid voor de verdachte omtrent de uitkomst van onderhavige strafzaak. Ook moet het hof constateren dat niet van inspanningen zijdens de justitiële autoriteiten is gebleken om de zaak in de nader gevolgde instanties gezien de eerdere forse overschrijding van de redelijke termijn met gepaste voortvarendheid te behandelen. Het hof zal deze omstandigheden die voor de verdachte hebben geleid tot aanhoudende onzekerheid na 2017 meewegen in zijn strafmaat, zij het niet in het kader van een (verdere) schending van de redelijke termijn.
Resumé
Alles afwegende is het hof van oordeel dat – zonder overschrijding van de redelijke termijn – een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend zou zijn geweest. Gelet echter op het vorenstaande acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 135 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Beslag (verbeurdverklaring)
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof op het beslag zal beslissen overeenkomstig de rechtbank bij vonnis waarvan beroep.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof geen verbeurdverklaring als bijkomende straf zal uitspreken dan wel (subsidiair) dat vanwege de overschrijding van de redelijke termijn tevens een matiging dient te worden toegepast op een uit te spreken verbeurdverklaring dan wel (meer subsidiair) dat slechts de helft van de in beslag genomen voorwerpen verbeurdverklaard zal worden in de onderhavige strafzaak nu slechts de helft van die voorwerpen (of de waarde daarvan) aan de verdachte toebehoort.
In tweede termijn heeft de advocaat-generaal zich aangesloten bij het standpunt van de verdediging, voor zover inhoudende dat slechts de helft van de (waarde van de) in beslag genomen voorwerpen verbeurdverklaard zal worden in de onderhavige strafzaak, nu de andere helft daarvan toebehoort aan medeverdachte [medeverdachte] .
Het hof overweegt als volgt.
Het hof constateert dat er in 2010 een machtiging is gegeven tot het leggen van conservatoir beslag onder de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] tot een bedrag van € 1.000.000,-. Op een aantal goederen is vervolgens conservatoir beslag gelegd (pagina 1535 tot en met 1537 van het procesdossier). Dit betreft: de woning aan [adres 2] , de woning aan [adres 6] , een BMW met Duits kenteken, een bankrekening te Bosnië en de overwaarde uit de verkoop van het pand aan [adres 3] (België).
Desgevraagd heeft de officier van justitie ter zitting in eerste aanleg een geactualiseerde beslaglijst overgelegd met daarop goederen waarop volgens de Landelijke Beslag Autoriteit nog conservatoir beslag ligt. Volgens deze lijst ligt er thans nog conservatoir beslag op:
pand en ondergrond [adres 2] tegen een taxatiewaarde van € 695.000,- (volgnummer 2, onroerend registergoed);
1.00 STK personenauto [kenteken] ad € 15.242,- (volgnummer 8, Auto’s);
NBU B ad taxatiewaarde ad € 134.000,- (volgnummer 10, vorderingen).
Ter aanvulling hierop heeft zij e-mailcorrespondentie overgelegd, waaruit volgt dat het pand aan [adres 2] onderhands is verkocht. De overwaarde van dit pand rust in depot bij de notaris, in afwachting van de uitkomst van de onderhavige strafzaak. De auto, gekentekend [kenteken] , is eveneens verkocht. De geldelijke waarde van deze personenauto is opgenomen op de beslaglijst.
Uit heersende jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat conservatoir beslag niet aan verbeurdverklaring in de weg staat (ECLI:NL:HR:2015:3689).
Ad a. Uit de door de officier van justitie overgelegde stukken van de Landelijke Beslag Autoriteit volgt dat tijdens het conservatoir beslag het pand aan [adres 2] is verkocht en dat de overwaarde van € 79.662,30 in depot wordt gehouden bij een notaris. Nu de aankoop en verfraaiing van deze woning (blijkens grote aantallen contante stortingen op de rekening waarmee de hypotheek werd voldaan en een groot aantal facturen ter zake van contante betalingen om de woning te verfraaien van in totaal circa € 38.000,-, zoals opgenomen in het procesdossier) mede is gefinancierd met de bewezenverklaarde bedragen in de tenlastelegging, is het hof – evenals de rechtbank – van oordeel dat deze post voor verbeurdverklaring in aanmerking komt.
Ad b. Nu het hof geen verband kan vaststellen tussen de bewezenverklaarde bedragen in de tenlastelegging en het conservatoir beslag op de personenauto met kenteken [kenteken] , komt dit goed niet voor verbeurdverklaring in aanmerking. Ten aanzien van dit voorwerp zal het hof dan ook geen beslissing nemen.
Ad c. De omvang en benaming van deze post in samenhang met de stukken in het dossier, brengt het hof tot de conclusie dat deze post ziet op de overwaarde na verkoop van de woning aan [adres 3] . Dit bedrag is in België in beslag genomen en overgenomen van de Belgische autoriteiten. [86] Nu de aankoop en verfraaiing van deze woning (blijkens een groot aantal facturen ter zake van contante betalingen om de woning te verfraaien, zoals opgenomen in het procesdossier) mede is gefinancierd met de bewezenverklaarde bedragen in de tenlastelegging, is het hof – evenals de rechtbank – van oordeel dat deze post voor verbeurdverklaring in aanmerking komt.
Gelet op het voorgaande zal het hof de voorwerpen onder a. en c. verbeurdverklaren. Genoemde voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien het voorwerpen betreft, met betrekking tot welke feit 1 primair is begaan of die geheel of grotendeels door middel van dit strafbare feit zijn verkregen. Voor zover het hof bekend, komen deze bedragen de verdachte voor de helft toe en komt de andere helft toe aan medeverdachte [medeverdachte] . Daarom zal het hof – overeenkomstig het standpunt van de verdediging en de advocaat-generaal daaromtrent – voor beide voorwerpen slechts 50% van de waarde verbeurdverklaren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 63 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde gebruikmaken van een valse huurovereenkomst, en ter zake van het onder 3, 5, 6, 7, 8 en 9 tenlastegelegde.
vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover thans nog aan de orde – en doet opnieuw recht:
verklaart de dagvaarding in eerste aanleg nietig voor wat betreft het onder 4 tenlastegelegde;
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging ter zake van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde.
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
135 (honderdvijfendertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de volgende voorwerpen (die staan vermeld op het aan dit arrest gehechte Beslagoverzicht) waarop conservatoir beslag rust:
  • 50% van de waarde van: het bedrag dat thans nog resteert (na verkoop) van het pand en ondergrond [adres 2] (volgnummer 2, onroerend registergoed, geschatte waarde € 79.662,30), te weten € 39.831,15;
  • 50% van de waarde van: NBU B (volgnummer 10, vorderingen, waarde € 134.000,-), te weten € 67.000,-.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 25 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg Zuid, Divisie Regionale Recherche, codenummer GC 2451108005, gesloten d.d. 15 mei 2012, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 4559.
2.Geschrift ‘Special Power of Attorney’ d.d. 8 november 2011, pagina 1100.
3.Aanvraag tot een lopende rekening/en voor natuurlijke persoon/onen d.d. 20 november 2001, pagina 1091 en 1092.
4.Fiche specimen de signature van de bank [bank 4] , pagina 1093.
5.Geschrift ‘Ontheffing’ d.d. 20 november 2001, pagina 1095.
6.Verklaring effectief economisch rechthebbende d.d. 4 december 2001, pagina 1090 en 1091.
7.Geschrift ‘Special Power of Attorney’ d.d. 8 november 2001, pagina 1101.
8.Geschrift ‘Ontheffing’ d.d. 13 juni 2002, pagina 1096.
9.Proces-verbaal 5e verhoor verdachte [betrokkene 8] d.d. 12 november 2011, pagina 4089 tot en met 4092.
10.Geschrift ‘Quittance de Versement’ d.d. 15 maart 2002, pagina 1111 en handtekening [verdachte] op de handtekeningenkaart van de bank, dossierpagina 1093.
11.Geschrift ‘Preuvement Compte Compte Vert’ d.d. 5 juni 2002, pagina 1112 en handtekening [betrokkene 8] op de handtekeningenkaart van de bank, dossierpagina 1093.
12.Geschrift ‘Versement Compte Courant’ d.d. 17 september 2002, pagina 1113 en handtekening [verdachte] op de handtekeningenkaart van de bank, dossierpagina 1093.
13.Geschrift ‘Ordre de Virement/Paiement’ d.d. 17 september 2002, pagina 1114.
14.Geschrift ‘Versement Compte Courant’ d.d. 24 september 2002, pagina 1115 en handtekening [verdachte] op de handtekeningenkaart van de bank, dossierpagina 1093.
15.Geschrift ‘Ordre de Virement/Paiement’ d.d. 20 september 2002, pagina 1116.
16.Geschrift ‘ [bank 4] ’ d.d. 26 mei 2004, pagina 1119 en handtekening [verdachte] op de handtekeningenkaart van de bank, dossierpagina 1093. Proces-verbaal Luxemburgse bankrekeningen / [bedrijf 10] d.d. 20 maart 2012, pagina 987.
17.Geschrift ‘Ordre de Paiement’ d.d. 26 mei 2004, pagina 1120 en 1121.
18.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [verdachte] en [medeverdachte] , pagina 1253 en uittreksel Kamer van Koophandel d.d. 5 september 2011, pagina 1277.
19.Jaarrekening 2004 [bedrijf 5] , pagina 3408 tot en met 3414 op pagina 3410 en 3412.
20.Jaarrekening 2005 [bedrijf 5] , pagina 3400 tot en met 3407 op pagina 3402 en 3404.
21.Geschrift ‘Prelevement Compte Courant’ d.d. 31 augustus 2004, pagina 1122 en handtekening [verdachte] op de handtekeningenkaart van de bank, dossierpagina 1093 . Proces-verbaal Luxemburgse bankrekeningen / [bedrijf 10] d.d. 20 maart 2012, pagina 987 en 988.
22.Verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 25, 26, 27 mei 2021 en 18 juni 2021 (proces-verbaal van deze terechtzitting, p. 4 en 6).
23.Geschrift ‘Eröffnung von Konten/Depots für ausländische Firmen’ d.d. 7 december 2004, pagina 1206 tot en met 1213.
24.Brief [bank 2] d.d. 21 januari 2010, pagina 1201 tot en met 1203.
25.Bijlage 3.2.9. bij het PV Bevindingen Nederlandse banken [verdachte] en [medeverdachte] , pagina 1632 tot en met 1645 op pagina 1636, 1638 en 1642.
26.Rekeningafschrift als bijlage bij brief [bank 2] d.d. 21 januari 2010, pagina 1204 en 1205.
27.Debiteurenkaart [bedrijf 6] , pagina 3018.
28.Factuur [bedrijf 6] d.d. 15 februari 2006, pagina 3028.
29.De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 25 mei 2021.
30.Proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [verdachte] [medeverdachte] d.d. 7 februari 2012, pagina 1555 tot en met 1563. Bijlage 3.2.1, exceloverzicht [rekeningnummer 3] , pagina 1565 en 1566.
31.Proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [verdachte] [medeverdachte] d.d. 7 februari 2012, pagina 1555 tot en met 1563. Bijlage 3.2.3, exceloverzicht [rekeningnummer 4] , pagina 1574 tot en met 1616. Bijlage 3.3, exceloverzicht kasstortingen [rekeningnummer 4] , pagina 1736 tot en met 1737.
32.Proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [verdachte] [medeverdachte] d.d. 7 februari 2012, pagina 1555 tot en met 1563. Bijlage 3.2.9, exceloverzicht [rekeningnummer 1] , pagina 1633 tot en met 1645. Bijlage 3.4, exceloverzicht kasstortingen [rekeningnummer 1] , pagina 1739.
33.Proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [verdachte] [medeverdachte] d.d. 7 februari 2012, pagina 1555 tot en met 1563. Bijlage 3.5, stortingsbewijzen [rekeningnummer 1] , pagina 1741 tot en met 1749.
34.Proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [verdachte] [medeverdachte] d.d. 7 februari 2012, pagina 1555 tot en met 1563. Bijlage 3.2.11, exceloverzicht [rekeningnummer 5] , pagina 1650 tot en met 1652. Bijlage 3.6, exceloverzicht kasstortingen [rekeningnummer 5] , pagina 1751.
35.Proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [verdachte] [medeverdachte] d.d. 7 februari 2012, pagina 1555 tot en met 1563. Bijlage 3.2.1.4, exceloverzicht [rekeningnummer 6] , pagina 1662 tot en met 1727. Bijlage 3.8, exceloverzicht kasstortingen [rekeningnummer 6] , pagina 1755.
36.Proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [verdachte] [medeverdachte] d.d. 7 februari 2012, pagina 1555 tot en met 1563. Bijlage 3.2.15, exceloverzicht [rekeningnummer 7] , pagina 1729 tot en met 1734. Bijlage 3.9, exceloverzicht kasstortingen [rekeningnummer 7] , pagina 1757.
37.Proces-verbaal bevindingen Belgische bank [verdachte] [medeverdachte] met bijlagen, dossierpagina 1759 tot en met 1775.
38.De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd op de terechtzitting van 26 mei 2021.
39.Proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [verdachte] [medeverdachte] d.d. 29 maart 2012, pagina 1777 tot en met 1793 en de daarbij behorende bijlagen.
40.Proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [verdachte] [medeverdachte] d.d. 29 maart 2012, pagina 1784 tot en met 1785. Bijlage 4.1.10, exceloverzicht girale betalingen, pagina 1841 en 1842.
41.Proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [verdachte] [medeverdachte] d.d. 29 maart 2012, pagina 1785 en de daarbij behorende bijlage 4.2: exceloverzicht contante uitgaven, pagina 1844 tot en met 1848 en facturen pagina 1849 tot en met 1946.
42.Proces-verbaal in eigendom verwerven panden d.d. 27 maart 2012, pagina 1975 tot en met 1995.Akte van levering [adres 3] , pagina 2235 tot en met 2248.
43.Aanvraag woonkrediet, pagina 2531 tot en met 2535 op pagina 2532 en de ontvangstbevestiging aanvraag pagina 2536.
44.Verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 25 mei 2021, proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 2] d.d. 11 november 2011 op pagina 3389 en bijlage 11 op pagina 3451 en proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 2] d.d. 12 november 2011 op pagina 3469.
45.Overeenkomst van geldlening, pagina 2355 en 2356.
46.Rekeningafschrift, pagina 2250.
47.Rekeningafschrift, pagina 2388 tot en met 2394.
48.Rekeningafschrift, pagina 2393 en 2394.
49.Uittreksel Kamer van Koophandel d.d. 20 april 2012, pagina 2397 en 2398.
50.Rekeningafschrift en onderliggende creditberichten ten name van [bedrijf 12] , pagina 2773 tot en met 2778 en gegevens .
51.Brief [bank 5] d.d. 3 september 2010, pagina 2782.
52.Business Integrated Account Opening Form, pagina 2868 tot en met 2880.
53.Documenten op pagina 2884 en 2885.
54.Proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 2] d.d. 11 november 2011, pagina 2927 tot en met 2937 op pagina 2933 en 2934.
55.Proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 2] d.d. 12 november 2011, pagina 2938 tot en met 2942 op pagina 2940.
56.Verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 25 mei 2021.
57.Verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 25 mei 2021.
58.Uittreksel Kamer van Koophandel pagina 1273 en 1274.
59.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [verdachte] en [medeverdachte] d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1256.
60.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [verdachte] en [medeverdachte] d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1257.
61.Vergelijk handgeschreven kasboek pagina 1308 tot en met 1330 en digitaal kasboek over de betreffende maanden pagina 1331 tot en met 1334
62.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [verdachte] en [medeverdachte] d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1259.
63.Mutaties bankrekening [rekeningnummer 4] op pagina 1597.
64.Verklaring van [betrokkene 10] d.d. 18 november 2014 afgelegd tegenover de rechter-commissaris.
65.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [verdachte] en [medeverdachte] d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1261.
66.Mutaties bankrekening [rekeningnummer 4] op pagina 1608 en 1609.
67.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [verdachte] en [medeverdachte] , d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1262 tot en met 1268 en de bijbehorende bijlagen pagina 1448 tot en met 1482 en pagina 1608 (het hof begrijpt hier: 16-10-2003 in plaats van 16-01-2003).
68.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [verdachte] en [medeverdachte] d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1260.
69.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [verdachte] en [medeverdachte] d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1262 welk bedrag nog moet worden verhoogd met een kasstorting van € 560,- op 16 juni 2004: mutaties rekening [rekeningnummer 4] op pagina 1616.
70.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 24 november 2011, 3153 en 3154.
71.Af te leiden uit Excel-overzicht op pagina 3208 en bijvoorbeeld vastlegging verkoop pagina 3198.
72.Proces-verbaal zaaksdossier creatine, d.d. 18 april 2012, pagina 3099 tot en met 3107 op pagina 3104.
73.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [verdachte] en [medeverdachte] , d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1266 tot en met 1268.
74.Reconstructie kasboek pagina 1466 tot en met 1482 op pagina 1482.
75.Uit Exceloverzicht in- en verkoop creatine op pagina 3208.
76.Proces-verbaal zaaksdossier creatine, d.d. 18 april 2012, pagina 3099 tot en met 3107 op pagina 3104 en Exceloverzicht in- en verkoop creatine op pagina 3208.
77.Bedrijfsprofiel uit het Handelsregister Bedrijfsprofiel van de Kamer van Koophandel d.d. 22 augustus 2011, pagina 1279.
78.O.a. handgeschreven aantekeningen aangetroffen bij boekhouder [betrokkene 2] waarvan gezien het gebruik van de ik-vorm kan worden aangenomen dat deze zijn geschreven door de verdachte, pagina 3025 en 3026.
79.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [verdachte] en [medeverdachte] , d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1269 en kasboek pagina 1483 tot en met 1508.
80.Proces-verbaal PV Motorrijtuigen d.d. 3 april 2012, pagina 2947 tot en met 2956 op pagina 2950 tot en met 2952 alsmede geschriften pagina 3028 tot en met 3030.
81.Proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [verdachte] [medeverdachte] d.d. 7 februari 2012, pagina 1563.
82.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 25 mei 2021.
83.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 25 mei 2021.
84.Zie Excel-overzicht in- en verkoop creatine pagina 3208, verkopen tot max 2 kilo.
85.Beschikking van de rechtbank Limburg, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, rekestnummer: 09/588 van 19 maart 2010, op bladzijde 2.
86.Brief van de Belgische autoriteiten aan het Openbaar Ministerie van 14 juni 2011, pagina 2325 tot en met 2327 op pagina 2326.