ECLI:NL:PHR:2024:401

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
22/00959
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplichtigheid aan hennepteelt met bewijsvoering en cassatie

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1986, veroordeeld voor medeplichtigheid aan de hennepteelt. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 4 maart 2022 de verdachte veroordeeld tot 80 uren taakstraf, subsidiair 40 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij vier middelen van cassatie zijn voorgesteld, die allemaal betrekking hebben op de bewijsvoering. De zaak heeft samenhang met meerdere andere zaken, en de conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.

De bewezenverklaring steunt op verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbalen van observatie en verklaringen van medeverdachten. De verdachte was op 28 januari 2016 aanwezig in een loods waar een hennepkwekerij was aangetroffen. De verklaringen van medeverdachte [betrokkene 3] zijn door het hof als betrouwbaar en geloofwaardig beoordeeld, ondanks dat de verdediging aanvoert dat de verdachte niet betrokken was bij de hennepteelt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de hennepkwekerij en dat hij daar activiteiten heeft verricht, wat zijn medeplichtigheid aantoont. De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van [betrokkene 3] onbetrouwbaar zijn, maar het hof heeft deze argumenten verworpen en de medeplichtigheid van de verdachte bewezen verklaard.

De uitspraak van het hof is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die zijn vastgesteld tijdens het onderzoek, en de betrokkenheid van de verdachte is voldoende wettig en overtuigend bewezen. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het cassatieberoep moet worden verworpen, en dat er geen gronden zijn voor vernietiging van de uitspraak.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/00959

Zitting27 februari 2024
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 4 maart 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens 1 subsidiair ‘medeplichtigheid aan in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot 80 uren taakstraf subsidiair 40 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr.
Er bestaat samenhang met de zaken 22/00932, 22/00930, 22/00928, 22/00938, 22/00960, 22/00892, 22/00894 en 22/00893. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen, met uitzondering van de zaken 22/00892, 22/00893 en 22/00894. In die zaken is het cassatieberoep ingetrokken.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Bolsward, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld.
Alle middelen betreffen de bewijsvoering. Voorafgaand aan de bespreking van de middelen geef ik de bewezenverklaring en de bewijsvoering weer, alsmede passages uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep en de pleitnota.

Bewezenverklaring en bewijsvoering

5. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘1. subsidiair
meerdere personen op 9 februari 2016 te [plaats] , met elkaar, in het kader van een beroep of bedrijf opzettelijk hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt in een pand aan de [a-straat 1] een hoeveelheid van ongeveer 662 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
zijnde hij aan dit feit in de periode januari 2015 tot en met 9 februari 2016 te [plaats] . opzettelijk medeplichtig geweest door opzettelijk behulpzaam te zijn,
- doordat hij, verdachte, die personen opzettelijk heeft geholpen bij het oogsten van hennepplanten, dan wel bij het ruimen van restanten van een hennepoogst en
- doordat hij, verdachte, die personen opzettelijk heeft geholpen bij het voorbereiden van de teelt van nieuwe hennepplanten.
6. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):

1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (…) d.d. 19 mei 2016, (…), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant - zakelijk weergegeven - :
Op 9 februari 2016 stelde ik een onderzoek in op het adres [a-straat 1] te [plaats] vanwege een verdenking van overtreding van de Opiumwet.
Na het binnentreden zag ik een kweekruimte van ongeveer 14 bij 8 meter. De ruimte was verdeeld in twee kweekruimten. In kweekruimte 1 stonden 662 hennepplanten van enkele weken oud. De gemiddelde hoogte van de planten was ongeveer 25 cm. Per m2 stonden er 16 planten.
Het betroffen potten van 25cm x 25cm. De kwekerij was volop in werking. Uit eigen waarneming bleek dat de kwekerij professioneel was aangelegd. Er was relatief netjes gewerkt met deugdelijke en professionele materialen.
In kweekruimte 2 stonden geen hennepplanten. De ruimte zag eruit alsof er pas was geoogst. In totaal stonden er 599 potten in de ruimte. Het betroffen potten van 25cm x 25cm. 568 plantenbakken waren gevuld met potgrond/cocos substraat.
Ik constateerde op grond van mijn kennis en ervaring en gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, opgedaan bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen, dat het hennepplanten waren.
Met hennep wordt bedoeld elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep) waaraan de hars niet is onttrokken. De bovenvermelde hennep is vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet en verboden in artikel 3 van de Opiumwet.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (…) d.d. 13 januari 2016, (…), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant - zakelijk weergegeven - :
In het onderzoek Ismene werd op vrijdag 4 december 2015 een peilbaken geplaatst onder één van de voertuigen, welke in gebruik zijn bij de verdachten in het onderzoek. Dit voertuig, een Renault Trafic, voorzien van het kenteken [kenteken 1] , heeft in de afgelopen periode diverse locaties bezocht, voornamelijk in Friesland. Naar aanleiding van deze informatie werd er nader onderzoek gedaan naar een aantal van deze locaties. Dit betrof onder andere een locatie gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] . Dit adres werd op donderdag 7 januari 2016 tussen 16:32 uur en 17:02 uur bezocht door de witte Renault Trafic.
Het baken gaf op donderdag 7 januari 2016 aan dat het voertuig, wat voorzien is van dat baken vanaf 16:32 uur tot 17:02 uur in de noordoostelijke hoek van het pand stond of net voor het pand. Op zaterdag 9 januari 2016, omstreeks 16:00 uur, ben ik in eerste instantie over de [a-straat] gelopen, langs perceel 4. Ik zag dat de locatie waar het voertuig ongeveer had gestaan, ter hoogte was van een gele roldeur. Rechts van de deur zag ik een kozijn met ramen. Het was onmogelijk om via de ramen naar binnen te kijken omdat er aan de binnenzijde, tot ongeveer 2,5 meter hoogte, witte panelen of iets dergelijks voor de ramen geplaatst waren. Wel zag ik dat er een hoge binnenmuur was geplaatst, rechts van de gele roldeur. Ik ben vervolgens via de ingang het bedrijfspand binnen gelopen en zag dat er aan de linkerzijde een ruimte was afgesloten. Ik ben vervolgens rechtdoor gelopen en ben zodra dat het kon links afgeslagen het pand verder in. (...) Ik zag dat er in deze ruimte aan de linkerzijde een gesloten grijze schuifdeur aanwezig was. Ik zag dat deze schuifdeur afgesloten was met behulp van een messingkleurig hangslot. (...) Ik ben vervolgens doorgelopen en zag aan de linkerkant nog een deur. Ik zag dat dit een blauwe roldeur was en dat er voor deze roldeur meerdere matrassen en lattenbodems stonden. (...) Ik zag dat het via deze deuren onmogelijk was om de ruimte erachter te betreden. Aan het einde van deze ruimte hoorde ik duidelijk het geluid van stromend water of gas door een leiding. Het was in de hoek van deze ruimte ineens ook een stuk warmer, er was echter geen kachel of iets dergelijks zichtbaar. Deze plek bleek achteraf de warmste plek te zijn in het gehele pand, voor zover te betreden. Ik ben hierna, via een doorgang, een volgende ruimte ingelopen. Deze ruimte lag in het verlengde van de vorige ruimte, (...) Achter in deze ruimte zag ik wederom een blauwe deur aan de linkerzijde. Ik zag dat dit een dubbele deur was die van mij afdraaide, ik bedoel hiermee de deur draaide de aangrenzende ruimte in. Ik voelde vervolgens aan deze deur en voelde dat deze deur op slot zat. Ik zag dat de linker deur met twee schuiven dicht zat. Rechts van deze deuren zag ik een witte kast met twee schuifdeuren. Ik zag dat boven deze kast een metalen goot liep met daaruit een grijze elektriciteitskabel. Ik zag dat deze kabel via het systeem plafond uit beeld verdween. (...) Uit bovenstaand onderzoek is gebleken dat er in het bedrijfspand één of meerdere afgeschermde ruimtes aanwezig zijn en dat deze niet voor publiek toegankelijk.
3. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (…) d.d. 18 januari 2016, (…), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant - zakelijk weergegeven - :
Naar aanleiding van het verzoek van [verbalisant 1] van de politie Noord Nederland, om thermische opnamen te maken van de [a-straat 1] te [plaats] heb ik, [verbalisant 2] , brigadier van politie, werkzaam bij de groep Luchtwaarneming & Opsporing van de Landelijke eenheid, op maandag 18 januari 2016 te 00.10 uur en 00.18 uur lokale tijd, vanuit een politieluchtvaartuig, met behulp van een thermische camera, beeldopnamen vastgelegd van de genoemde percelen. Op de beeldopnamen staat de lokale tijd vermeld.
4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (…) d.d. 22 januari 2016 (…), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant - zakelijk weergegeven - :
Betreft: fotomateriaal, luchtafvoer perceel [a-straat 1] te [plaats] .
In het onderzoek "Ismene" werd er door mij, verbalisant, nader onderzoek gedaan naar aanleiding van een warmtebeeldonderzoek wat op 18 januari 2016, omstreeks 00:18 uur werd uitgevoerd door de Landelijke Eenheid, Dienst Infrastructuur, Afdeling Luchtvaart, Waarneming en Ondersteuning. Uit dit onderzoek bleek dat er op het dak van het pand warmteverlies zichtbaar was rond één van dakafvoeren. Zichtbaar was dat dit op een gedeelte van de loods was met een lichtkleurig dak en dat dit in het verlengde was van de zichtbare roldeur aan de noord-noordoost kant van het pand. En dergelijk warmteverlies was verder nergens op het dak zichtbaar. Naar aanleiding van de hierboven genoemde bevindingen werden er door mij, verbalisant [verbalisant 1] , luchtfoto's opgevraagd, via de wijkagent, bij de gemeente [plaats] . De reden hiervan was om te achterhalen of de hierboven genoemde luchtafvoer recent geplaatst werd of dat deze afvoer al jaren op het dak aanwezig was. Uit de door de gemeente [plaats] aangeleverde foto's van april 2014 en april 2015 bleek dat de dakafvoer tussen april 2014 en april 2015 moet zijn geplaatst. Op de foto van april 2014 zag ik namelijk dat de genoemde dakafvoer niet aanwezig was.
5. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (…), d.d. 29 januari 2016, (…), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten - zakelijk weergegeven - :
Op woensdag 27 januari 2016. omstreeks 14:35 uur, waren wij, [verbalisant 3] en [verbalisant 1] in [plaats] om onderzoek te doen naar een geschikte cameraopstelling op een pand gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats] .
Wij zijn vervolgens doorgereden en hebben positie ingenomen in de Langelaan met het zicht op de [a-straat] . Wij stonden aan de rechterzijde geparkeerd. Toen wij daar enkele minuten geparkeerd stonden zagen wij twee motorvoertuigen rijden. Deze twee voertuigen kwamen vanuit de [a-straat] in onze richting rijden. Wij zagen dat het eerste voertuig een lichtkleurige personenauto was, type sedan. Onze interesse werd echter gewekt door de grijze bestelbus die achter de personenauto reed.
Toen de hierboven genoemde personenauto links afsloeg, de […] op, konden wij het kenteken lezen van de grijze bestelbus. Wij zagen dat het kenteken [kenteken 2] was en dat het hier een Renault Trafic betrof. Ambtshalve is bij ons bekend dat dit voertuig op naam staat van de [stichting] , gevestigd aan de [b-straat 1] , [postcode] te [plaats] . Uit onderzoek is al eerder gebleken dat [betrokkene 1] , geboren [geboortedatum] -1966, volgens de Gemeentelijke Basisadministratie op dit adres staat ingeschreven. Tevens is uit onderzoek gebleken dat [betrokkene 2] , geboren [geboortedatum] -1968, gebruik maakt van dit voertuig. Deze personen zijn beide verdachten in de zaak Ismene. (...) Toen wij rechts afgeslagen waren zagen wij op een gegeven moment dat de Renault Trafic, met kenteken [kenteken 2] , aan de rechterkant van de weg geparkeerd stond. Nadat wij het voertuig waren gepasseerd, zagen wij dat het voertuig de weg opreed en achter ons kwam te rijden. Vervolgens reden wij over de Jan Binneslaan in de richting van het Torenplein. Hier zijn wij vervolgens rechts afgeslagen en in de richting van de Jumbo gereden. Wij zagen dat de bestuurder van de Renault ook rechtsaf sloeg en nog steeds achter ons aanreed. Vervolgens besloten wij om het parkeerterrein van de Jumbo op te rijden en aldaar te parkeren. Wij zagen dat de bestuurder van de Renault links afsloeg en aldaar het parkeerterrein aan het Torenplein opreed. Vervolgens ben ik, [verbalisant 3] de Jumbo ingelopen en is collega [verbalisant 1] om de Jumbo heengelopen. Ik, [verbalisant 3] zag enkele minuten later dat de bestuurder van de Renault het parkeerterrein opreed en zag dat deze naast ons onopvallende dienstvoertuig parkeerde. Ik zag dat er een manspersoon uitstapte (...) Ik zag dat de man de Jumbo inliep. (...) Ik zag dat de manspersoon vervolgens weer richting uitgang liep. De manspersoon passeerde mij en liep vervolgens de winkel uit. Ik zag vervolgens dat hij weer instapte in de Renault en wegreed.
Op vrijdag 29 januari 2016, omstreeks 10:00 uur, werden de camerabeelden van de Jumbo door mij, [verbalisant 1] , opgehaald en aansluitend door ons, [verbalisant 3] en [verbalisant 1] bekeken.
Wij hebben vervolgens de camerabeelden vergeleken met de beschikbare foto van [betrokkene 2] , geboren [geboortedatum] 1968, in de politiesystemen. Na beide beelden bekeken te hebben herkenden wij de manspersoon in de Jumbo Supermarkt als zijnde [betrokkene 2] .
6. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (…) d.d. 28 januari 2016, (…), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant:
Ik weet uit onderzoek dat verdachte [betrokkene 2] gebruik maakt van een grijze Renault Trafic met kenteken [kenteken 2] op naam van [stichting] , [b-straat 1] te [plaats] . Ik zag op 28 januari 2016 dat de grijze Renault Trafic de afslag naar de A32 nam en dat de BMW X5 door reed in de richting van Drachten. Ik ben achter de grijze Renault Trafic met daarin verdachte [betrokkene 2] aangereden.
Ik zag dat verdachte [betrokkene 2] de linker richtingaanwijzer aan deed en bij groen licht linksaf sloeg in de richting van het industrieterrein waar [growshop] gevestigd is. Ik zag dat verdachte [betrokkene 2] over de KR Posstraat naar de verkeerslichten met de Mercurius reed om vervolgens linksaf de Mercurius op rijden in de richting van [growshop] .
Ik had het idee dat verdachte [betrokkene 2] via de [growshop] aan de [c-straat 1] te Heerenveen misschien wel naar het adres [a-straat 1] te [plaats] kon gaan, uit onderzoek is gebleken dat op deze locatie vermoedelijk een hennepkwekerij zit. Ik ben vervolgens naar het adres [a-straat 1] te [plaats] gereden en werd onderweg gebeld door collega [verbalisant 3] . Die vertelde mij verbalisant dat hij contact had met een medewerker van een observatie eenheid welke achter de grijze Renault Trafic met kenteken [kenteken 2] op autosnelweg A7 aan reed. De medewerker van de observatie eenheid verklaarde dat achter het stuur verdachte [betrokkene 2] zat. De medewerker van de observatie eenheid verklaarde dat verdachte [betrokkene 2] in de richting van Drachten reed. Ik was ondertussen aangekomen op de locatie [a-straat 1] te [plaats] en nam positie in waarbij ik goed zicht had op een gele roldeur van het pand.
Omstreeks 14:30 uur werd ik verbalisant wederom gebeld door collega [verbalisant 3] welke mij vertelde dat de medewerker van de observatie eenheid gezien had dat verdachte [betrokkene 2] de afslag richting [plaats] had genomen en wellicht binnen 10 minuten bij mij kon zijn. Omstreeks 14:41 uur zag ik verbalisant de genoemde Renault Trafic voorzien van kenteken [kenteken 2] aan komen rijden en zag ik dat de gele roldeur langzaam open ging. Ik verbalisant zag dat de genoemde grijze Renault Trafic stopte bij de gele roldeur en toen deze open was achteruit erin reed waarna de gele roldeur weer langzaam dicht ging. Ik verbalisant ben vervolgens weggereden.
7. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van observatie (…) d.d. 4 februari 2016, (…), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op donderdag 28 januari 2016 hebben wij tussen 14:00 uur en 20:40 uur geobserveerd en daarbij hebben wij de navolgende waarnemingen, bevindingen en/of handelingen gedaan:
14:02 uur: Zag ik door middel van een technisch hulpmiddel dat de Renault Trafic voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 1] reed op de N354 ter hoogte van Scharnegoutum.
(...)
15:05: Ik herkende de bestuurder van de Renault als [betrokkene 3] , geboren op [geboortedatum] 1982, wonende te [plaats] . Nader te noemen: [betrokkene 3] .
15:13: Zag ik door middel van een technisch hulpmiddel dat de Renault Trafic voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 1] geparkeerd stond op de [d-straat 1] te Leeuwarden.
15:52: Zag ik de hierboven genoemde Renault rijden op de [d-straat] te Leeuwarden.
16:05: Zag ik de Renault het parkeerterrein van de Jumbo aan de Kruisdobbe 4 te Leeuwarden oprijden.
16:14: Zag ik de Renault het tankstation OK gevestigd N31 ter hoogte van paaltje 67.9 rijden. Ik zag dat de Renault werd geparkeerd bij pomp 4 van het tankstation.
16:15: Zag ik dat drie mannen uit de Renault stapten. Ik zag dat [betrokkene 3] als bestuurder uitstapte en ging tanken. Ik zag dat de andere twee mannen uit de Renault kwamen en richting de shop liepen van het tankstation. Ik herkende één van de andere mannen als zijnde [betrokkene 4], geboren op [geboortedatum] 1982, wonende te [plaats]. Nader te noemen van [betrokkene 4]. Ik zag dat [betrokkene 4] en de onbekende man de shop binnen gingen.
16:20: Zag ik dat [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en de onbekende man uit de shop kwamen lopen. Ik zag dat [betrokkene 3] als bestuurder in de Renault stapte en [betrokkene 4] en onbekende man als bijrijders in de Renault stapten.
16:21: Zag ik dat de Renault vertrok.
16:36: Zag ik dat de Renault achteruit werd ingeparkeerd aan de [a-straat] te [plaats] bij een wit met blauwe loods. Ik zag dat een gele garagedeur omhoog ging en dat alle drie de mannen nog in de Renault zaten. Ik zag dat de Renault deze loods met de gele garage deur binnen reed. Ik zag dat de gele garage deur weer naar beneden ging. Ik zag dat naast deze gele garage deur het er nummer 1 zichtbaar was.
18:59: Zag ik door middel van een technisch hulpmiddel dat de gele garagedeur van de hierboven genoemde loods omhoog ging. Ik zag koplampen van een voertuig en ik zag dat dit voertuig vanuit de loods vertrok.
19:28: Zag ik door middel van een technisch hulpmiddel dat de Renault Traffic voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 1] geparkeerd stond op de [d-straat 1] te Leeuwarden.
8. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van herkenning, (…), d.d. 25 maart 2016, (…), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant - zakelijk weergegeven - :
Op 2 februari 2016 werd mij een afbeelding (foto) getoond van twee personen (mannen) voor een bedrijfsauto, merk Renault, voorzien van het kenteken [kenteken 1] . Door een collega van het Hennepteam Noord-Nederland werd aan mij de vraag gesteld of ik de voorste man op de getoonde afbeelding kende.
De persoon voor de Renault bedrijfsauto met kenteken [kenteken 1] herken ik als: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1986.
Ik ken de bovengenoemde persoon ambtshalve. Ik herkende de persoon onmiddellijk toen ik de afbeelding zag.
9. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof op 14 januari 2022, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Het klopt dat ik op 28 januari 2016 met [betrokkene 3] en [betrokkene 4] bij het tankstation langs de N31 ben gezien en dat we daarna naar de loods aan de [a-straat 1] te [plaats] zijn gegaan. We zijn daar naar binnengereden en ik ben daar een paar uren geweest.
10. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor, (…). d.d. 10 februari 2016, (…), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 3] :
V: [betrokkene 3] , er is meerdere malen geconstateerd dat jij op de [a-straat 1] te [plaats] bent geweest, waar een hennepkwekerij is aangetroffen, wat kun je daarover verklaren?
A: Daar heb ik ook geholpen. Hetzelfde verhaal als op de [e-straat] te [plaats]. Ik weet dat ze die loods al lang hebben. [betrokkene 2] en [betrokkene 5] hebben die panelen gebouwd, de 2 ruimtes waar de kwekerij in zat. Ik heb daar volgens mij 4 opticlimets (het hof begrijpt: opticlimates) ingezet. Ik heb die opticlimates in de zomer van 2014 geplaatst, ze hebben die kwekerij al heel lang. Toen ik daar kwam waren die ruimtes al klaar.
V: Hoe veel planten stonden er in die beide ruimtes?
A: Daar stonden 2 keer 600 potten, want ik heb ze zelf geleegd en gevuld. Elke ruimte 600. Ik kreeg € 250,- voor 600 potten, en dan twee weken later werd de andere ruimte gedaan en kreeg ik weer € 250,-.
V: Hoe vaak ben je mee geweest?
A: Sowieso 6 keer, 3 voor de ene ruimte en 3 voor de andere.
V: Maar ging je dan om de 10 weken mee?
A: Nee joh, er zat ook wel eens periode tussen. En er gaan ook wel eens andere mee die dan het werk van mij deden.
V: Wie waren er dan?
A: [betrokkene 2] , [betrokkene 5] en [betrokkene 4] altijd. (...)
V: En hier ook weer dezelfde werkwijze?
A: Ja altijd, dat doen ze altijd zo. 2 knippen. 1 de tonnen aangeven en 1 de tonnen wegbrengen.
V: En nog even over wie er mee gaat.
A: [verdachte] is ook 1 keer mee geweest, nog niet zo lang geleden.
V: Wie is [verdachte] ?
A: Dat is een timmerman. Hij krijgt ook werk van [betrokkene 4], zo komt ie ook bij ons op de loods. [verdachte] gaf de tonnen nu aan.
V: [betrokkene 3] , wij hebben geconstateerd dat jij de bestuurder bent van een Renault Trafic, voorzien van het kenteken [kenteken 1] , wat kun je daarover verklaren?
A Ik had die bus van [betrokkene 4] te leen, die had ik altijd mee. Ik werkte daar ook gewoon mee, normale klussen. Maar [betrokkene 4] pakte die bus ook als ze naar een hennepkwekerij gingen en ik niet mee ging. Dan liet hij zijn bus bij mij en pakte hij de hennepbus, de Renault Trafic.
V: We weten dat jullie op 28 januari naar de locatie in [plaats] zijn gegaan. Wie waren toen mee?
A: Ja dat waren [betrokkene 4], ik en [verdachte] in de Renault Trafic. Toen wij daar kwamen was er niemand anders. Toen was er 1 ruimte geoogst en hebben wij hebben de potten geleegd, potgrond in zakken gedaan en nieuwe potgrond erin gedaan.
11. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor, (…), d.d. 11 februari 2016, (…), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 3] :
V: [a-straat 1] [plaats] , wanneer is die begonnen?
A: Zomer van 2014 toen heb ik die opticlimates daar in de hennepkwekerij gezet, ik ben daar iets van 6 keer geweest. Zo ie zo 6 keer, 3 keer per ruimte.
V: Ben je wel eens op het dak geweest?
A: Ja bij die pijp.
V: Wie heeft die pijp op het dak gemaakt?
A: Ik vermoed [verdachte], je ziet die pijp vanuit binnen wel zitten. Die pijp is erop gebrand voor de hennepkwekerij, maar dat heb ik niet gedaan.’
7. Het hof heeft aan de bewezenverklaring de volgende overwegingen gewijd:

Standpunt verdediging
Inhoudelijk gezien heeft de raadsman met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde bepleit dat de betrokkenheid van verdachte bij de aldaar aangetroffen hennepkwekerij niet kan worden bewezen en dat hij zowel van onder 1 primair ten laste gelegde als het subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft een aannemelijke, legale verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid in het pand op 28 januari 2016. Hij had geen wetenschap van een aldaar gevestigde hennepkwekerij, laat staan dat hij erbij betrokken was. De andersluidende verklaring van medeverdachte [betrokkene 3] is onbetrouwbaar. Bovendien is het gebruik van die verklaring aan beperkingen gebonden, nu de verdediging niet in de gelegenheid is geweest het ondervragingsrecht jegens [betrokkene 3] effectief uit te oefenen.
(…)
Standpunt advocaat-generaal
(…)
Oordeel hof
Gelet op de standpunten van de verdediging en de advocaat-generaal gaat het hof eerst in op de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de verklaring van medeverdachte [betrokkene 3] .
Betrouwbaarheid verklaring [betrokkene 3] en bruikbaarheid voor het bewijs
In algemene zin geldt dat bij het gebruik voor het bewijs van belastende verklaringen van medeverdachten, de nodige behoedzaamheid op zijn plaats is. De betreffende persoon zou immers vanuit eigen belang motieven kunnen hebben om een ander ten onrechte te belasten. Het hof zal in het kader van de betrouwbaarheid daarom telkens nagaan in hoeverre de betreffende persoon in die verklaring bijvoorbeeld ook zichzelf belast en/of deze verklaring voldoende wordt ondersteund door - dan wel in overeenstemming is met - overig bewijsmateriaal.
Verder heeft het hof bij de beoordeling van de betrouwbaarheid gelet op de mate van consistentie, accuraatheid en volledigheid van de verklaringen. Daarbij gaat het om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop deze zijn afgelegd. Het enkele feit dat in verklaringen op onderdelen tegenstrijdigheden of onduidelijkheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Het een en ander kan immers veroorzaakt zijn door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of door het tijdsverloop.
Bij het hof wekken de verklaringen van [betrokkene 3] als geheel een geloofwaardige, authentieke indruk. Voorafgaand aan zijn eerste verhoor heeft [betrokkene 3] op verschillende momenten aangegeven dat hij niets te verbergen had en later dat hij open kaart wilde spelen. Bij aanvang van het verhoor op 10 februari 2016 heeft hij gezegd: "kom maar op", waarna hij zonder voorbehoud een uitgebreide en gedetailleerde verklaring heeft afgelegd. Dit betreft een concrete en verifieerbare verklaring, waarbij hij belastend over medeverdachten heeft verklaard, maar ook zichzelf niet heeft ontzien. Bovendien vindt de inhoud van zijn verklaring op wezenlijke onderdelen en ten aanzien van specifieke details steun in andere, meer objectieve bewijsmiddelen.
Het hof stelt vast dat nergens uit blijkt dat [betrokkene 3] bij de politie onder druk is gezet, dat hij maar wat heeft verklaard om naar huis te kunnen en dat hij op alles ’ja en amen' heeft gezegd, zoals hij tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard. Sterker nog: de verbalisanten die verdachte hebben verhoord, hebben ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat de communicatie met verdachte goed verliep, dat zij hem niet onder druk hebben gezet maar juist de indruk hadden dat hij opgelucht was, dat zij geen twijfels hadden over de verstandelijke vermogens van verdachte en dat hij open, spontaan en vrijelijk heeft verklaard. Dat hij bij de totstandkoming van zijn verklaring door verbalisanten op onrechtmatige wijze is beïnvloed, dat hem informatie is verstrekt of dat hem tijdens de verhoren dingen zijn ingefluisterd, is ook niet aannemelijk, nu door hem op onderdelen zo specifiek en gedetailleerd is verklaard dat totaal niet voorstelbaar is dat dit uit de koker van verbalisanten is gekomen.
Al met al is er geen reden om aan de inhoud van de verklaringen van [betrokkene 3] bij de politie te twijfelen en acht het hof die voldoende geloofwaardig en betrouwbaar. Alles wijst erop dat hij openheid van zaken heeft willen geven en dat ook heeft gedaan. Hij is, bij wijze van spreken "leeggelopen", en heeft nadien bij verbalisanten een opgeluchte indruk gewekt. Dat hij zich later heeft bedacht, mogelijk toen hij zich realiseerde wat zijn verklaring voor medeverdachten kon betekenen, is voorstelbaar maar maakt het voorgaande niet anders.
Het hof zal hierna per feit de relevante feiten en omstandigheden vaststellen, die naast de verklaring van [betrokkene 3] leggen en op die manier beoordelen of dat voldoende wettig en overtuigend bewijs oplevert om tot een bewezenverklaring te komen. In dat verband zal ook het verweer worden besproken dat een effectieve ondervragingsmogelijkheid van [betrokkene 3] heeft ontbroken.
Feit 1: Hennepkwekerij [a-straat 1] te [plaats]
Op 9 februari 2016 is in een loods op het adres [a-straat 1] te [plaats] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De kwekerij was professioneel aangelegd en in de kwekerij bevonden zich twee kweekruimtes. In de eerste kweekruimte stonden 662 hennepplanten van enkele weken oud. De andere kweekruimte was leeg en zag eruit alsof er net was geoogst. Er stonden 599 potten. Een deel van die potten was gevuld met potgrond/cocos substraat.
Uit het dossier blijkt dat enige tijd voor het aantreffen van de hennepkwekerij in het pand, de politie ten aanzien van deze locatie al onderzoek had verricht. Aanleiding hiervoor was dat een van de voertuigen in gebruik bij medeverdachte [betrokkene 3] , een Renault Trafic met kenteken [kenteken 1] , blijkens peilbakengegevens op 7 januari 2016 omstreeks 16:32 uur bij de locatie [a-straat 1] te [plaats] was geweest. Het baken gaf die dag aan dat het voertuig vanaf 16:32 uur tot 17:02 uur in de noordoostelijke hoek van het pand stond of net voor het pand. Op 9 januari 2016, omstreeks 16:00 uur, heeft een verbalisant ter plaatse een onderzoek ingesteld. Hij zag dat de locatie waar het voertuig ongeveer had gestaan, ter hoogte was van een gele roldeur. Verbalisant heeft gerelateerd dat rechts van de deur een kozijn met ramen zat. Het bleek onmogelijk te zijn om via de ramen naar binnen te kijken, omdat er aan de binnenzijde, tot ongeveer 2,5 meter hoogte, witte panelen of iets dergelijks voor de ramen geplaatst waren. Verbalisant kon wel zien dat er een hoge binnenmuur was geplaatst, rechts van de gele roldeur. Uit onderzoek in het voor algemeen publiek toegankelijke pand bleek dat er in het bedrijfspand één of meerdere afgeschermde ruimtes aanwezig waren, maar dat deze niet voor publiek toegankelijk waren. Ook was er een ruimte waar het ineens een stuk warmer was, terwijl er geen kachel of iets dergelijks zichtbaar was.
Vervolgens is op 18 januari 2016 een warmtebeeldonderzoek uitgevoerd. Daaruit bleek dat er op het dak van het pand warmteverlies zichtbaar was rond één van de dakafvoeren. Zichtbaar was dat dit op een gedeelte van de loods was met een lichtkleurig dak en dat dit in het verlengde was van de zichtbare roldeur aan de noord-noordoost kant van het pand. Dergelijk warmteverlies was verder nergens op het dak zichtbaar. Op grond van luchtfoto's is aannemelijk dat de dakafvoer ergens tussen april 2014 en april 2015 moet zijn geplaatst. Dit kon duiden dat er een mogelijk een hennepkwekerij gebouwd was in de periode gelegen tussen april 2014 en april 2015.
Voorts blijkt uit het dossier dat er op verschillende momenten personen die deel uitmaken van het onderzoek Ismene bij de loods aan de [a-straat 1] te [plaats] zijn gesignaleerd.
Zo is op 27 januari 2016 medeverdachte [betrokkene 2] door verbalisanten in een grijze Renault Trafic met kenteken [kenteken 2] bij de [a-straat] te [plaats] gezien.
Een dag later, op 28 januari 2016, is [betrokkene 2] opnieuw gezien met de Renault Trafic met kenteken [kenteken 2] en kon worden vastgesteld dat hij ook in de loods aan de [a-straat 1] te [plaats] was geweest. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 januari 2016 houdt als relaas van verbalisant in: "Omstreeks 14:41 uur zag ik verbalisant de genoemde Renault Trafic voorzien van kenteken [kenteken 2] aan komen rijden en zag ik dat de gele roldeur langzaam open ging. Ik verbalisant zag dat de genoemde grijze Renault Trafic stopte bij de gele roldeur en toen deze open was achteruit erin reed waarna de gele roldeur weer langzaam dicht ging. Ik, verbalisant ben vervolgens weggereden."
Later die dag werd door het observatieteam waargenomen dat een Renault Trafic met kenteken [kenteken 1] , bestuurd door [betrokkene 3] , van Leeuwarden naar de [a-straat 1] te [plaats] reed. Op de passagiersstoel zat medeverdachte [betrokkene 4] en achterin zat nog een derde, aanvankelijk onbekende persoon. Onderweg naar [plaats] zijn zij om 16:14 uur bij het OK tankstation aan de N31 geweest. Dit is de plek waar de camerabeelden zijn opgenomen, aan de hand waarvan verdachte is herkend. Het was derhalve verdachte die zich samen met [betrokkene 3] en [betrokkene 4] in de Renault Trafic bevond.
Blijkens het proces-verbaal van observatie d.d. 4 februari 2016 arriveerde de Renault Trafic om 16:36 uur bij de [a-straat 1] te [plaats] . De gele garagedeur ging omhoog, terwijl alle drie mannen nog in de Renault zaten. De Renault is vervolgens de loods binnengereden en de gele deur werd gesloten. De Renault is om 18:59 uur de loods weer uitgereden.
[betrokkene 3] heeft op 10 februari 2016 verklaard bij verschillende hennepkwekerijen betrokken te zijn geweest, waaronder de kwekerij die op de [a-straat 1] te [plaats] is aangetroffen. [betrokkene 3] heeft aangegeven dat hij daar heeft geholpen en dat hij weet dat ’ze’ die loods al lang hebben. Volgens [betrokkene 3] hebben [betrokkene 2] (het hof begrijpt [betrokkene 2] ) en [betrokkene 5] (het hof begrijpt [betrokkene 5]) de panelen gebouwd van de twee ruimtes waar de kwekerij in zat. [betrokkene 3] heeft verder verklaard dat hij in de zomer van 2014 opticlimates heeft geplaatst en dat ze de kwekerij al heel lang hebben. Volgens [betrokkene 3] stonden er twee keer 600 potten. Hij weet dit omdat hij ze zelf heeft geleegd en gevuld. [betrokkene 3] heeft verder over de aanwezigheid van [betrokkene 2] , [betrokkene 5] en [betrokkene 4] (het hof begrijpt [betrokkene 4]) verklaard en over de gehanteerde werkwijze: ”2 knippen, 1 de tonnen aangeven en 1 de tonnen wegbrengen’'. [betrokkene 3] heeft ook over verdachte verklaard, die volgens hem één keer is mee geweest, nog niet zo lang geleden. [betrokkene 3] : "[verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) gaf nu de tonnen aan”. Over de observatie op 28 januari 2016 zegt [betrokkene 3] : "Ja dat waren [betrokkene 4], ik en [verdachte] in de Renault Trafic. Toen wij daar kwamen was er niemand anders. Toen was er 1 ruimte geoogst en hebben wij de potten geleegd, potgrond in zakken gedaan en nieuwe potgrond erin gedaan. De stekken waren er nog niet. (...)".
Verdachte heeft ter zitting van het hof erkend dat hij op 28 januari 2016 samen met [betrokkene 4] en [betrokkene 3] in de loods aan de [a-straat 1] te [plaats] is geweest. Dit zou niet te maken hebben gehad met de hennepkwekerij, maar met het ophalen van airco’s.
De verklaring die verdachte hierover eerst bij de rechtbank heeft afgelegd, acht het hof niet geloofwaardig, althans voor zover het gaat over het bezoek aan de loods op 28 januari 2016. Het hof wil best geloven dat verdachte eens in de loods in [plaats] is geweest om airco's op te halen, hetgeen door de verdediging aan de hand van stukken is onderbouwd, echter was dit op 28 januari 2016 niet de reden van het bezoek. Volgens verdachte zou [betrokkene 4] hem hebben gevraagd mee te gaan om airco’s op te halen, maar ook [betrokkene 3] was aanwezig en die heeft nu juist verklaard dat ze daar waren om hennepplanten te oogsten. Naast de algemene verklaring over de betrouwbaarheid van [betrokkene 3] , acht het hof van belang dat de feitelijke situatie ter plaatse zoals aangetroffen op 9 februari 2016 strookt met de verklaring van [betrokkene 3] . Zowel qua aantal kweekruimtes en planten/potten (zo goed als twee keer 600), als wat betreft de omstandigheid dat één van de kweekruimtes leeg en net geoogst was en de potten grotendeels opnieuw gevuld waren met potgrond, net zoals hij heeft verklaard. Ook het feit dat [betrokkene 3] heeft verklaard dat ‘ze’ deze kwekerij al lang hebben en dat hij er al in de zomer van 2014 is geweest om Opticlimates te plaatsen, is in lijn met bevindingen uit het onderzoek (de bevindingen naar aanleiding van het warmtebeeldonderzoek en de dakafvoer, die na april 2014 op het dak is geplaatst en waarvan [betrokkene 3] vermoedt dat deze door verdachte is geïnstalleerd, alsmede de aanwezigheid van Opticlimates).
Bovendien heeft [betrokkene 3] voornoemde verklaring vrijwel meteen na zijn aanhouding afgelegd, hetgeen meer waarde heeft dan de verklaring van verdachte, die pas in een laat stadium met dit scenario is gekomen. Dit late moment maakt het mogelijk dat verdachte zijn verklaring op de inhoud van het dossier en het verhaal van medeverdachten heeft aangepast.
Het voorgaande maakt dat het hof de verklaring van [betrokkene 3] ten aanzien van de kwekerij aan de [a-straat 1] te [plaats] en verdachtes betrokkenheid daarbij geloofwaardig en betrouwbaar acht. De verklaring van verdachte wordt daarentegen als ongeloofwaardig en niet aannemelijk geworden, terzijde geschoven.
Ten slotte is van belang dat de advocaat-generaal en de verdediging er terecht op hebben gewezen dat de verdediging niet in enig stadium van het geding in de gelegenheid is geweest haar ondervragingsrecht jegens [betrokkene 3] (effectief) uit te oefenen. Het hof dient daarom te beoordelen of sprake is van een situatie dat een eventuele bewezenverklaring alleen of in beslissende mate berust op de verklaring van [betrokkene 3] . Een bevestigend antwoord op deze zou op grond van rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens tot bewijsuitsluiting moeten leiden.
Het hof beantwoordt deze vraag echter ontkennend. Naast de verklaring van [betrokkene 3] acht het hof immers voor de bewezenverklaring essentieel dat verdachte is waargenomen bij de loods, en dat hij daar langere tijd heeft verbleven in aanwezigheid van medeverdachten. Daarbij is op 9 februari 2016 daadwerkelijk een hennepkwekerij aangetroffen die is opgebouwd op de wijze zoals door [betrokkene 3] is verklaard. Gegeven de feitelijke situatie in de loods is het bovendien onaannemelijk dat verdachte, die daar tweeënhalf uur binnen is geweest op 28 januari 2016, niets van de hennepkwekerij heeft meegekregen. Al deze omstandigheden leiden tot de conclusie dat er naar het oordeel van het hof sprake is van strafrechtelijke betrokkenheid van verdachte en aldus concludeert het hof dat zich niet de situatie voordoet waarin de verklaring van [betrokkene 3] ‘sole and decisive' is voor het bewijs.
Conclusie t.a.v. hel onder 1 ten laste gelegde feit
Aldus stelt het hof vast dat verdachte op 28 januari 2016 in de loods aan de [a-straat 1] te [plaats] is geweest en dat hij samen met [betrokkene 4] en [betrokkene 3] activiteiten heeft verricht met betrekking tot de aldaar gevestigde professionele hennepkwekerij. Zij hebben daar hennep geoogst en verdachte heeft tonnen (het hof begrijpt: gevuld met hennep) getild.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de bijdrage van verdachte niet van voldoende gewicht is om hem als medepleger van de hennepkwekerij aan te kunnen merken, zodat hij van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Wel acht het hof zijn aandeel zodanig dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij medeplichtig is geweest aan de hennepteelt op de [a-straat 1] te [plaats] .
Wat betreft de ten laste gelegde pleegdatum van het gronddelict overweegt het hof dat hennepteelt een voortdurend delict betreft en dat het feit dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat specifiek op de ten laste gelegde pleegdatum hennepgerelateerde handelingen zijn verricht door medeverdachten, niet aan een bewezenverklaring in de weg staat. ’
8. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, gehouden op 12, 14, 19 en 20 januari 2022, houdt onder meer het volgende in:
‘Het onderzoek wordt
hervatin de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing op 29 januari 2021 bevond.
(…)
De
voorzitterdoet vervolgens
medeverdachte [betrokkene 3] als getuigevoor het hof verschijnen. Diens personalia is aan het begin van de zitting gecontroleerd. Hij verklaart desgevraagd geen bloed- of aanverwant van verdachte te zijn en legt vervolgens op de bij de wet voorgeschreven wijze in handen van de voorzitter de belofte af, nadat de voorzitter de getuige heeft gewezen op zijn verschoningsrecht.

Op vragen van de voorzitter antwoordt de getuige - zakelijk weergegeven - :

U vraagt mij of ik een dienstbetrekking heb of heb gehad bij één van de andere verdachten. Ja, bij [betrokkene 4]. Hij is mijn ex-zwager. Ik werk nog steeds bij hem.
De
voorzitterdeelt mede dat het hof geen vragen heeft voor deze getuige. De
advocaat-generaalverklaart dat dat ook voor hem geldt.
De
getuigeverklaart op vragen van andere raadslieden dat hij zich telkens op zijn verschoningsrecht zal beroepen.
(…)
De
voorzitter doet vervolgens
medeverdachte [betrokkene 4]als getuige voor het hot' verschijnen. Diens personalia is aan het begin van de zitting gecontroleerd. Hij verklaart desgevraagd geen bloed- of aanverwant van verdachte te zijn. verklaart niet in dienstbetrekking te staan van één van de verdachten, en legt vervolgens - nadat hij door de voorzitter is gewezen op zijn verschoningsrecht - op de bij de wet voorgeschreven wijze in handen van de voorzitter de belofte af.
De
voorzittergeeft aan dat het hof geen vragen heeft voor deze getuige. Op vragen van de raadsman antwoordt de
getuige- zakelijk weergegeven - :
Het klopt dat ik met [verdachte] in de loods aan de [a-straat 1] te [plaats] ben geweest. Dat was eind januari 2016. Ik had toen een afspraak met [betrokkene 6] om airco's op te halen en [verdachte] ging met mij mee. We zijn toen samen in de veilinghal geweest. Ik weet niet meer of ik hem heb opgehaald of dat hij bij mij kwam.
(…)
Op
20 januari 2022 om 12:15 uurwordt het onderzoek ter terechtzitting in zowel de straf- als de ontnemingszaak hervat.(…)
Na hervatting van het onderzoek wordt het woord gegeven aan de
raadsman. Hij voert het woord overeenkomstig een door hem (digitaal) overgelegde pleitnota, die aan dit proces-verbaal is gehecht en waarvan de inhoud geacht moet worden hier te zijn ingevoegd.’
9. De overgelegde pleitnota houdt onder meer het volgende in (met weglating van verwijzingen):

Betrouwbaarheid verklaringen [betrokkene 3]
43. Blijkens de verklaringen van [verdachte] , [betrokkene 4] en [betrokkene 7] heeft [verdachte] aldus de opslagruimte van [betrokkene 7] bezocht en
nietde hennepkwekerij. De enige die verklaart dat [verdachte] de hennepkwekerij zou hebben bezocht, is [betrokkene 3] . Uit het dossier blijkt verder niets van enige betrokkenheid van [verdachte] bij de hennepkwekerij.
44. Volgens [betrokkene 3] zou [verdachte] samen met [betrokkene 4] zijn meegegaan naar de hennepkwekerij op 28 januari 2016. [betrokkene 4] verklaart zelf echter dat [verdachte] niet mee is geweest naar de / een hennepkwekerij. [betrokkene 4] verklaart immers dat hij en [verdachte] op 28 januari 2016 de opslagruimte van [betrokkene 7] hebben bezocht om airco's op te halen. Deze verklaring strookt met hetgeen [verdachte] en [betrokkene 7] hieromtrent hebben verklaard.
45. Reeds hieruit volgt dat de verklaring van [betrokkene 3] onjuist is. Volgens [betrokkene 4] moet de verklaring van [betrokkene 3] zelfs worden aangemerkt als "klinkklare onzin".
46. Dat de verklaring van [betrokkene 3] inderdaad "klinkklare onzin" is, blijkt ook wel uit het feit dat zijn verklaring niet strookt met de bevindingen van de verbalisanten op 9 februari 2016. In het P-V van aantreffen hennepkwekerij (…) staat namelijk dat in de ene kweekruimte ongeveer 570 potten met teelaarde stonden, waaruit kennelijk kortgeleden de planten geoogst waren. In de andere ruimte stonden volgens de verbalisanten zo'n 662 hennepplanten van enkele weken oud, met een hoogte van ongeveer 25 cm.
47. [betrokkene 3] verklaart dat er op 28 januari 2016 één ruimte is geoogst, de potten zijn geleegd en er nieuwe potgrond in de potten is gedaan. [betrokkene 3] verklaart dat een week later, dus rond 4 februari 2016, de andere ruimte is geoogst en dat er in de ruimte die een week eerder was geoogst, nieuwe stekjes zijn gezet (…).
48. [betrokkene 3] verklaart aldus dat er rond 4 februari 2016 nieuwe stekjes zijn gezet. Deze verklaring strookt niet met de bevindingen van de verbalisanten op 9 februari 2016 dat de planten in de kweekruimte een aantal weken oud waren en een hoogte van 25 cm hadden. De verklaring van [betrokkene 3] is derhalve aantoonbaar onjuist.
49. Dat [betrokkene 3] onbetrouwbaar verklaart blijkt bijvoorbeeld ook uit hetgeen [betrokkene 3] verklaart op 10 en 11 februari 2016 (…). Daar wordt het volgende opgenomen:
”V: Niet van de organisatie?, A: nee volgens mij niet. Maar ja ik weet niet alles he. Ik weet niet wat zij allemaal bespreken, ik ben echt de laatste in rang. Ik kan ook niet timmeren enzo, dakdekken is echt mijn ding." en "V: Wie is [verdachte]?, A: Dat is een timmerman, hij heeft ook een zwarte Vito. Hij krijgt ook werk van [betrokkene 4], zo komt ie ook bij ons op de loods." en "V: Ben je wel eens op het dak geweest?, A: Ja bij die pijp."en
”V: Wie heeft die pijp op het dak gemaakt?, A: Ik vermoed [verdachte], je ziet die pijp vanuit binnen wel zitten. Die pijp is erop gebrand voor de hennepkwekerij, maar dat heb ik niet gedaan.".
Uit het voorgaande blijkt dat [betrokkene 3] op het moment dat er een vraag wordt gesteld over het dak, onmiddellijk de pijp op het dak noemt. Dit is opmerkelijk te noemen. De pijp kan alleen maar worden gezien als men op het dak is. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat [betrokkene 3] op het dak is geweest. Verder verklaart [betrokkene 3] dat hij dakdekker is. Hij verklaart ook dat [verdachte] timmerman is. Het lijkt er dan ook heel erg sterk op dat het [betrokkene 3] is geweest die de pijp op het dak heeft gebrand en dat [betrokkene 3] dan ook ten onrechte de naam van [verdachte] noemt.
De onbetrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 3] blijkt bijvoorbeeld ook uit de verklaring van [betrokkene 3] dat [verdachte] ongeveer een week na 28 januari 2016 samen met [betrokkene 2] zou hebben geoogst. Tijdens de zitting in hoger beroep d.d. 12 januari 2020 is [betrokkene 2] als getuige gehoord. Aan [betrokkene 2] is toen gevraagd of [betrokkene 2] ooit met [verdachte] bij of in het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] is geweest. [betrokkene 2] heeft daarop heel duidelijk verklaard dat dit niet het geval is.
50. [verdachte] deelt dan ook volstrekt niet de mening van de A-G dat de verklaringen welke [betrokkene 3] tijdens de verhoren bij de politie heeft afgelegd als betrouwbaar gezien kunnen worden. [verdachte] merkt daar verder nog over op dat [betrokkene 3] ook zelf heeft aangegeven (in de loop van de procedure) dat de processen-verbaal van verhoor niet waarheidsgetrouw zijn opgemaakt. Verder is het zo − hetgeen de A-G terecht heeft aangegeven in het requisitoir − dat [verdachte] niet in de gelegenheid is geweest voor een effectieve uitoefening van het ondervragingsrecht jegens [betrokkene 3] en dat het gebruik van de verklaringen van [betrokkene 3] voor wat betreft het bewijs aan beperkingen is gebonden.’

Bespreking van het eerste middel

10. Het eerste middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte, althans op onjuiste gronden, heeft beslist en/of overwogen dat de verklaringen van [betrokkene 3] betrouwbaar, geloofwaardig en bruikbaar zijn voor het bewijs en dat de verklaring van [verdachte] inzake zijn bezoek aan de loods onbetrouwbaar en ongeloofwaardig is.
11. De rechter die over de feiten oordeelt, beslist wat hij van het beschikbare bewijsmateriaal betrouwbaar en bruikbaar vindt en aan welk bewijsmateriaal hij geen waarde toekent. De feitenrechter hoeft deze beslissingen over de selectie en waardering van het bewijsmateriaal niet te motiveren, behalve in bijzondere gevallen. [1] Van zo’n bijzonder geval is sprake indien de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal uitdrukkelijk onderbouwd is aangevochten. In het middel en in de toelichting op het middel wordt niet gesteld en onderbouwd dat in hoger beroep een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inzake de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 3] naar voren is gebracht en dat en waarom dit standpunt ontoereikend gemotiveerd is verworpen.
12. Tegen de overwegingen van het gerechtshof die op de betrouwbaarheid van de verklaring van [betrokkene 3] betrekking hebben brengt de steller van het middel in dat de omstandigheid dat diens verklaring strookt met hetgeen feitelijk ter plaatse is aangetroffen niets zegt over het wel of niet aanwezig zijn geweest van de verdachte in de hennepkwekerij. Zelf zie ik dat anders. Het hof heeft overwogen dat de verklaringen van [betrokkene 3] als geheel een geloofwaardige, authentieke indruk maken, en aangegeven dat de inhoud van zijn verklaring op wezenlijke onderdelen en ten aanzien van specifieke details steun vindt in andere, meer objectieve bewijsmiddelen. Het hof wijst er (in dat kader) op dat ‘de feitelijke situatie ter plaatse zoals aangetroffen op 9 februari 2016 strookt met de verklaring van [betrokkene 3] ’. Dat heeft het hof kunnen betrekken bij zijn oordeel over de geloofwaardigheid van andere delen van de verklaring van [betrokkene 3] .
13. In de toelichting wordt ook aangevoerd dat de verklaring van [betrokkene 3] , voor zover inhoudend dat rond 4 februari 2016 nieuwe stekjes zijn gezet niet strookt met de bevindingen van de verbalisanten op 9 februari 2016 dat de planten in de kweekruimte een aantal weken oud waren en een hoogte van 25 cm hadden, en dat de verklaring van [betrokkene 3] ‘derhalve aantoonbaar onjuist’ zou zijn.
14. Het hof heeft de verklaring van [betrokkene 3] voor zover inhoudend dat hij, [betrokkene 4] en verdachte op 28 januari 2016 naar de kwekerij in [plaats] zijn gegaan voor het bewijs gebezigd. Toen was er, aldus de verdachte, ‘1 ruimte geoogst en hebben wij de potten geleegd, potgrond in zakken gedaan en nieuwe potgrond erin gedaan’ (bewijsmiddel 10). Een verbalisant constateert op 9 februari 2016 dat in kweekruimte 1 ‘662 hennepplanten van enkele weken oud’ stonden en dat in kweekruimte 2 geen hennepplanten stonden en dat de ruimte ‘eruit zag alsof er pas was geoogst’ (bewijsmiddel 1). Deze bewijsmiddelen zijn niet met elkaar in tegenspraak. Daar komt bij dat niet bekend is hoe oud de stekjes die op 9 februari zijn aangetroffen waren toen zij geplant werden; de bevindingen ten aanzien van de planten die op 9 februari 2016 zijn aangetroffen behoeven in dat licht niet in tegenspraak te zijn met plantdatum 4 februari 2016. [2]
15. Het middel faalt.

Bespreking van het tweede middel

16. Het tweede middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte althans op onjuiste gronden heeft beslist en/of overwogen dat zich niet de situatie voordoet dat de verklaring van [betrokkene 3] ‘
sole and decisive’ is voor het bewijs, dat die verklaring derhalve niet wordt uitgesloten van het bewijs en dat het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard.
17. Uw Raad heeft in een arrest van 12 oktober 2021 het volgende overwogen: [3]
‘2.4.2 (…) In het door het hof aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016 heeft de Hoge Raad overwogen dat “de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid een getuige te ondervragen, niet eraan in de weg [staat] dat een door die getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel - indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd - het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.” De Hoge Raad ziet mede in verband met de onder 2.4.1 bedoelde rechtspraak van het EHRM aanleiding deze rechtspraak als volgt te verduidelijken. Voor de beoordeling of wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, is het gewicht van de betreffende getuigenverklaring in de bewijsconstructie nog altijd een belangrijke beoordelingsfactor. Dat doet er echter niet aan af dat ook de aanwezigheid van een goede reden voor het niet kunnen ondervragen van de getuige en het bestaan van compenserende factoren in die beoordeling moeten worden betrokken, waarbij al deze beoordelingsfactoren in onderling verband dienen te worden beschouwd (…).’
18. Tegen die achtergrond vat ik het middel aldus op dat het erover klaagt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het gebruik van de verklaring van [betrokkene 3] voor het bewijs met art. 6 EVRM verenigbaar is. Een geïsoleerde beoordeling van het belang van de verklaring in de bewijsconstructie maakt niet duidelijk of de bewijsconstructie met art. 6 EVRM verenigbaar is.
19. Wat de reden voor het niet kunnen ondervragen van de getuige betreft kan worden vastgesteld dat het hof ter terechtzitting in hoger beroep aan de verdediging de gelegenheid heeft geboden [betrokkene 3] vragen te stellen. [betrokkene 3] heeft zich evenwel op zijn verschoningsrecht beroepen. Daarmee staat vast dat er een goede reden is voor het niet kunnen ondervragen van de getuige.
20. Het hof heeft voorts vastgesteld dat niet sprake is van een situatie waarin de bewezenverklaring alleen of in beslissende mate berust op de verklaring van [betrokkene 3] . Het hof acht ‘voor de bewezenverklaring essentieel dat verdachte is waargenomen bij de loods, en dat hij daar langere tijd heeft verbleven in aanwezigheid van medeverdachten. Daarbij is op 9 februari 2016 daadwerkelijk een hennepkwekerij aangetroffen die is opgebouwd op de wijze zoals door [betrokkene 3] is verklaard. Gegeven de feitelijke situatie in de loods is het bovendien onaannemelijk dat verdachte, die daar tweeënhalf uur binnen is geweest op 28 januari 2016, niets van de hennepkwekerij heeft meegekregen’. Het hof concludeert dat al deze omstandigheden leiden tot de conclusie ‘dat sprake is van strafrechtelijke betrokkenheid van verdachte’.
21. Dat de verdachte op 28 januari 2016 bijna twee en een half uur binnen is geweest in de loods aan de [a-straat] te [plaats] , heeft het hof in het bijzonder kunnen afleiden uit een proces-verbaal van observatie en een proces-verbaal van herkenning (bewijsmiddelen 7 en 8). Daaruit volgt dat de verdachte tussen 16:36 uur en 18:59 uur in de loods aanwezig is geweest. De verdachte heeft dat ook toegegeven (bewijsmiddel 9). Dat daar op dat moment hennepplanten aanwezig waren heeft het hof kunnen afleiden uit het proces-verbaal waarin verbalisanten relateren wat zij op 9 februari 2016 in de loods aantreffen: een kweekruimte met 662 planten van enkele weken oud en een kweekruimte waarin pas is geoogst (bewijsmiddel 1). Ik begrijp ’s hofs overweging aldus dat het van oordeel is dat reeds op grond van deze feiten en omstandigheden de strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachte vaststaat, dat mede op grond van de verklaring van [betrokkene 3] is vastgesteld dat deze betrokkenheid bestond in de bewezenverklaarde medeplichtigheid, en dat daarmee niet kan worden gezegd dat de verklaring van [betrokkene 3] ‘
sole or decisive’bewijs is.
22. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat de verbalisanten in het kader van de observatie niet hebben kunnen zien wat de verdachte in de loods heeft gedaan. Het hof heeft uit de lengte van het verblijf van de verdachte in de loods kennelijk afgeleid en kunnen afleiden dat van strafbare betrokkenheid sprake was. Daaraan doet evenmin af dat de verdachte een andere verklaring voor zijn bezoek aan de loods heeft gegeven. Ik neem daarbij in aanmerking dat het hof overweegt dat de verdachte ‘pas in een laat stadium met dit scenario is gekomen’. Ik merk daarbij op dat de lengte van het verblijf van de verdachte in de loods steun geeft aan de onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. En dat Uw Raad eist dat de verklaring ‘in voldoende mate’ steun vindt in andere bewijsmiddelen en dat dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de hem belastende verklaringen die de verdachte betwist. Uw Raad stelt niet de eis dat bij het volledig buiten beschouwing laten van de betwiste onderdelen van de afgelegde verklaring een (identieke) bewezenverklaring zou zijn gevolgd. [4]
23. Een derde beoordelingsfactor betreft het bestaan van compenserende factoren. Daarbij gaat het er, aldus Uw Raad, ‘in de kern om dat de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige zorgvuldig onderzoekt, een en ander in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting door de verdachte van die verklaring’. [5] Bij de bespreking van het eerste middel kwam reeds aan de orde dat het hof de betrouwbaarheid van de verklaring van [betrokkene 3] heeft onderzocht. Het heeft daarbij overwogen dat het telkens (onder meer) nagaat ‘of deze verklaring voldoende wordt ondersteund door – dan wel in overeenstemming is met – overig bewijsmateriaal’. Het hof overweegt in dat verband ‘dat de feitelijke situatie ter plaatse zoals aangetroffen op 9 februari 2016 strookt met de verklaring van [betrokkene 3] ’ en dat ook diens verklaring dat ‘ze’ de kwekerij al lang hebben en dat hij er al in de zomer van 2014 is geweest om Opticlimates te plaatsen in lijn is met de bevindingen uit het onderzoek. Het hof stelt tenslotte vast dat [betrokkene 3] zijn verklaring ‘vrijwel meteen na zijn aanhouding (heeft) afgelegd’. Ik wijs er ook nog op dat uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat diverse andere personen als getuige zijn ondervraagd en antwoorden hebben gegeven, waaronder medeverdachte [betrokkene 4], die heeft bevestigd dat hij eind januari 2016 met verdachte in ‘de loods aan de [a-straat 1] te [plaats] ’ is geweest.
24. Al met al vormt het onderzoek door het hof van de betrouwbaarheid van de verklaring van [betrokkene 3] een wezenlijke compenserende factor.
25. In het licht van een en ander meen ik dat het middel faalt.

Bespreking van het derde middel

26. Het derde middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte, althans op onjuiste gronden, heeft beslist en/of overwogen dat voor wat betreft het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de betreffende medeplichtigheid ziet op de periode van januari 2015 tot en met 9 februari 2016. In de toelichting wordt aangevoerd dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 januari 2016 activiteiten heeft verricht in de loods met betrekking tot de hennepkwekerij terwijl de bewezenverklaarde periode veel ruimer is.
27. Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte in de periode januari 2015 tot en met 9 februari 2016 opzettelijk medeplichtig is geweest door opzettelijk behulpzaam te zijn bij (kort gezegd) het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod. Het hof heeft niet bewezenverklaard dat de verdachte daar elke dag of meerdere dagen in deze periode behulpzaam bij is geweest. Voor zover het middel daarvan uitgaat faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft geen rechtsregel geschonden door een ruimere periode bewezen te verklaren terwijl het zich in het licht van de bewijsvoering tot een kortere periode had kunnen beperken. [6]
28. Het middel faalt.

Bespreking van het vierde middel

29. Het vierde middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte, althans op onjuiste gronden, heeft beslist en/of overwogen dat voor wat betreft het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de medeplichtigheid van de verdachte bestaat uit het opzettelijk helpen bij het oogsten van hennepplanten, dan wel het opzettelijk helpen bij het ruimen van restanten van een hennepoogst. In de toelichting wordt gerefereerd aan het in (de toelichting op) de eerste twee middelen gestelde. In aanvulling daarop wordt naar voren gebracht dat uit de verklaring van [betrokkene 3] niet zou blijken dat de verdachte heeft geholpen bij het oogsten van hennep of dat hij behulpzaam is geweest bij het ruimen van de restanten van een hennepoogst.
30. De voor het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 3] van 10 februari 2016 houdt onder meer in dat de volgende werkwijze wordt gehanteerd: ‘2 knippen, 1 de tonnen aangeven en 1 de tonnen wegbrengen’. En dat de verdachte een keer is meegeweest, ‘nog niet zo lang geleden’ en dat hij de tonnen aangaf. Voorts heeft [betrokkene 3] over de werkzaamheden die op 28 januari zijn verricht door hemzelf, [betrokkene 4] en de verdachte, als volgt verklaard: ‘Toen was er 1 ruimte geoogst en hebben wij de potten geleegd, potgrond in zakken gedaan en nieuwe potgrond erin gedaan.’ Het hof heeft daarmee uit deze verklaring kunnen afleiden dat de verdachte, zoals bewezenverklaard, heeft geholpen bij het oogsten van hennepplanten (door de tonnen aan te geven), dan wel bij het ruimen van restanten van hennepplanten (door de potten te legen), en heeft geholpen bij het voorbereiden van de teelt van nieuwe hennepplanten (door nieuwe potgrond erin te doen).
31. Het middel faalt.

Afronding

32. De middelen falen en kunnen met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering worden afgedaan. Ambtshalve merk ik op dat Uw Raad mogelijk geen uitspraak zal doen binnen twee jaar nadat het cassatieberoep is ingesteld. Tot strafvermindering behoeft dat gelet op de opgelegde straf niet te leiden. [7] Voor het overige heb ik evenmin gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
33. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. onder meer HR 4 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:498.
2.Ten overvloede merk ik nog op dat in het ontnemingsrapport dat in de ontnemingszaak van medeverdachte [betrokkene 5] (waarin ik vandaag eveneens concludeer, nr. 22/00930 P) tot het bewijs is gebezigd wordt gesproken over 662 hennepplanten die ‘recent waren geplant’, en die ‘enkele weken (1 a 2) oud’ waren (bewijsmiddel 4). Dat [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij na 28 januari 2016 nog een keer (met [betrokkene 4], [betrokkene 2] en verdachte naar de hennepkwekerij in [plaats] is geweest, kan worden afgeleid uit diens verklaring voor zover deze in de strafzaak tegen medeverdachte [betrokkene 5] (waarin ik vandaag eveneens concludeer, nr. 22/00932) tot het bewijs is gebezigd (bewijsmiddel 33).
3.HR 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1418,
4.Vgl. HR 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1744,
5.HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576,
6.HR 2 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3728,
7.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578,