ECLI:NL:PHR:2024:305

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
23/00443
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuim verplicht digitaal procederen in cassatie en niet-ontvankelijkheid van de verdachte

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door de verdachte, die op 27 januari 2023 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch is veroordeeld wegens belaging. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en kreeg een gebiedsverbod opgelegd. De advocaat van de verdachte, B.M.C.F. de Groen, heeft een volmacht ingediend om cassatie aan te tekenen, maar heeft dit niet digitaal gedaan, zoals sinds 1 januari 2023 verplicht is voor strafzaken bij de Hoge Raad. In plaats daarvan is het cassatieschriftuur per post ingediend, ondanks dat de advocaat op het verzuim is gewezen en de gelegenheid heeft gekregen om dit te herstellen. De conclusie van de procureur-generaal is dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het cassatieberoep, omdat de schriftuur niet op de voorgeschreven wijze is ingediend.

Het procesverloop laat zien dat de aanzegging van de aanvang van de termijn voor het indienen van de cassatieschriftuur op 28 september 2023 is betekend. De advocaat had tot 27 november 2023 de tijd om de schriftuur digitaal in te dienen, maar heeft dit nagelaten. De Hoge Raad heeft de advocaat geïnformeerd over de verplichting tot digitaal procederen en de mogelijkheid om het verzuim te herstellen, maar er is geen actie ondernomen. De conclusie van de procureur-generaal is dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het cassatieberoep, omdat de wettelijke vereisten niet zijn nageleefd.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/00443
Zitting12 maart 2024
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 27 januari 2023 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens belaging veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren. Tevens heeft het hof aan de verdachte een gebiedsverbod opgelegd en deze maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard.
1.2
Namens de verdachte is door B.M.C.F. de Groen, advocaat te Breda, een volmacht tot het indienen van cassatieberoep ingediend en is door de gevolmachtigde griffiemedewerker beroep in cassatie ingesteld.
1.3
In onderhavige zaak is per post een schriftuur ingediend en is geen schriftuur ingediend via het webportaal van de Hoge Raad der Nederlanden. In deze conclusie besteed ik aandacht aan de vraag of dit in de weg staat aan de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, nu dit verplicht is voor zaken waarin cassatieberoep is ingesteld op of na 1 januari 2023

2.Ontvankelijkheid van het cassatieberoep

2.1
Het procesverloop in cassatie is als volgt geweest:
i. Het cassatieberoep is ingesteld op 7 februari 2023.
ii. De cassatieakte vermeldt dat de verdachte domicilie kiest te 4818 PA Breda, Baronielaan 1. In de aan deze akte gehechte volmacht tot het instellen van cassatieberoep is opgenomen dat de verdachte “voor de ontvangst van een afschrift van de oproeping” domicilie kiest op het kantoor van mr. De Groen, aan de Baronielaan 1, 4818 PA te Breda.
iii. Op 30 augustus 2023 zijn de stukken van het geding ter griffie van de Hoge Raad ontvangen.
iv. De aanzegging ingevolge art. 435, lid 1, Sv is op 28 september 2023 op het BRP-adres van de verdachte aan de verdachte in persoon betekend. De aanzegging bevat de mededeling dat een advocaat namens de verdachte binnen zestig dagen na de betekening van de aanzegging een schriftuur moet indienen bij de Hoge Raad op straffe van niet ontvankelijk-verklaring van de verdachte in zijn cassatieberoep.
v. Op 4 oktober 2023 is namens de verdachte door mr. B.M.C.F. de Groen per post een cassatieschriftuur ingediend. De schriftuur bevat klachten over de beslissingen van het hof en houdt daarnaast onder meer in:
“Bij doorzending van de stukken aan de Hoge Raad mag dit schrijven dan ook mede worden opgevat als een stelbrief.
Op 20 september 2023 is de aanzegging als bedoeld in artikel 435 eerste lid Sv betekend, vanwaar het onderhavige cassatieschriftuur tijdig - binnen zestig dagen na voornoemde datum - bij uw Hoge Raad is ingediend.
vi. Op 4 oktober 2023 is een brief verzonden naar het kantooradres van en ter attentie van de heer B.M.C.F. de Groen, waarin het volgende wordt medegedeeld:
“In de zaak tegen (…) heeft u op 4 oktober 2023 per gewone post dan wel per faxbericht een schriftuur aangeboden aan de griffie van de Hoge Raad.
Digitaal procederen bij de strafkamer van de Hoge Raad is verplicht in zaken waarin op of na 1 januari 2023 beroep in cassatie is ingesteld dan wel een aanvraag tot herziening dan wel een verzoek tot nader onderzoek in de zin van artikel 461 van het Wetboek van Strafvordering is gedaan, zie de Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2022 (Staatsblad 2022, 345). Deze verplichting geldt ook in zaken waarin op of na 1 januari 2023 door de feitenrechter prejudiciële vragen zijn gesteld aan de strafkamer van de Hoge Raad, zie artikel 4.2.4. Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden.
Gelet hierop zal de Hoge Raad het door u op 4 oktober 2023 aangeboden stuk niet in behandeling nemen. Op de voet van art. 4.2.6. Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden krijgt u de gelegenheid dit verzuim te herstellen en het bedoelde processtuk alsnog in het webportaal te plaatsen.
De Hoge Raad gaat ervan uit dat u in het vervolg in deze zaak alle proceshandelingen uitsluitend verricht in het webportaal.
Als u meent dat vanwege bijzondere omstandigheden hierop een uitzondering moet worden gemaakt, kunt u zich wenden tot de rolraadsheer.”
vii. Namens de verdachte is daarna niet alsnog een schriftuur via het webportaal ingediend bij de Hoge Raad der Nederlanden.
viii. Evenmin heeft mr. De Groen zich via het webportaal van de Hoge Raad der Nederlanden gesteld als raadsman van de verdachte.
2.2
Ten aanzien van het indienen van een cassatieschriftuur bevat art. 437 lid 2 Sv het volgende voorschrift:
“De verdachte door of namens wie beroep in cassatie is ingesteld, is op straffe van niet-ontvankelijkheid verplicht binnen twee maanden nadat de in het eerste lid van artikel 435 bedoelde aanzegging is betekend, bij de Hoge Raad door zijn raadsman een schriftuur te doen indienen, houdende zijn middelen van cassatie.”
2.3
Met de inwerkingtreding van de Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2022 [1] is de verplichting ingevoerd om in strafzaken bij de Hoge Raad digitaal te procederen. Artikel 432a Sv, waarin deze verplichting is neergelegd, luidt als volgt:
“Tijdens het beroep in cassatie worden processtukken ingediend en berichten tussen de Hoge Raad, de procureur-generaal bij de Hoge Raad, het openbaar ministerie, de raadsman van de verdachte en de advocaat van een andere procespartij overgedragen met behulp van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen elektronische voorziening, tenzij de wet of de Hoge Raad anders bepaalt. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het gebruik van de elektronische voorziening.”
2.4
De verplichting geldt voor zaken waarin cassatieberoep is ingesteld op of na 1 januari 2023. [2] Al langere tijd kon facultatief gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid tot digitaal procederen. [3] Per 1 januari 2023 is dit, behoudens enkele uitzonderingen, de voorgeschreven wijze van procederen.
2.5
Bij Besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid van 16 oktober 2018 [4] wordt het webportaal van de Hoge Raad der Nederlanden aangewezen als elektronische voorziening. Van dit webportaal kan gebruik worden gemaakt conform de eisen die daaraan door het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden worden gesteld.
2.6
Het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden voorziet in nadere bepalingen over het gebruik van het webportaal:
“4.2.1. De tweede meervoudige kamer van de Hoge Raad bepaalt, in overeenstemming met de procureur-generaal welke procesdeelnemers de mogelijkheid hebben in een strafzaak gebruik te maken van het webportaal van de Hoge Raad.
4.2.2.
De tweede meervoudige kamer van de Hoge Raad kan, in overeenstemming met de procureur-generaal, bepalen dat in één of meer categorieën van zaken de in artikel 432a Sv bedoelde verplichting tot digitaal procederen niet geldt. Ook in zaken waarin geen wettelijke verplichting tot digitaal procederen geldt, staat voor de onder 4.2.1. bedoelde procesdeelnemers de mogelijkheid open om bij de Hoge Raad digitaal te procederen.
(…)
4.2.4.
Indien en voor zover een procesdeelnemer ingevolge artikel 432a Sv in samenhang met de onder 4.2.2. bedoelde besluiten in een procedure bij de tweede meervoudige kamer van de Hoge Raad verplicht is digitaal te procederen, verricht hij alle proceshandelingen, waaronder het indienen van stukken en verzoeken, uitsluitend in het webportaal. Op de voet van artikel 554 lid 5 Sv bepaalt de Hoge Raad dat deze verplichting ook geldt voor de proceshandelingen die de onder 4.2.1 bedoelde procesdeelnemers verrichten in een prejudiciële procedure bij de Hoge Raad op de voet van artikel 553 Sv.
(…)
4.2.6.
Verricht een (gemachtigde van een) procesdeelnemer die ingevolge wettelijk voorschrift verplicht is digitaal te procederen of die gebruik maakt van de mogelijkheid digitaal te procederen een proceshandeling niet in het webportaal maar op de voor procesdeelnemers die niet digitaal procederen voorgeschreven wijze, dan wordt de procesdeelnemer de gelegenheid geboden tot herstel van zijn verzuim van de in artikel 4.2.4, respectievelijk artikel 4.2.5. genoemde verplichting binnen een daartoe door de rolraadsheer gestelde termijn.
(…)
4.3.3.1 Middelen van cassatie worden voorgesteld bij schriftuur.
(…)
4.3.3.3. Indien een procesdeelnemer digitaal procedeert, geschiedt de indiening van de schriftuur door plaatsing in het webportaal. Wordt niet digitaal geprocedeerd, dan geschiedt de indiening van de schriftuur hetzij door inlevering bij de centrale balie, hetzij door verzending per post of koeriersdienst, hetzij door verzending via de fax (mits gevolgd door inlevering of verzending van het originele exemplaar). Een schriftuur die langs elektronische weg maar niet in het webportaal (bijvoorbeeld: per e-mail) is ingediend, wordt niet in behandeling genomen.”
2.7
Het Besluit betreffende het gebruik van het webportaal van de Hoge Raad in strafzaken, zoals bedoeld in artikel 4.2.1 en 4.2.2 Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden houdt in:
“Overeenkomstig artikel 4.2.1 Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden heeft de tweede meervoudige kamer van de Hoge Raad, in overeenstemming met de procureur-generaal, bepaald dat de volgende procesdeelnemers de mogelijkheid hebben gebruik te maken van het webportaal van de Hoge Raad:
(…)
b. de advocaat van degene die beroep in cassatie heeft ingesteld of een namens het Openbaar Ministerie ingesteld beroep wil tegenspreken; (…)
Overeenkomstig artikel 4.2.2 Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden heeft de tweede meervoudige kamer van de Hoge Raad, in overeenstemming met de procureur-generaal, bepaald dat de in artikel 432a Wetboek van Strafvordering bedoelde verplichting tot digitaal procederen niet geldt voor
a. de strafzaken waarin de Hoge Raad van het ingestelde cassatieberoep kennisneemt op de voet van artikel 1, eerste lid, Rijkswet rechtsmacht Hoge Raad voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
b. de uitleveringszaken waarin de Hoge Raad van het ingestelde cassatieberoep kennisneemt op de voet van artikel 2, eerste lid, Rijkswet cassatierechtspraak in uitleveringszaken voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten;
c. de zaken ten aanzien waarvan de rolraadsheer heeft bepaald dat al dan niet tijdelijk geen gebruik hoeft te worden gemaakt van het webportaal van de Hoge Raad.”
2.8
Ten aanzien van de termijn voor het indienen van de cassatieschriftuur geldt dat deze aanvangt door betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 435 Sv. De aanzegging wordt aan de verdachte gedaan en wordt ingevolge art. 36c lid 1 Sv betekend op de wijze zoals voorgeschreven in art. 36e Sv, bijvoorbeeld door betekening in persoon.
Hoewel art. 36g Sv strikt genomen niet van toepassing is op de aanzegging in cassatie, pleegt – in aanvulling op de betekening – een afschrift te worden toegestuurd aan het adres dat daartoe in de cassatieakte of de volmacht tot het instellen van cassatieberoep wordt vermeld of opgegeven. Dit kan het kantooradres van de advocaat waar domicilie wordt gekozen zijn. [5] In lijn met art. 36g lid 3 Sv blijft het toezenden van een afschrift van de aanzegging echter achterwege ingeval de aanzegging in persoon is betekend. [6] Daarvan is in de onderhavige zaak sprake (zie randnr. 2.1 onder iv).
Na de betekening van de aanzegging wordt de raadsman hiervan per brief op de hoogte gesteld en wordt aan hem een afschrift van de kernstukken beschikbaar gesteld (art. 48 Sv). Dit geldt slechts voor de advocaat die zich in cassatie als raadsman heeft gesteld. [7] Bij digitaal procederen geschiedt ook het stellen als raadsman via het webportaal – en niet door middel van een per post verstuurde stelbrief. [8] Overigens kan uit de schriftuur (zoals weergegeven in randnr. 2.1 onder vi) worden opgemaakt dat mr. De Groen bekend was met de betekening van de aanzegging en (dus) de aanvang van de termijn voor het indienen van een cassatieschriftuur – zij het dat in de schriftuur wordt uitgegaan van de in de aanzegging vermelde datum, acht dagen eerder, in plaats van de betekeningsdatum.
2.9
Op grond van de hiervoor weergegeven wet- en regelgeving geldt in zaken waarin cassatie is ingesteld op of na 1 januari 2023, behoudens de uitzonderingen zoals vermeld onder randnr. 2.7, dat de cassatieschriftuur door de advocaat (of zijn gemachtigde) moet worden ingediend door plaatsing in het webportaal van de Hoge Raad. Ingeval de schriftuur toch per post wordt ingediend, wordt aan de advocaat de gelegenheid geboden het verzuim te herstellen binnen een door de rolraadsheer gestelde termijn.
2.1
In de onderhavige zaak is het cassatieberoep ingesteld op 7 februari 2023, is geen sprake van (kort gezegd) een Caraïbische zaak en van een voor zaken als de onderhavige door de rolraadsheer bepaalde uitzondering is mij niet gebleken. Dit betekent dat in deze zaak de verplichting bestond digitaal te procederen. In afwijking van deze verplichting is door mr. De Groen namens de verdachte per post een schriftuur ingediend. Mr. De Groen is per brief geïnformeerd over de verplichting tot digitaal procederen, erop gewezen dat de per post ingediende schriftuur door de Hoge Raad niet in behandeling wordt genomen en in de gelegenheid gesteld de schriftuur alsnog in te dienen via het webportaal.
2.11
In de brief wordt, in afwijking van hetgeen wordt gesteld in art. 4.2.6 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden, geen melding gemaakt van een door de rolraadsheer gestelde termijn. De vraag is of dit gevolgen dient te hebben voor de te beantwoorden ontvankelijkheidsvraag. Ik meen van niet. De brief aan mr. De Groen dateert van 4 oktober 2023. Gelet op de betekeningsdatum van de aanzegging is de termijn voor het indienen van een cassatieschriftuur aangevangen op 28 september 2023 en is deze verstreken op 27 november 2023. Nu de aanzegging rechtsgeldig is betekend, mag ervan worden uitgegaan dat mr. De Groen met deze termijn bekend was, temeer nu hij aan deze termijn in de door hem ingediende schriftuur op 4 oktober 2023 refereert. Bovendien bood voornoemde termijn aan mr. De Groen redelijkerwijs voldoende gelegenheid om de schriftuur nog tijdig via het webportaal in te dienen.
2.12
Op 27 november 2023 is de termijn voor het indienen van een schriftuur verstreken zonder dat op een rechtsgeldige wijze, namelijk via het webportaal van de Hoge Raad, een cassatieschriftuur is ingediend. Bij deze stand van zaken dient de verdachte niet-ontvankelijk te worden verklaard in het cassatieberoep.

3.Conclusie

3.1
Deze conclusie strekt ertoe dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Wet van 22 augustus 2022 tot wijziging van enkele wetten op het gebied van Justitie en Veiligheid in verband met aanpassingen van overwegend technische aard (Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2022), Stbl. 2022, 345.
2.Zie art. XLIV van de Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2022 jo. lid 3 van het Besluit van 16 september 2022 tot vaststelling van het tijdstip van de gedeeltelijke inwerkingtreding van de Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2022, Stbl. 2022, 364.
3.In de periode voor 1 januari 2023 bevatten de artt. 437 en 447 Sv een verwijzing naar de laatste twee volzinnen van art. 410 lid 1 Sv, waarin de (facultatieve) mogelijkheid tot digitaal indienen van de appelschriftuur is opgenomen. Deze volzinnen werden van overeenkomstige toepassing verklaard op indiening van de cassatieschriftuur.
4.Besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid van 16 oktober 2018, nr. 2376892, tot aanwijzing van een elektronische voorziening in de zin van het Besluit digitale stukken Strafvordering.
5.Zie voor een voorbeeld de rolconclusie van AG Hofstee 13 juli 2021, ECLI:NL:PHR:2021:1125 randnr. 4. In deze zin lijkt voor de aanzegging in cassatie, waarin 36g lid 1 Sv zoals gezegd formeel niet van toepassing is, de gekozen lijn iets af te wijken van de wettelijke regeling voor het hoger beroep. Volgens HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3320; HR 19 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3190 en meer recent HR 12 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1701 heeft art. 36g lid 1 Sv niet het oog op een in de akte rechtsmiddel of volmacht tot instellen hiervan vermeld kantooradres van de advocaat (hetgeen toezending van een afschrift ingeval van een ‘parketbetekening’ onverlet laat). Een ruimere benadering in cassatie lijkt mij, nu de Hoge Raad de laatste (nationale) instantie is, niet onredelijk.
6.Vglk. de conclusie van AG Harteveld van 29 november 2022, ECLI:NL:PHR:2022:1255, randnr. 4.
7.Zie art. 4.3.6.4 Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden. Zie ook art. 3 art. 48 Sv jo. art. 38 Sv en HR 9 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1192, NJ 1998/784, waarin de Hoge Raad bepaalt dat de raadsman zich voor elke aanleg opnieuw dient te stellen.
8.Art. 4.3.6.4 Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden.