ECLI:NL:HR:2023:1701

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
22/00783
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de verplichting tot toezending van dagvaarding in hoger beroep en het aanwezigheidsrecht van de verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 december 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 2001, had hoger beroep ingesteld tegen een veroordeling voor openlijke geweldpleging. Het hof had verstek verleend tegen de niet-verschenen verdachte, omdat er geen afschrift van de dagvaarding in hoger beroep was verzonden naar het kantooradres van de advocaat, zoals opgegeven in de schriftelijke bijzondere volmacht. De Hoge Raad heeft de vraag behandeld of het hof terecht heeft geoordeeld dat de afwezigheid van de verzending van de dagvaarding naar het kantooradres van de advocaat geen reden was om het onderzoek te schorsen.

De Hoge Raad oordeelt dat de opgave van een adres voor de toezending van de dagvaarding in hoger beroep, zoals bedoeld in artikel 450 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, zich onderscheidt van de opgave van een adres in de zin van artikel 36g lid 1, aanhef en onder c, Sv. De verplichting om een afschrift van de dagvaarding te verzenden naar het kantooradres van de advocaat geldt alleen als het hoger beroep wordt ingesteld door middel van een schriftelijke bijzondere volmacht aan een griffiemedewerker. In dit geval was er geen sprake van een situatie waarin de dagvaarding direct na het instellen van het hoger beroep was uitgereikt aan een griffiemedewerker.

De Hoge Raad concludeert dat het hof niet verplicht was om het onderzoek te schorsen, omdat de verdachte niet was ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) en niet gedetineerd was in Nederland. De Hoge Raad verwerpt het cassatiemiddel en bevestigt de beslissing van het hof, waarmee de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00783
Datum12 december 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 januari 2022, nummer 23-003018-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en S. van den Akker, beiden advocaat te Rotterdam, en P. van Dongen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel keert zich tegen de beslissing van het hof tot het verlenen van verstek tegen de niet-verschenen verdachte. Het klaagt in het bijzonder dat is verzuimd een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep te sturen naar het kantooradres dat de advocaat heeft opgegeven in de schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep.
2.2.1
De stukken die voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang zijn, zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.2. Deze stukken houden onder meer het volgende in:
- de door een advocaat verstrekte schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep van 10 november 2021 vermeldt dat “de akte en de oproep voor de behandeling van het hoger beroep” kunnen worden gestuurd naar het kantooradres van de advocaat;
- de dagvaarding in hoger beroep is op 10 december 2021 op het adres [a-straat 1] in [plaats] uitgereikt aan een ander dan de verdachte die zich op dat adres bevond en die beloofde de dagvaarding onmiddellijk aan de verdachte te geven;
- een informatiestaat SKDB-persoon van 14 januari 2022 vermeldt dat de verdachte op dat moment niet was gedetineerd en met ingang van 20 november 2020 in de basisregistratie personen (hierna: BRP) is ingeschreven op het adres [a-straat 1] in [plaats].
2.2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft het hof daar geconstateerd dat de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep op de bij de wet voorgeschreven wijze aan de verdachte is betekend, waarna het hof verstek heeft verleend tegen de niet-verschenen verdachte.
2.2.3
Het hof heeft de verdachte op grond van artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
2.3.1
Artikel 36g lid 1, aanhef en onder c, Sv luidt:
“In de volgende gevallen wordt een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres:
c. indien door of namens de verdachte bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de betrokken zaak een adres in Nederland is opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.”
Dit voorschrift van artikel 36g lid 1, aanhef en onder c, Sv was voorheen – dat wil zeggen: voor de gedeeltelijke inwerkingtreding op 1 januari 2020 van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017, 82) – opgenomen in artikel 588a lid 1, aanhef en onder c, (oud) Sv. Een inhoudelijk verschil tussen deze beide voorschriften is niet beoogd (vgl. Kamerstukken II 2014/15, 34086, nr. 3, p. 59).
2.3.2
Artikel 450 Sv luidt, voor zover hier van belang:
“1. Het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 449, kan ook geschieden door tussenkomst van:
a. een advocaat, indien deze verklaart daartoe door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd;
(...)
2. Indien de overeenkomstig het eerste lid gemachtigde hoger beroep tegen de einduitspraak instelt, brengt de machtiging tevens mede dat de gemachtigde de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep in ontvangst neemt.
3. Aan een schriftelijke bijzondere volmacht, verleend aan een medewerker ter griffie, tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel wordt slechts gevolg gegeven indien de verdachte daarbij instemt met het door deze medewerker ter griffie van het gerecht waar het rechtsmiddel wordt ingesteld voor de verdachte aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping. De verdachte geeft een adres op voor de ontvangst van een afschrift van de dagvaarding.
(...)
5. De uitreiking van de oproeping aan de gemachtigde geldt als een uitreiking in persoon aan de verdachte. Een afschrift van de dagvaarding wordt aan het door of namens de verdachte daartoe opgegeven adres toegezonden.”
2.4.1
De opgave van een adres voor de toezending van het afschrift van de dagvaarding in hoger beroep als bedoeld in artikel 450 lid 3 Sv onderscheidt zich van de opgave van een adres in de zin van artikel 36g lid 1, aanhef en onder c, Sv. De eerstgenoemde opgave is verplicht als het instellen van het hoger beroep plaatsvindt door middel van een schriftelijke bijzondere volmacht aan een griffiemedewerker. Deze verplichting houdt verband met de in artikel 450 lid 3 Sv geregelde mogelijkheid dat direct na het instellen van het hoger beroep een oproeping aan de verdachte om tegen een bepaalde datum op de terechtzitting te verschijnen wordt uitgereikt aan een griffiemedewerker. Die uitreiking geldt als uitreiking in persoon aan de verdachte, waarbij een afschrift van de oproeping aan het door of namens de verdachte opgegeven adres als bedoeld in artikel 450 lid 3 Sv wordt verzonden (artikel 450 lid 5 Sv). Dat mag ook het kantooradres zijn van de advocaat die namens de verdachte een schriftelijke bijzondere volmacht heeft verleend aan een griffiemedewerker om hoger beroep in te stellen.
2.4.2
Als de betekening van de dagvaarding of de oproeping niet direct na het instellen van het hoger beroep plaatsvindt, maar op een later gelegen moment, vindt artikel 450 lid 5 Sv geen toepassing maar bestaat op grond van artikel 36g lid 1, aanhef en onder c, Sv wel de verplichting – behalve in de gevallen genoemd in artikel 36g lid 3 Sv – om een afschrift van de dagvaarding of oproeping toe te zenden aan een door of namens de verdachte bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres in Nederland waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Artikel 36g lid 1, aanhef en onder c, Sv heeft niet het oog op het kantooradres van een advocaat dat is vermeld in de akte rechtsmiddel of de door hem verstrekte schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van het rechtsmiddel, waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Voor de ontvangst van (afschriften van) dergelijke mededelingen geldt immers de regeling van artikel 48 Sv.
2.4.3
Dit doet er niet aan af dat – gelet op het grote belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht – in het specifieke geval dat de dagvaarding in hoger beroep op grond van artikel 36e lid 2, aanhef en onder b, Sv is uitgereikt aan een medewerker van de autoriteit van welke zij is uitgegaan, omdat de verdachte niet is ingeschreven in de BRP en niet is gedetineerd in Nederland, en ook niet een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of een adres in het buitenland bekend is, de rechter in hoger beroep bij afwezigheid van de verdachte of een door hem op grond van artikel 279 Sv gemachtigde raadsman de zaak niet in behandeling mag nemen dan nadat een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep is verzonden naar het in de akte rechtsmiddel dan wel het in de schriftelijke bijzondere volmacht vermelde kantooradres van de advocaat. Daarmee wordt dan bevorderd dat de verdachte langs die weg op de hoogte komt van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak. (Vgl. met betrekking tot artikel 588a (oud) Sv HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3190.)
2.5.1
De opgave van het kantooradres van de advocaat voor de toezending van “de akte en de oproep voor de behandeling van het hoger beroep” in de onder 2.2.1 genoemde volmacht geldt als de opgave van een adres voor de toezending van het afschrift van de dagvaarding in hoger beroep zoals bedoeld in artikel 450 lid 3 Sv. In deze zaak heeft zich niet de onder 2.4.1 besproken situatie voorgedaan dat direct na het instellen van het hoger beroep een oproeping aan de verdachte om tegen een bepaalde datum op de terechtzitting te verschijnen is uitgereikt aan een griffiemedewerker.
2.5.2
Het kantooradres van de advocaat dat wordt genoemd in de hiervoor onder 2.2.1 genoemde volmacht geldt, gelet op wat onder 2.4.2 is vooropgesteld, niet als een adres zoals bedoeld in artikel 36g lid 1, aanhef en onder c, Sv. Ook doet zich in deze zaak, gelet op de onder 2.2.1 genoemde gegevens, niet het onder 2.4.3 aangeduide specifieke geval voor dat de dagvaarding in hoger beroep op grond van artikel 36e lid 2, aanhef en onder b, Sv is uitgereikt aan een medewerker van de autoriteit van welke zij is uitgegaan, omdat de verdachte niet is ingeschreven in de BRP en niet is gedetineerd in Nederland en geen feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of een adres in het buitenland bekend is.
2.5.3
Gelet op het voorgaande is het achterwege blijven van de verzending van een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep naar het kantooradres dat de advocaat heeft opgegeven in de schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep, niet een omstandigheid die het hof verplichtte het onderzoek op de terechtzitting te schorsen om alsnog een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep te doen verzenden naar het kantooradres van de advocaat.
2.6
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. BroekhuizenMeuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 december 2023.