ECLI:NL:PHR:2021:1125

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
21/00641
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in cassatie wegens ongeldige indiening van cassatieschriftuur

In deze zaak heeft de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden op 30 november 2021 een rolconclusie gepresenteerd in het kader van een cassatieprocedure. De klager, geboren in 1987, had op 28 juli 2020 een brief ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, waarin hij beroep in cassatie instelde tegen een beschikking van de rechtbank van 15 juli 2020. Deze beschikking had betrekking op een verzoek tot teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 176.500,-, dat door de rechtbank ongegrond was verklaard. De rolconclusie van de A-G stelt dat de brief van 28 juli 2020 niet als een rechtsgeldig ingediende cassatieschriftuur kan worden aangemerkt, omdat deze niet volgens de voorgeschreven procedure bij de Hoge Raad is ingediend. De advocaat van de klager, mr. J. Blakborn, heeft geen rechtsgeldige schriftuur ingediend binnen de gestelde termijn, wat leidt tot de conclusie dat de klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep. De A-G wijst op de wettelijke verplichtingen die voortvloeien uit artikel 437 van het Wetboek van Strafvordering, waarin staat dat de verdachte binnen twee maanden na betekening van de aanzegging een schriftuur moet indienen. De rolconclusie concludeert dat de klager niet-ontvankelijk is in zijn cassatieberoep, omdat de indiening van de cassatieschriftuur niet aan de wettelijke vereisten voldeed.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer21/00641 B
Zitting30 november 2021

ROLCONCLUSIE

E.J. Hofstee
In de zaak
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de klager.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, heeft bij beschikking van 15 juli 2020 het klaagschrift van de klager ( [klager] ) ex art. 552a Sv strekkende tot teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 176.500,- ongegrond verklaard. Dit impliceert dat het verzoek tot teruggave van dit geldbedrag aan de klager is afgewezen.
Er kan in deze zaak van worden uitgegaan dat mr. J. Blakborn, advocaat te Amsterdam, namens de klager op 28 juli 2020 beroep in cassatie heeft ingesteld.
Bij het instellen van het cassatieberoep op 28 juli 2020 is een brief met enkele producties toegezonden aan de rechtbank (hierna: de brief van 28 juli 2020). Kennelijk is met deze brief niet alleen beoogd beroep in cassatie in te stellen, maar is dit schriftelijk stuk ook bedoeld als cassatieschriftuur. In deze rolconclusie ligt de vraag voor of de manier waarop de brief van 28 juli 2020 is ingediend voldoet aan de vormvoorschriften die in acht moeten worden genomen om een cassatieschriftuur op rechtsgeldige wijze in te dienen.
Het procesverloop in cassatie is als volgt:
(i) Namens de advocaat van de klager is op 28 juli 2020 een e-mailbericht verstuurd aan de strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, met als onderwerp “beroep in cassatie ex artikel 552d Sv inzake Rk-nummer 20-003060”. Daarbij gevoegd is de brief van 28 juli 2020 met een vijftal daarbij behorende producties.
(ii) Het e-mailbericht houdt in:
“Geachte heer, mevrouw,
Als bijlage zend ik u een brief met bijlagen namens mr. J. Blakborn aan.Ik vertrouw erop u hiermee naar behoren te hebben geïnformeerd.
Met vriendelijke groet,
[betrokkene 1] ”
(iii) De brief van 28 juli 2020 houdt onder meer in:
“BEROEP IN CASSATIE EX ARTIKEL 552d Sv
Rk-nummer: 20-003060
(Parketnummer: 02/259318-19)
In de zaak van:
[klager] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, wonende aan de [a-straat 1] te [plaats] , en voor deze gelegenheid woonplaats kiezende te (1077 BL) Amsterdam aan het Dijsselhofplantsoen 16-18, ten kantore van Van Diepen van der Kroef Advocaten, van welk kantoor mr. J. Blakborn bepaaldelijk is gevolmachtigd dit beroep in cassatie te ondertekenen en in te dienen in dit beroep in cassatie verder aan te duiden als “klager”, verzoeker tot cassatie van het door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant locatie Breda op 15 juli 2020 onder parketnummer 02/2259318-19 uitgesproken beschikking.”
De brief bevat daarnaast klaarblijkelijk inhoudelijke bezwaren tegen de voormelde beschikking van 15 juli 2020.
(iv) De rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, heeft op 28 juli 2020 een eerste cassatieakte opgemaakt. Deze akte houdt onder meer in:
“Op 28 juli 2020 kwam ter griffie van deze rechtbank, locatie Middelburg, [betrokkene 2] die - daartoe gemachtigd blijkens de aan deze akte gehechte brief welke dient te worden beschouwd als een bijzondere volmacht - verklaarde namens [betrokkene 3] […] [1] beroep in cassatie in te stellen tegen de beschikking […]”.
[betrokkene 2] is kennelijk een medewerker van de griffie die aldaar is verschenen. De brief waarnaar wordt verwezen betreft kennelijk de brief van 28 juli 2020 (met producties).
(v) Op dezelfde dag, dus 28 juli 2020, is een ‘Herstel Akte instellen cassatie’ opgemaakt nadat was geconstateerd dat de eerste akte abusievelijk op naam van de belanghebbende was opgemaakt in plaats van op naam van de klager. Dit verzuim is hersteld in de herstelakte, waarin het volgende staat vermeld:
“De griffier van de strafgriffie heeft geconstateerd dat in de akte instellen cassatie d.d. 28 juli 2020 abusievelijk een fout is gemaakt met de naam van klager. Daar waar staat [betrokkene 3] , geboren op […], wonende te […] moet in plaats van deze gegevens staan:
[klager] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, wonende aan de [a-straat 1] te [plaats] .
De rechtbank zal deze misslag herstellen in die zin dat de naam van klager op de akte van cassatie wordt aangepast.
Overwegende dat [klager] door dit herstel niet in enig rechtens te respecteren belang wordt geschaad.”
(vi) In de, aan de (herstel)akte gehechte, brief van 28 juli 2020 is domicilie gekozen op het kantooradres van de advocaat te Amsterdam.
(vii) Op 11 februari 2021 zijn de stukken van het geding ter griffie van de Hoge Raad ontvangen.
(viii) De aanzegging is op 24 februari 2021 betekend op het BRP-adres van de klager. Deze aanzegging bevat de mededeling dat een advocaat namens de klager binnen dertig dagen na de betekening van de aanzegging een schriftuur moet indienen bij de Hoge Raad.
(ix) Van deze aanzegging is kennelijk per abuis geen afschrift verzonden aan het opgegeven domicilieadres.
(x) Op 17 mei 2021 is een afschrift van de kernstukken verzonden aan de advocaat nadat de bij de rechtbank ingediende brief van 28 juli 2020 in de cassatieprocedure impliciet als stelbrief is aangemerkt.
(xi) Een afschrift van de aanzegging is op 1 juni 2021 alsnog verzonden aan het domicilieadres (t.a.v. de heer mr. J. Blakborn), waarmee het onder (ix) aangestipte verzuim is hersteld. In de begeleidende brief is aan mr. J. Blakborn het volgende meegedeeld:
“Bijgaand treft u aan een afschrift van de aanzegging in de zaak van [klager] met bovenvermeld zaaknummer. De in het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven aanzegging is op 24 februari 2021 rechtsgeldig uitgereikt. De termijn voor het indienen van een schriftuur is dan ook verstreken.
Bij een controle van de betekening is evenwel gebleken dat is verzuimd een afschrift van de aanzegging te versturen aan het bovenvermelde (bij het instellen van het beroep in cassatie opgegeven) adres.
Gelet op deze gang van zaken, is in overleg met de rolraadsheer beslist dat in deze zaak een nadere termijn wordt verleend voor het indienen van een schriftuur, houdende middelen van cassatie. Deze termijn loopt tot en met: 1 juli 2021.
Voor de goede orde deel ik u mede dat in deze zaak tot op heden niet op rechtsgeldige wijze een schriftuur is ingediend.”
(xii) De advocaat van de klager (mr. J. Blakborn) heeft daarna niet alsnog een schriftuur op rechtsgeldige wijze ingediend bij de Hoge Raad der Nederlanden.
5. Ten aanzien van het indienen van een cassatieschriftuur bevat art. 437, tweede lid, Sv het volgende voorschrift (cursivering van mij, A-G):
“De verdachte door of namens wie beroep in cassatie is ingesteld, is op straffe van niet-ontvankelijkheid verplicht binnen twee maanden nadat de in het eerste lid van artikel 435 bedoelde aanzegging is betekend,
bij de Hoge Raaddoor zijn raadsman een schriftuur te doen indienen, houdende zijn middelen van cassatie. Artikel 410, eerste lid, laatste twee volzinnen, zijn van overeenkomstige toepassing.”
6. Het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden voorziet in de volgende aanvullende bepalingen:
“4.3.3. Indienen van cassatiemiddelen
4.3.3.1. Middelen van cassatie worden voorgesteld bij schriftuur.
[…]
4.3.3.3. Indien een procesdeelnemer digitaal procedeert, geschiedt de indiening van de schriftuur door plaatsing in het webportaal. Wordt niet digitaal geprocedeerd, dan geschiedt de indiening van de schriftuur hetzij door inlevering bij de centrale balie, hetzij door verzending per post of koeriersdienst, hetzij door verzending via de fax (mits gevolgd door inlevering of verzending van het originele exemplaar). Een schriftuur die langs elektronische weg maar niet in het webportaal (bijvoorbeeld: per e-mail) is ingediend, wordt niet in behandeling genomen.”
7. Uit het hierboven weergegeven procesverloop volgt dat de brief van 28 juli 2020 door de rechtbank is verstaan als een stuk waarmee beroep in cassatie wordt aangetekend. Deze brief kan niet als een rechtsgeldig ingediende schriftuur worden aangemerkt, nu hij niet volgens de daartoe opengestelde weg en op de voorgeschreven wijze bij de Hoge Raad is binnengekomen. Blijkens het hiervoor weergegeven procesverloop (ad viii en ad xi) is een aanzegging verstuurd naar het domicilieadres en is mr. J. Blakborn een nadere termijn verleend ten einde hem in de gelegenheid te stellen op rechtsgeldige wijze een schriftuur in te dienen. Die termijn is verstreken op 1 juli 2021 zonder dat mr. J. Blakborn van de aan hem geboden mogelijkheid gebruik heeft gemaakt.
8. Op grond van het vorengaande strekt deze rolconclusie ertoe dat de klager niet-ontvankelijk wordt verklaard in het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.A-G: hier volgen de geboorte- en adresgegevens van [betrokkene 3] .